ECLI:NL:RBAMS:2011:10618

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
366351 / HA ZA 07-924 141211
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van verzekeraars en aannemer na instorting bedrijfspand door sneeuwbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 december 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Drienerveld Onroerend Goed B.V. en verschillende verzekeraars, alsook de aannemer Remco Ruimtebouw B.V. De zaak betreft de instorting van een bedrijfspand van Drienerveld, die plaatsvond op 26 november 2005, als gevolg van een zware sneeuwbelasting. Drienerveld had het pand verzekerd met een Nederlandse Beurspolis voor Uitgebreide Gevaren, maar de verzekeraars beroepen zich op een uitzonderingsbepaling in de polis die schade door constructiefouten uitsluit. De rechtbank heeft drie deskundigen benoemd om de feitelijke sneeuwbelasting en de minimale bezwijkbelasting van de dakconstructie vast te stellen. De deskundigen concludeerden dat de minimale bezwijkbelasting 73 kg/m² zou moeten zijn, terwijl de feitelijke sneeuwbelasting op het moment van instorten tussen de 63 en 68 kg/m² lag. De rechtbank oordeelde dat de instorting van het pand het gevolg was van een constructiefout, waardoor de verzekeraars zich met succes op de uitzonderingsbepaling konden beroepen. De vordering van Drienerveld tegen de verzekeraars werd afgewezen, en Drienerveld werd veroordeeld in de proceskosten. De zaak tegen de aannemer Remco c.s. blijft nog aanhangig voor verdere beoordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 366351 / HA ZA 07-924
Vonnis van 14 december 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DRIENERVELD ONROEREND GOED B.V.,
gevestigd te Enschede,
eiseres,
advocaat mr. G.T.J. Hoff,
tegen
1. de naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
voorheen HDI VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
4. de naamloze vennootschap
AMLIN CORPORATE INSURANCE N.V.,
voorheen FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
5. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REMCO RUIMTEBOUW B.V.,
gevestigd te Best,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JANSSEN DE JONG GROEP B.V.,
gevestigd te Son,
gedaagden,
advocaat: voor gedaagden 1 tot en met 5 mr. W.A.M. Rupert en voor gedaagden 6 en 7
mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Eiseres zal hierna Drienerveld worden genoemd, gedaagden sub 1 tot en met 5 verzekeraars, gedaagden sub 6 en 7 gezamenlijk Remco c.s. en afzonderlijk Remco en Janssen de Jong.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 7 oktober 2009, met de daarin genoemde processtukken en/of proceshandelingen,
  • het deskundigenrapport van 24 december 2010 van Ir. P. Hagenaars (hierna: Hagenaars),
  • de conclusie na deskundigenbericht van Drienerveld,
  • de (antwoord)conclusie na deskundigenbericht van verzekeraars,
  • de conclusie na deskundigenbericht van Remco,
  • de conclusie na deskundigenbericht van Janssen de Jong.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Drienerveld is eigenaar van het bedrijfspand aan het [adres] te [plaats] (hierna: het bedrijfspand).
2.2.
Remco is aannemer. S&B Investments B.V. (hierna: S&B) is enig aandeelhouder van Remco. Janssen de Jong is enig aandeelhouder van S&B. Op 12 mei 1986 heeft de rechtsvoorgangster van Janssen de Jong krachtens schriftelijke verklaring, gedeponeerd op 2 juni 1986, hoofdelijke aansprakelijkheid aanvaard voor de schulden die voortvloeien uit de rechtshandelingen van de rechtsvoorgangster van Remco (de zogenoemde 403-verklaring). Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel is begin 2004 een nieuwe 403-verklaring gedeponeerd, ingaande 1 januari 2003, die niet meer te traceren is. De 403-verklaring is op 14 maart 2006 ingetrokken.
2.3.
Op 14 oktober 1998 heeft Drienerveld een aannemingsovereenkomst gesloten met Remco ter zake van de bouw van het bedrijfspand, welke overeenkomst als volgt luidt, voor zover hier relevant:
“(…) Op deze overeenkomst zijn (…) de volgende bepalingen van toepassing als ware zij letterlijk opgenomen .De Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken “(U.A.V.-1989)”.
