Beschikking op het ter zitting van 13 mei 2011 mondeling gedane en onder rekest-nummer HA RK 162.2011 ingeschreven ver¬zoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
raadsman: mr. F.D.W. Siccama, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [rechter], in zijn hoedanigheid van politierechter, hierna: de rechter.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het proces-verbaal van de zitting van 13 mei 2011.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld op 30 juni 2011 alwaar de rechtbank de raadsman van verzoeker en de rechter heeft gehoord.
De raadsman heeft het verzoek nader toegelicht aan de hand van een door hem ter zitting overgelegde pleitnotitie met bijlagen.
De officier van justitie heeft het standpunt van het openbaar ministerie toegelicht.
Over en weer is in tweede termijn nog gereageerd, waarna de behandeling is gesloten.
De uitspraak is (nader) bepaald op 14 juli 2011.
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoeker is verdachte in een bij de rechtbank Amsterdam onder parket-nummer [ ] aanhangige strafzaak. De zitting is aangevangen op 18 februari 2011, geschorst en voortgezet op 13 mei 2011.
b) Bij brief van 9 mei 2011, gericht aan de officier van justitie, heeft de raads-man van verzoeker verzocht twee getuigen op te roepen voor de zitting van 13 mei 2011.
c) Op de terechtzitting van 13 mei 2011 heeft de raadsman van verzoeker zijn verzoek tot het oproepen van de getuigen herhaald en gehandhaafd. In het proces-verbaal van de zitting van 13 mei 2011 staat onder meer het volgende vermeld: ”De politierechter deelt als beslissing op het verzoek van de raadsman het volgen-de mee. Het ten laste gelegde feit dateert van 25 juli 2009. De verdachte wist dus al in 2009 dat hij waarschijnlijk een dagvaarding kon verwachten, en dat er een zaak zou komen die aan de rechter zou worden voorgelegd. Op de zitting van 18 februari 2011 heeft de politierechter de hand over het hart gestreken: verdachte had eigenlijk geen recht op aanhouding, maar ge-let op zijn belangen werd het noodzakelijk geacht dat hij rechtsbijstand van een advocaat zou krijgen. Gelet op de bepalingen in het aanhoudingsprotocol, heeft de verdachte geen recht op langer uitstel. Hij heeft ruimschoots de tijd gehad stappen te ondernemen. De politierechter heeft begrip voor het standpunt van de raadsman dat hij de zaak nog niet behandeld wanneer hij nog niet zeker weet of hij wordt toegevoegd, anderzijds is dat een zaak die verdachte en zijn raadsman onderling aangaat. De raadsman had in ieder geval de officier van justitie een brief kunnen sturen dat hij voornemens was zich te gaan stellen in deze zaak. De periode van twee jaren, de redelijke termijn in strafzaken, is in deze zaak bijna benaderd. De tijd is ruim-schoots verstreken. Dan het verzoek om de verbalisanten te horen. De politierechter kijkt naar het verzoek zowel vanuit het oogpunt van het noodzaakcriterium, als het verdedigings-belang. Het standpunt zoals door de raadsman is onderbouwd acht de politierechter volstrekt onvoldoende om de verbalisanten alsnog als getuigen te horen. Er bestaat geen reden te twij-felen aan hetgeen zij hebben waargenomen. Het door de raadsman als bedoeld in artikel 359 lid 2 Sv ingenomen standpunt is een veronderstelling, die nergens wordt ondersteund. Het verzoek wordt dan ook afgewezen, nu dit onvoldoende is onderbouwd. Verdachte is niet in zijn belangen geschaad.”
d) Na een verklaring van de verdachte en na beraadslaging met verzoeker heeft de raadsman om wraking van de rechter verzocht.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Het verzoek tot wraking berust gelet op hetgeen in het proces-verbaal is opgeno-men en de ter zitting aan de hand van de pleitnota gegeven toelichting in de kern op het navolgende.
2.2 In deze zaak heeft verzoeker verzocht twee verbalisanten op te roepen als getui-ge. Door de officier van justitie is geen gehoor gegeven aan dit verzoek. Om die reden heeft verzoeker ter zitting gemotiveerd verzocht om alsnog in de gelegenheid te worden gesteld de getuigen te horen. De rechter heeft het verzoek afgewezen.
Verzoeker acht het onbegrijpelijk dat het verzoek is afgewezen. De grondslag van het verzoek is, naar de raadsman van verzoeker ter zitting nog heeft benadrukt, met name gelegen in de zinsnede in de motivering van de beslissing dat er geen redenen be-staan om te twijfelen aan hetgeen de verbalisanten hebben waargenomen. Daarmee stelt de politierechter expliciet dat de verklaring van verzoeker onjuist is. Dit terwijl de raadsman voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat moet worden getwijfeld aan de juistheid van het proces-verbaal. De door de rechter gebruikte motivering kan be-zwaarlijk anders worden opgevat dan dat door de rechter bij de afwijzing van het verzoek vooruit is gelopen op de beoordeling van de waardering van dit proces-verbaal, mede in relatie tot de nog af te leggen getuigenverklaringen. Ter onderbou-wing verwijst de raadsman naar twee door hem overgelegde uitspraken van andere rechtbanken in vergelijkbare zaken.
