Beschikking op het op 28 januari 2010 ingekomen en onder rekestnummer
449997 / HA RK 70-10 ingeschreven verzoek van :
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [rechter 1], bestuursrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 28 januari 2010;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 9 februari 2010.
Deze stukken zijn voor de zitting van 12 februari 2010 aan verzoeker ter hand ge-steld. Verzoeker heeft ter zitting verklaard hiervan kennis te hebben genomen.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 februari 2010. Hiervan is geen proces-verbaal opgemaakt. Verzoeker is in persoon verschenen. De rechter is, zoals tevoren is meegedeeld, niet verschenen.
Bij de sector bestuursrecht van de Rechtbank te Amsterdam is een tweetal zaken aanhangig onder nummers AWB [ ]WOB en AWB [ ] BESLU.
Deze zaken zijn in behandeling bij de rechter en zijn behandeld op de zitting van 28 januari 2010, waarvan de behandeling door indiening van het wrakingsverzoek is geschorst.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
Het verzoek tot wraking komt erop neer dat verzoeker van mening is dat de recht-bank ten onrechte een door hem in beide zaken gedaan verzoek om toewijzing van een advocaat heeft afgewezen en daarmee een vijandige houding jegens hem heeft ingenomen.
3. De reactie van de rechter
De rechter heeft het verzoek gemotiveerd weersproken.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuurs-recht dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lei-den. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstan-digheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstan-digheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.2 De rechtbank stelt voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voor-doen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koester, althans dat de bij verzoeker be-staande vrees dat dit het geval is, objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal het verzoek worden beoordeeld.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoeker genoemde omstan-digheden geen grond op voor de vrees dat de rechter in dit geval de schijn van partij-digheid op zich heeft geladen, dan wel dat het hem aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.4 Verzoeker gaat uit van de veronderstelling dat de Rechtbank bevoegd is om aan hem een advocaat toe te wijzen. Die veronderstelling is niet juist. De Wet op de Rechtsbijstand regelt op welke wijze burgers als verzoeker in zaken als de onderha-vige, in aanmerking kunnen komen voor een toevoeging. De uitvoering hiervan is opgedragen aan de Raden voor Rechtsbijstand, zodat aan de Rechtbank in deze situa-ties geen enkele bevoegdheid toekomt. In Straf- en Vreemdelingenzaken is dat an-ders, doch dat geldt voor specifiek voorgeschreven gevallen. Uit de afwijzing van het verzoek om een advocaat toe te voegen kan dan ook redelijkerwijs geen vijandige houding van de rechter worden afgeleid.
4.5 De rechtbank heeft ook overigens geen aanwijzing gevonden voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert en evenmin een objec-tieve rechtvaardiging voor de dienaangaande bij verzoeker bestaande vrees
4.3 Nu evenmin feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, dient het wrakingsverzoek als zijnde ongegrond te worden afgewezen.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
wijst het verzoek tot wraking af
Aldus gegeven door mr. A.J. Beukenhorst, voorzitter, en mrs. T.P.J. de Graaf en C.M. Degenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2010 in tegenwoordigheid van H.A.J. van der Lee, als griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 8:18, lid 5 Awb geen voorziening open.