(…) De normenreeks T.G.B. 1990. (incl. aanvullingen) De veiligheidsklasse is 2 (conform artikel 5.1, tabel 1 van NEN 6702). (…)”
2.4.
De bij de aannemingsovereenkomst behorende service- en garantieregeling van Remco luidt als volgt, voor zover hier van belang:
“(…)Wettelijk geregelde aannemersgarantie
Remco blijft als aannemer/bouwer gedurende 10 jaar aansprakelijk voor “de goede constructie, de juiste materialen en de geschiktheid van het bedrijfsgebouw”. Voorwaarde is dat u als opdrachtgever het gebouw “als een goed huisvader gebruikt en onderhoudt”. (…)
Daarom hebben wij voor u hetService- en Garantieplanin het leven geroepen. Dat plan ziet er als volgt uit: gedurende het eerste jaar na oplevering verhelpt Remco gratis ieder eventueel probleem. Na dat eerste jaar bieden we u een Service-Contract aan, zodat Remco het “huisvaderschap” voor u kan continueren. U bent er dan zeker van dat uw Remco-gebouw altijd in topconditie verkeert en u het optimale rendement uit uw investering haalt.”
Drienerveld heeft het hiervoor genoemde servicecontract met Remco afgesloten.
2.5.
Drienerveld heeft het bedrijfspand verzekerd door middel van een zogenoemde Nederlandse Beurspolis voor Uitgebreide Gevaren, NBUG 2002 (hierna: de polis), die zij heeft afgesloten met verzekeraars. De polis is laatstelijk gewijzigd op 24 maart 2005. Gedaagde sub 1 heeft zich daarbij gebonden tot uitkering van een percentage van 35% van de schade op grond van de polis, gedaagde sub 2 tot 35%, gedaagde sub 3 tot 12,5%, gedaagde sub 4 tot 10% en gedaagde sub 5 tot 7,5%.
2.6.
De polis bevat de navolgende bepalingen, voor zover hier relevant:
“(…)Artikel 2 Omvang van de dekking
2.1
Verzekerd wordt tegen plotseling ontstane schade aan of verlies van de verzekerde zaken door een gevaar als hieronder genoemd, ongeacht of dit is veroorzaakt door eigen gebrek, eigen bederf of uit de aard en de natuur van de verzekerde zaken zelf onmiddellijk voortspruit.
Gedekte gevaren/gebeurtenissen:(…)
2.1.8.3hagel en sneeuw (…)
2.1.8.5 Schade door vochtdoorlating van muren, constructiefouten of slecht onderhoud van het gebouw is uitgesloten. (…)”
2.7.
Op vrijdag 25 november 2005 is er in de directe omgeving van het bedrijfspand veel sneeuw gevallen. Op zaterdag 26 november 2005 is het bedrijfspand omstreeks 14.00 uur ingestort.
2.8.
Op 27 november 2005 heeft Drienerveld de schade gemeld bij tussenpersoon
Marsh, die de schademelding op haar beurt heeft doorgezonden aan de verzekeraars.
2.9.
Bij brief van 2 december 2005 heeft Drienerveld Remco aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade.
2.10.
TNO Bouw en Ondergrond, afdeling civiele infrastructuur te Delft (hierna: TNO), heeft in opdracht van Remco een berekening uitgevoerd om het draagvermogen van de constructie van het bedrijfspand vast te stellen. De conclusies uit het rapport van TNO van december 2006 luiden als volgt:
“1. Het berekende draagvermogen bedraagt: 501,4 kN
De daarbij behorende sneeuwbelasting bedraagt 73 kg/m²(…)”
2.11.
