ECLI:NL:RBAMS:2010:BZ3653
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Th. van der Windt
- Rechtspraak.nl
Toekenning van hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak heeft eiseres, wonende te [plaats], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres had op 23 december 2008 een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college heeft op 19 februari 2009 besloten om eiseres te indiceren voor hulp bij het huishouden gedurende zes uur per week. Eiseres was het niet eens met deze indicatie en heeft bezwaar aangetekend, wat door het college op 16 april 2009 ongegrond is verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak op 28 april 2010 behandeld. Eiseres stelde dat zij in een hogere indicatieklasse ingedeeld diende te worden, omdat de toegekende hulp niet voldoende aansluit bij haar gezondheid en leefomstandigheden. De rechtbank oordeelde echter dat er geen aanleiding was om eiseres meer uren huishoudelijke verzorging toe te kennen. De rechtbank baseerde haar oordeel op het advies van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), dat na medisch onderzoek had vastgesteld dat eiseres beperkingen ondervond bij het uitvoeren van huishoudelijk werk, maar dat de indicatie van zes uur per week voldoende was.
De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had onderbouwd waarom er in haar geval meer uren toegekend zouden moeten worden dan de normering in de Beleidsregels voor de voorzieningen uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. Ook voor de aanvraag van compensatie voor het bereiden van maaltijden heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij geen gebruik kan maken van voorliggende voorzieningen, zoals maaltijddiensten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd gedaan door mr. Th. van der Windt, rechter, en is openbaar uitgesproken op 8 juni 2010.