2.3 Met de gewraakte motivering is de vrees voor vooringenomenheid jegens verzoeker gewekt. De objectieve schijn van vooringenomenheid is gewekt doordat verzoeker door de gewraakte beslissing de kans op een eerlijk proces is ontnomen. Het recht van verzoeker om getuigen te doen ondervragen is een fundamenteel recht in het belang van de waarheidsvinding. In het bijzonder indien het bewijsmateriaal gebaseerd is op een proces-verbaal zoals opgesteld door de verzochte verbalisanten in de onderhavige zaak. Het betreft een oude zaak. De afwijzing van het verzoek wekt de schijn op te zijn ingegeven om redenen van efficiency en niet op grond van een belangenafweging in het kader van de waarheidsvinding. Uit de gewraakte beslissing volgt niet dat het horen van de verzochte getuigen volstrekt nutteloos dan wel overbodig is, aldus de raadsman van verzoeker.
3. De reactie van de rechter
De rechter heeft aangevoerd dat hij het verzoek heeft getoetst aan de daartoe door de Hoge Raad voorgeschreven criteria. In het verzoek werd door verzoeker onvoldoende aangegeven waarom nader onderzoek nodig was.
4. De reactie van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich samengevat op het standpunt gesteld dat het proces-verbaal van de verbalisanten geen reden geeft voor twijfel over hetgeen zij hebben waargenomen. De rechter heeft bij zijn beoordeling van het verzoek de juiste criteria aangelegd en getoetst. Er is dan ook geen sprake van vooringenomenheid bij de rechter. Het verzoek moet worden afgewe¬zen.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 512 Sv dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2 Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij voorin¬genomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerecht¬vaardigd is. Het standpunt van een verzoeker te dien aanzien is wel belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3 Onderzocht dient te worden of de aangevoerde omstandigheden een zwaarwe-gende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechters jegens hem een vooringenomenheid koesteren – objectief – gerechtvaar-digd is.
5.4 Tot uitgangspunt dient daarbij dat de door de rechter genomen beslissing, ook als deze beslissing in het nadeel van de verzoeker uitvalt en zelfs als die beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, in het algemeen geen grond kan zijn om te veronderstellen dat de betrokken rechter een vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert, noch kan de verzoeker daar de objectief gerechtvaardigde vrees voor voor-ingenomenheid aan ontlenen.
5.5 In een wrakingsprocedure kan niet worden opgekomen tegen onwelgevallige be-slissingen. Het is immers niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissing en motiveringen feiten en omstandighe-den opleveren waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen leiden.
5.6 Dat laatste kan – nu verzoeker zelf geen andere feiten of omstandigheden heeft genoemd die zijn vrees zouden rechtvaardigen - naar het oordeel van de wrakings-kamer slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een genomen beslissing, waaronder begrepen de motivering daarvan, zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
5.7 Naar het oordeel van de wrakingskamer getuigt de door de rechter genomen be-slissing daarvan niet. Hoewel op zichzelf genomen de door verzoeker gewraakte zin-snede, bij hem grond heeft kunnen geven voor het ontstaan van de door hem geuite vrees, dient bij de beoordeling van het verzoek niet alleen de gewraakte zinsnede, maar de gehele motivering van de beslissing op al haar onderdelen, in onderlinge samenhang en verband beschouwd, in acht te worden genomen. In de motivering van de beslissing is eveneens opgenomen dat het tenlastegelegde feit dateert van 25 juli 2009 en de redelijke termijn in strafzaken bijna was benaderd, alsmede, meermalen, dat het standpunt van de raadsman volstrekt onvoldoende was onderbouwd. De rech-ter heeft aldus in zijn afwijzende beslissing kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat door de raadsman van verzoeker onvoldoende redenen naar voren waren gebracht om, afgezet tegen proceseconomische belangen, aanhouding voor nader onderzoek als gevraagd te rechtvaardigen. Aldus bezien kan, naar het oordeel van de wrakings-kamer, niet worden gezegd dat de door de rechter genomen beslissing zo onbegrijpe-lijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat zij is ingegeven door vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker.
5.8 Op grond van het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koesteren – objectief – gerecht-vaardigd is.
6. Beslist wordt daarom als volgt.
? wijst het verzoek tot wraking af;
? bepaalt dat de behandeling van de zaak met het parketnummer [ ] wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mr. G.H. Marcus, voorzitter, mr. M.W. van der Veen en mr. Tarlavski-Reurslag, leden van genoemde kamer, en uitgespro¬ken ter open¬bare te-recht¬zitting van donderdag 14 juli 2010 in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.