De verzekeraars, althans hun schade-expert GAB Robins Takkenberg, hebben adviesbureau ir. J.G. Hageman (hierna: Hageman) verzocht onderzoek te doen naar de oorzaak van de schade aan het bedrijfspand. Het door Hageman op 16 januari 2008 uitgebrachte rapport luidt als volgt, voor zover hier relevant:
“(…) Naar beoordeling van alle beschikbare informatie blijft Adviesbureau Hageman bij de eerdere conclusies dat:
1) ten tijde van bezwijken van de constructie op het dak van [adres] naar alle waarschijnlijk een sneeuwgewicht aanwezig was van tussen de 44 kg/m2 en 52 kg/m2 (…)
2) volgens de vigerende voorschriften tijdens de bouw van [adres] die constructie minimaal een (sneeuw)gewicht van rond de 70 kg/m² (…) zou hebben moeten kunnen weerstaan. (…)”
2.12.
Bij tussenvonnis van 16 juli 2008 van deze rechtbank is prof. ir. A.W.C.M.
Vrouwenvelder (hierna: Vrouwenvelder) tot deskundige benoemd ter beantwoording van de volgende vragen:
“I. Aannemende dat de dakconstructie van het op 26 november 2005 ingestorte bedrijfspand, tot dan gelegen aan het [adres] te [plaats] en behorende tot veiligheidsklasse 2 met een referentieperiode van 15 jaar, voldeed aan NEN 6702, bij welke minimale sneeuwbelasting mocht of kon die dakconstructie bezwijken?
II. Hebt U overigens nog op- of aanmerkingen waarvan U meent dat de rechtbank kennis dient te nemen?”
2.13.
Het door Vrouwenvelder in januari 2009 uitgebrachte deskundigenrapport luidt als volgt, voor zover hier van belang:
“(…)6. Conclusies en antwoorden op de vragen
1. De waarde van 0.49 kN/m² (49 kg/m²), zijnde de karakteristieke waarde, is evident te laag omdat de vereiste veiligheid niet is verdisconteerd.
2. De redenering achter de voorgestelde rekenwaarde van 0.63 kN/m² (63 kg/m²) klopt met
de theorie; bij het indertijd vaststellen van de factoren in de NEN6702 is deze theorie echter niet strikt gevolgd en daardoor vervalt de geldigheid van de argumentatie. De volgens NEN 6700 vereiste veiligheid wordt niet gehaald.
3. Het meenemen van 0.2 maal de eigen gewichtsbelasting kan worden opgevat als een pragmatische compensatie van de theoretische onvolkomenheid in de vaststelling van de rekenwaarde voor de sneeuwbelasting. Van de drie genoemde waarden komt deze dus duidelijk het meest in aanmerking. Meer verfijnde berekeningen zijn mogelijk maar zullen hier niet veel hiervan afwijken.
4. De volgens NEN 6702 vereiste verhoging van de sneeuwbelasting door de vorm van het dak is in de beschouwingen niet meegenomen. Dit zou wel moeten. De waarde van 0.68
kN/m² (68 kg/m²) loopt dan op naar 0.73 kN/m² (73 kg/m²).”
2.14.
Eveneens bij tussenvonnis van 16 juli 2008 van deze rechtbank is drs.
R.J.C.F. Sluijter (hierna: Sluijter), klimatoloog bij het KNMI in De Bilt, tot deskundige benoemd, ter beantwoording van de navolgende vragen:
“I. Kunt U na bestudering van het procesdossier gemotiveerd aangeven hoeveel de feitelijke sneeuwbelasting (uitgedrukt in kg per m²) op het dak van het bedrijfspand heeft bedragen toen het dak op zaterdag 26 november 2005 om ongeveer 14.00 uur instortte?
II. Hebt U nog overige op- en of aanmerkingen waarvan U meent dat de rechtbank kennis dient te nemen?”
2.15.
Het door Sluijter in januari 2009 uitgebrachte deskundigenrapport luidt als volgt, voor zover hier van belang:
“(…)5. CONCLUSIE
Het gewicht van de sneeuwlast op het dak van de schadelocatie kan niet worden bepaald uit metingen van sneeuwdiktes door het KNMI, of van sneeuwmetingen (dikte, gewicht) van derden, in de omgeving van de locatie.
De totale hoeveelheid sneeuw die is gevallen, uitgedrukt in mm water, kan worden bepaald uit beelden van de neerslagradars, mits deze zijn gecorrigeerd aan de hand van neerslagmetingen. De uit de neerslagbeelden verkregen neerslagsommen dienen te worden gecorrigeerd voor de neerslagvorm en systematische onderschatting veroorzaakt door de wind.
De totale hoeveelheid neerslag in de vorm van sneeuw, gevallen tussen 03.30 UT op 25 november 2005 en 13.00 UT op 26 november 2005 in [plaats] ( [adres] ), bedroeg 58 mm (mm water equivalent, standaarddeviatie 7 mm). Dit komt overeen met een gewicht van 58 ± 7 kg/m².
De gebouwen, met name eigenschappen van de daken, kunnen van invloed zijn geweest op het windpatroon en daarmee de dikte van de sneeuwdek op de daken. Deze effecten kunnen niet worden gekwantificeerd. Op de schadelocatie zal in het bijzonder het effect van de dakmuurtjes belangrijk kunnen zijn geweest. Het is zeer waarschijnlijk dat aan de zuidoostzijde van de dakmuurtjes de sneeuwlast verhoogd was, en aan de noordwestzijde verlaagd.(…)”
2.16.
Bij tussenvonnis van 17 juni 2009 van deze rechtbank is ir. P. Hagenaars (hierna: Hagenaars) benoemd tot deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
“1. Bent U het eens met de stelling en de argumenten daarvoor van Hageman op pagina 32 van haar rapport nr 6381-1-1 van 16-1-2008, dat TNO de bezwijkbelasting van de industriehallen onjuist heeft bepaald (nl op 73 kg/m2)?
2. Indien U dat geheel of gedeeltelijk met Hageman eens bent, kunt U dan gespecificeerd aangeven hoeveel die bezwijkbelasting naar Uw mening bedroeg?
3. Heeft U in dit verband nog op- of aanmerkingen, waarvan u meent dat de rechtbank kennis dient te nemen?”
2.17.
Hagenaars heeft de hiervoor geformuleerde vragen in zijn rapport, uitgebracht op
24 december 2010, als volgt beantwoord, voor zover hier relevant:
“(…)5.1 Samenvatting antwoorden
(…)Antwoord op vraag 2
Het is van belang onderscheid te maken in:
- (a) bezwijkbelasting als rekensterkte zoals volgens het Bouwbesluit bedoeld om rekenkundig te kunnen aantonen of een constructie ontwerp de vereiste bezwijkveiligheid heeft
- (b) de aanwezige belasting op het moment dat bezwijken daadwerkelijk is opgetreden.
Bij (a) is het antwoord naar mijn mening:58 kg/m²sneeuwbelasting (tezamen met de permanente belastingen). Dit antwoord is gebaseerd op complexe berekeningen teneinde een zo hoog mogelijke waarde te verkrijgen.
Bij (b) is het naar mijn mening niet mogelijk om die waarde uit berekeningen precies te bepalen. Mijn schatting is dat het antwoord waarschijnlijk ligt tussen63 en 68 kg/m²sneeuwbelasting tezamen met de permanente belastingen.
Antwoord op vraag 3
Die uit het Bouwbesluit voorgeschreven belastingen zijn voor de beschouwde constructie naar mijn mening equivalent met de permanente belastingen plus een sneeuwbelasting van73 kg/m². (…)”

3.Het geschil

3.1.
Drienerveld vordert na wijziging van eis om bij vonnis, voor zover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad, kort weergegeven:
primair:
1. veroordeling van gedaagde sub 1 tot betaling van EUR 2.375.252,25,
2. veroordeling van gedaagde sub 2 tot betaling van EUR 2.375.252,25,
3. veroordeling van gedaagde sub 3 tot betaling van EUR 848.304,38,
4. veroordeling van gedaagde sub 4 tot betaling van EUR 678.643,50,
5. veroordeling van gedaagde sub 5 tot betaling van EUR 508.982,62,
1. tot en met 5 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 november 2005 tot de dag der algehele voldoening,
6. hoofdelijke veroordeling van verzekeraars tot betaling van EUR 6.422,--, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 maart 2007 tot de dag der algehele voldoening,
één en ander met hoofdelijke veroordeling van verzekeraars in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente,
subsidiair:
7. hoofdelijke veroordeling van Remco en Janssen de Jong tot betaling van
EUR 7.531.772,--, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 november 2005 tot de dag der algehele voldoening,
8. hoofdelijke veroordeling van Remco en Janssen de Jong tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, voor zover de door Drienerveld geleden schade het onder 7. gevorderde bedrag overtreft,
9. hoofdelijke veroordeling van Remco en Janssen de Jong tot betaling van EUR 6.422,--, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 maart 2007 tot aan de dag der algehele voldoening,
één en ander met veroordeling van Remco en Janssen de Jong in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente,
meer subsidiair:
10. gedaagde sub 1 hoofdelijk, met dien verstande dat wanneer en voor zover Remco of Janssen de Jong betaalt, gedaagde sub 1 zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van EUR 2.375.252,25,
11. gedaagde sub 2 hoofdelijk, met dien verstande dat wanneer en voor zover Remco of Janssen de Jong betaalt, gedaagde sub 2 zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van EUR 2.375.252,25,
12. gedaagde sub 3 hoofdelijk, met dien verstande dat wanneer en voor zover Remco of Janssen de Jong betaalt, gedaagde sub 3 zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van
EUR 848.304,38,
13. gedaagde sub 4 hoofdelijk, met dien verstande dat wanneer en voor zover Remco of Janssen de Jong betaalt, gedaagde sub 4 zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van
EUR 678.643,50,
14. gedaagde sub 5 hoofdelijk, met dien verstande dat wanneer en voor zover Remco of Janssen de Jong betaalt, gedaagde sub 5 zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van
EUR 508.982,62,
15. Remco hoofdelijk, met dien verstande dat wanneer en voor zover verzekeraars hebben voldaan aan het hiervoor onder 1 tot en met 5 gevorderde of Janssen de Jong betaalt, Remco zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van EUR 7.531.772,--,
16. Janssen de Jong hoofdelijk, met dien verstande dat wanneer en voor zover verzekeraars hebben voldaan aan het hiervoor onder 1 tot en met 5 gevorderde of Remco betaalt, Janssen de Jong zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van EUR 7.531.772,--,
10. tot en met 16. te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 november 2005 tot de dag der algehele voldoening,
17. indien en voor zover de door Drienerveld geleden schade een bedrag van
EUR 7.531.772,-- overtreft, hoofdelijke veroordeling van Remco en Janssen de Jong tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
18. hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van EUR 6.422,--, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 maart 2007 tot de dag der algehele voldoening,
één en ander met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Als uitgangspunt geldt dat verzekeraars op grond van de artikelen 2.1 en 2.1.8.3 van de polis bij het verlies van het bedrijfspand als gevolg van sneeuw tot uitkering gehouden zijn. In artikel 2.1.8.5 van de polis is schade door constructiefouten uitgesloten.
De verzekeraars hebben zich beroepen op deze uitzonderingsclausule. Voor een geslaagd beroep op die clausule moet voldoende vast komen te staan dat het bedrijfspand is ingestort als gevolg van een constructiefout.
4.2.
De rechtbank heeft drie deskundigen benoemd, te weten Vrouwenvelder, Sluijter
en Hagenaars, ten einde vast te kunnen stellen wat de feitelijke sneeuwbelasting en de minimale bezwijkbelasting van het dak is geweest ten tijde van de instorting van het bedrijfsgebouw.
4.3.
De rechtbank neemt de door Vrouwenvelder in zijn rapport op zijn
deskundigheid en ervaring gebaseerde bevindingen en conclusies over, dat de minimale bezwijkbelasting 73 kg/m² bedraagt, inclusief het gewicht van het dak en de belastingfactor 0.2. Vrouwenvelder heeft in zijn rapport gemotiveerd waarom zijn eerdere berekening van 63 kg/m² achterhaald is en ook die conclusie neemt de rechtbank over en maakt die tot de hare. Verder neemt de rechtbank de door Hagenaars in zijn rapport op basis van zijn deskundigheid en ervaring gegeven conclusie en bevindingen met betrekking tot vraag 3 over en maakt die tot de hare. Ervan uitgegaan wordt derhalve dat de in het bouwbesluit voorgeschreven belastingen waarop het dak had moeten worden berekend, zijnde permanente belastingen plus sneeuwbelasting, een minimale bezwijkbelasting oplevert van 73 kg/m², welke waarde deugdelijk is gemotiveerd aan de hand van een bij zijn rapport gevoegd berekeningsmodel.
Op basis van de samenhang tussen de hiervoor genoemde rapporten, waarbij ook relevant is dat de door Hagenaars berekende waarde van de minimale bezwijkbelasting (als antwoord op vraag 3) nagenoeg overeenkomt met de door TNO en Hageman in hun rapporten berekende waarden van 73 kg/m² respectievelijk rond de 70 kg/m² , (zie hiervoor onder 2.10. en 2.11.), wordt het ervoor gehouden dat de minimale bezwijkbelasting van de constructie 73 kg/m² bedroeg.
Met betrekking tot de berekening van de feitelijke sneeuwbelasting ten tijde van het bezwijken van het bedrijfspand geldt het volgende. Sluijter heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de feitelijke sneeuwbelasting aan de hand van de neerslagradars kan worden bepaald op 58 ± 7 kg/m², inclusief een windcorrectie, en daarbij de kanttekening geplaatst dat dit wellicht een te lage inschatting is. Volgens Hagenaars in zijn rapport moet de feitelijke sneeuwbelasting tussen de 63 en 68 kg/m² hebben gelegen. Mede gelet op de door Sluijter hiervoor genoemde kanttekening kan niet worden gezegd dat de door Sluijter en Hagenaars berekende waarden te veel van elkaar verschillen om als uitgangspunt te dienen. Nu hiervoor een minimale bezwijkbelasting van 73 kg/m² is aangenomen, rechtvaardigen de rapporten van Sluijter en Hagenaars overigens ook afzonderlijk van elkaar op dit punt de conclusie dat de feitelijke sneeuwbelasting aanzienlijk lager was dan de constructie zou hebben moeten kunnen dragen. Het voorgaande brengt mee dat sprake was van een constructiefout.
uitleg polisbepaling
4.4.
Tussen verzekeraars enerzijds en Drienerveld en Remco c.s. anderzijds is in geschil hoe de term constructiefout in de desbetreffende polisbepaling dient te worden uitgelegd. Volgens verzekeraars dient de term constructiefout ruim te worden uitgelegd, in die zin dat daaronder ook uitvoeringsfouten vallen. Drienerveld en Remco c.s. staan daarentegen een enge uitleg voor, te weten dat slechts fouten van de constructeur van de ontworpen constructie worden uitgesloten en niet ook fouten in de uitvoering van de constructie. Volgens Drienerveld en Remco c.s. geldt voor Drienerveld de meest gunstige uitleg op grond van de contra proferentem regel van artikel 6:238 lid 2 BW.
Geoordeeld wordt als volgt. Vast staat dat in artikel 2.1.8.5 van de polis de term constructiefout niet is gedefinieerd. Onbetwist is dat in de branche tot 1998 schade door instorting als gevolg van sneeuwdruk in beginsel in het geheel niet in de polis was opgenomen, maar dat dit vanwege een roep uit de markt vanaf dat moment onder voorwaarden wel is gebeurd en dat de desbetreffende polisvoorwaarden zijn opgesteld door een samenwerking van verzekeraars en makelaars die hierover uitgebreid overleg hebben gevoerd. Verder is van belang dat Drienerveld bij het sluiten van de onderhavige verzekering is bijgestaan door een professionele makelaar. Een en ander brengt mee dat ten aanzien van de uitleg van de term constructiefout een geobjectiveerde Haviltex-norm dient te worden toegepast. Dit betekent dat in verband met alle omstandigheden van het concrete geval en met name de overige bepalingen van de polis en de gebruiken in de branche op dit punt, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, de bewoordingen van de bepaling van doorslaggevende betekenis zijn.
In het licht van het voorgaande is van belang dat in de tekst van de desbetreffende polisbepaling de term constructiefout zonder nadere concretisering is opgenomen. Naar normaal spraakgebruik ziet de term constructiefout niet alleen op ontwerpfouten maar ook op fouten in de constructie als gevolg van uitvoeringsfouten.
De conclusie is dan ook dat voor de door Remco en Drienerveld voorgestane beperkte uitleg geen aanleiding bestaat. Verder verdraagt de door Remco c.s. voorgestane uitleg van het begrip constructiefout zich ook niet met het feit dat in de bepaling ook schade door slecht onderhoud van het gebouw wordt uitgesloten. Zoals verzekeraars terecht hebben betoogd blijkt daaruit juist dat verzekeraars geen dekking willen bieden voor schade die het gevolg is van gebreken in het gebouw, of die nu op de ontwerptafel, bij de uitvoering van het ontwerp of na de bouw bij het onderhoud van het gebouw zijn ontstaan.
Geoordeeld wordt verder dat het beroep van Drienerveld en Remco c.s. op artikel
6:238 lid 2 BW niet op gaat, aangezien Drienerveld geen consument is en Drienerveld onvoldoende heeft gesteld om als kleine ondernemer in de zin van artikel 6:235 lid 1 BW te kunnen worden aangemerkt.
Het voorgaande betekent dat niet alleen fouten van de constructeur van de ontworpen constructie maar ook fouten in de uitvoering van de constructie onder de werking van voornoemde uitzonderingsbepaling vallen.
4.5.
Remco c.s. heeft bij conclusie na deskundigenbericht aangevoerd dat het door deze rechtbank in het proces-verbaal van comparitie van partijen van 24 maart 2009 gegeven voorlopig oordeel, inhoudende dat moet worden uitgegaan van een sneeuw bezwijkbelasting van 63 kg/m², als uitgangspunt geldt voor de verdere beoordeling. Drienerveld heeft bij conclusie na deskundigenbericht aangevoerd dat deze rechtbank voornoemde bezwijkbelasting heeft vastgesteld op 63 kg/m² en dat partijen deze waarde door middel van ondertekening van het proces-verbaal zijn overeengekomen.
Voornoemde partijen worden in het voorgaande niet gevolgd. Het gaat om een door de comparitierechter gegeven voorlopig uitgangspunt, zodat niet gezegd kan worden dat die waarde vast staat of dat partijen die waarde door middel van ondertekening van het proces-verbaal zijn overeengekomen. Gelet op de door de deskundigen in hun rapporten op basis van hun deskundigheid en ervaring gebaseerde bevindingen en conclusies op dit punt, in onderlinge samenhang beschouwd, bestaat er aanleiding om dit voorlopige uitgangspunt te herzien.
4.6.
Drienerveld en Remco c.s. worden ook niet gevolgd in hun betoog dat het
antwoord op vraag 3 van Hagenaars buiten beschouwing moet worden gelaten. Gezien de ruime formulering van die vraag stond het Hagenaars in het kader van zijn opdracht vrij om het door hem gegeven antwoord te geven zoals hij heeft gedaan, dat de uit het Bouwbesluit voorgeschreven belastingen equivalent zijn met de permanente belastingen plus een sneeuwbelasting van 73 kg/m², welke waarde deugdelijk is onderbouwd met een op zijn deskundigheid en ervaring gebaseerde berekening. De door Hagenaars bepaalde waarde staat bovendien niet op zichzelf. Zoals hiervoor onder 4.3. reeds is overwogen komen TNO, Hageman en Vrouwenvelder in hun rapporten op nagenoeg dezelfde waarden uit voor wat betreft de minimale bezwijkbelasting, inclusief het gewicht van het dak (respectievelijk 73 kg/m², rond de 70 kg/m² en 73 kg/m²).
4.7.
Remco c.s. heeft in haar conclusie na deskundigenbericht verder aangevoerd dat in het deskundigenbericht van Hagenaars niet, althans onvoldoende, gemotiveerd is ingegaan op de door Remco gemaakte kanttekeningen bij het concept-rapport. Dit verweer wordt niet gevolgd. Uit de bij het rapport van Hagenaars behorende bijlagen blijkt dat Hagenaars de reacties van partijen op het concept-rapport, waaronder die van Remco, heeft betrokken bij de vaststelling van zijn definitieve rapport, welk rapport na zelfstandig onderzoek tot stand is gekomen. Een verplichting van Hagenaars, om elke kanttekening van Remco c.s. gemotiveerd te weerleggen, kan in het licht hiervan, nog daargelaten of dit al dan niet is gebeurd, niet worden aangenomen. Kennelijk kan Remco c.s. zich in die weerlegging niet vinden. Niet gebleken is echter dat Hagenaars in redelijkheid niet tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
4.8.
Verzekeraars hebben in hun conclusie na deskundigenbericht betoogd dat uitgegaan moet worden van de op basis van de gecorrigeerde beelden van de neerslagradar door Sluijter berekende sneeuwlast tussen de circa 43 en 52 kg/m², nu in een andere soortgelijke rapportage, waarbij het KNMI ook was betrokken, geen correctiefactor voor de wind is meegenomen en die lagere waarden overeenkomen met de door Hageman berekende sneeuwlast van tussen de 44 en 52 kg/m². Nu hiervoor reeds een minimale bezwijkbelasting van 73 kg/m² is aangenomen, behoeft dit betoog geen verdere bespreking.
conclusie
4.9.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat als gevolg van het te licht
berekenen/uitvoeren van de dakconstructie (63/68 kg/m² in plaats van 73 kg/m²) de dakconstructie toch is bezweken bij een vermoedelijke sneeuwbelasting van circa 65 kg/m²).
Dit brengt mee dat het beroep van verzekeraars op de uitzonderingsbepaling (artikel 2.1.8.5) in de polis slaagt.
de vordering tegen verzekeraars
4.10.
Nu verzekeraars zich met succes hebben beroepen op de uitzonderingsbepaling
in de polis, zijn zij niet aansprakelijk voor de ontstane schade. Om proceseconomische redenen zal reeds hierna in het dictum de primaire vordering tegen verzekeraars worden afgewezen.
4.11.
Drienerveld zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden
veroordeeld. De kosten worden aan de zijde van verzekeraars begroot op:
  • vast recht EUR 4.732,00
  • salaris advocaat
Totaal EUR 19.181,50
4.12.
Nu verzekeraars in het gelijk worden gesteld hebben zij recht op terugbetaling
van de door hen betaalde kosten van de deskundigen van in totaal EUR 82.562,05 (kosten Sluijter EUR 12.494,85, kosten Vrouwenvelder EUR 3.427,20 en kosten Hagenaars
EUR 66.640,00). De beslissing met betrekking tot de kosten van de deskundigen zal om proceseconomische redenen worden aangehouden totdat een eindvonnis zal worden gewezen.
de vordering tegen Remco c.s.
4.13.
Vervolgens staat ter beoordeling of Remco c.s. (hoofdelijk) aansprakelijk is voor
de ontstane schade aan het bedrijfspand en zo ja, wat de omvang van de schade is.
Drienerveld en Remco c.s. zullen in de gelegenheid worden gesteld om bij conclusies van re- en dupliek hun stellingen hieromtrent nader te onderbouwen. De zaak zal met dat doel naar de rol worden verwezen.
4.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4.15.
Om organisatorische redenen is mr. F.P.L.M. Vennix niet in staat dit vonnis te wijzen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering tegen verzekeraars af,
5.2.
veroordeelt Drienerveld in de proceskosten, aan de zijde van verzekeraars tot op heden begroot op EUR 19.181,50,
5.3.
verwijst de zaak naar de rol van 25 januari 2012 voor het nemen van een conclusie van repliek,
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen en in het openbaar uitgesproken op
14 december 2011.