ECLI:NL:RBAMS:2010:BU8453

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 10.892
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • F.G. Bauduin
  • Y.A.A.G. de Vries
  • K.D. van Ringen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een bestuursrechter in een bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2010 uitspraak gedaan op een mondeling verzoek tot wraking van een rechter, ingediend door verzoeker op 21 september 2010. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter door zijn weigering om een gemotiveerd verzoek tot aanhouding toe te wijzen, de schijn van partijdigheid had gewekt. Verzoeker stelde dat de rechter zich enkel had laten leiden door zijn eigen belang en dat van de verweerder, wat de onpartijdigheid van de rechter in gevaar zou hebben gebracht. De rechtbank oordeelde echter dat de door verzoeker aangevoerde gronden voornamelijk zijn persoonlijke visie op de beslissing van de rechter betroffen en dat deze gronden niet voldoende waren om de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen.

De rechtbank benadrukte dat een verzoek tot wraking niet bedoeld is om onwelgevallige beslissingen ter discussie te stellen en dat het gesloten systeem van rechtsmiddelen dit in de weg staat. De rechtbank stelde vast dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De rechter had geen aanleiding om aan te nemen dat de verweerder niet op de zitting zou verschijnen, en de omstandigheden die verzoeker aanvoerde, waren niet voldoende om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek als ongegrond afgewezen, en de rechtbank besloot dat de procedure met zaaknummer AWB 09/5307 hervat zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 8:18 lid 5 van de Algemene wet bestuursrecht geen voorziening open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Zaaknummer HA RK 10.892
Beschikking op het op 21 september 2010 ingekomen ver¬zoek tot wra¬king van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. F.W.P. Wolters,
advocaat gevestigd te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [rechter] , rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het wrakingsverzoek van 21 september 2010,
? het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 september 2010 met daarbij de faxbrief van de gemachtigde d.d. 20 september 2010, de faxbrief van de rechter d.d. 20 september 2010 en de brief van de gemachtigde aan verzoeker d.d. 21 september 2010,
? de schriftelijke reactie van de rechter van 18 oktober 2010,
? de Procesregeling Bestuursrecht gepubliceerd in de Staatscourant 2003, 206.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter open¬bare te¬recht¬zit¬ting van 20 oktober 2010 alwaar de rechtbank verzoeker en zijn gemachtigde heeft gehoord. De uitspraak is nader bepaald op 23 november 2010.
1. Gronden van de beslissing
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Bij de sector bestuursrecht van de Rechtbank Amsterdam is een zaak aanhangig met nummer AWB 09/5307. De zaak betreft een beroep van verzoeker tegen een besluit van de gemeente Amsterdam tot oplegging van een last onder dwangsom.
b) In de zaak is, nadat een eerdere zitting op verzoek van verzoeker was uitgesteld, met inachtneming van de verhinderdata van eiser op 21 september 2010 een zitting gepland.
c) Bij fax van 20 september 2010 heeft de gemachtigde de rechter verzocht de mondelinge behandeling voor onbepaalde tijd aan te houden, omdat hij wegens ziekte de zitting niet kon bijwonen. Volgens de gemachtigde was deze ziekte onverwacht op vrijdag 17 september 2010 ontstaan en hij had daardoor niet in een waarneming kunnen voorzien. Voorts had verweerder op 20 september 2010 aangekondigd het aangevochten besluit te zullen intrekken omdat de dwangsom was verjaard. De gemachtigde had verzoeker, zijn cliënt, over deze mededeling nog niet kunnen raadplegen.
d) Bij fax van 20 september 2010 heeft de rechter aan de gemachtigde laten weten dat hij geen aanleiding heeft gevonden om de behandeling ter zitting uit te stellen, omdat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 14, vierde lid van de Procesregeling Bestuursrecht.
e) Bij aanvang van de mondelinge behandeling op 21 september 2010 heeft verzoeker het wrakingsverzoek gedaan door overhandiging van de brief van zijn gemachtigde van 21 september 2010 met daarin het wrakingsverzoek.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Het verzoek tot wraking, zoals ter zitting nog door verzoeker nader toegelicht en aangevuld, is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden.
2.2 Door de weigering het gemotiveerde verzoek tot aanhouding toe te wijzen en door de motivering van die beslissing, leidt de rechterlijke onpartijdigheid schade. Het lijkt erop dat de rechter zich bij zijn beslissing enkel heeft laten leiden door zijn eigen belang en/of dat van verweerder.
2.3 Verweerder heeft op 20 september 2010 telefonisch aan de gemachtigde meegedeeld dat het aangevochten besluit zou worden ingetrokken. Dit was nog niet met verzoeker besproken. Het is dus niet juist, zoals de rechter in zijn verweer heeft gesteld, dat verweerder het aangevochten besluit al had ingetrokken. Het was slechts een mededeling van verweerder. De rechter heeft met zijn opstelling (verweerder aan de tand te willen voelen) het onderhandelingsproces tussen verzoeker en verweerder verstoord. Verweerder is bovendien niet verschenen. De ziekte van de gemachtigde, een virusinfectie die twee weken heeft geduurd, vormde op zich reeds een uitzonderlijke omstandigheid maar afgezien daarvan zou in de gegeven situatie ook om aanhouding zijn verzocht.
3. Het verweer van de rechter
De rechter heeft het verzoek bestreden. Gezien het late tijdstip van het verzoek, zijn intentie om verweerder op de zitting aan de tand te voelen over de vermeende intrekking van het aangevochten besluit en omdat hij voorts geen aanleiding had om aan te nemen dat verweerder niet op de zitting zou verschijnen, zag hij geen aanleiding om het verzoek de mondelinge behandeling aan te houden in te willigen.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.2 Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoeker genoemde omstandigheden geen grond op voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid en daarmee aan onafhankelijkheid ontbreekt. Evenmin blijkt uit de gestelde feiten de aanwezigheid van de schijn van partijdigheid. De door verzoeker aangevoerde gronden betreffen zijn visie op de door de rechter genomen beslissing. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de door verzoeker jegens de rechter gestelde vrees van partijdigheid gerechtvaardigd is.
4.3 Hierbij merkt de rechtbank op dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Hiermee wordt bedoeld dat onwelgevallige beslissingen eventueel in hoger beroep aan de orde kunnen worden gesteld.
4.4 Daarbij is van belang dat slechts dan aanleiding kan bestaan een vooringenomenheid te vermoeden, indien de wijze waarop de rechter de zaak behandelt en de door deze genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijze daarvoor geen ander verklaring dan vooringenomenheid is te geven. Daarvan getuigt de betreffende beslissing niet, ook al was een andere beslissing zeker (alsnog) denkbaar geweest.
5. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De rechtbank:
? wijst het wrakingsverzoek af;
? bepaalt dat de zaak met nummer AWB 09/5307 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. F.G. Bauduin, Y.A.A.G. de Vries en K.D. van Ringen, leden van genoemde kamer, en uitge¬spro¬ken ter open¬bare terecht¬zitting van 23 november 2010 in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
Tegen deze beslissing staat ingevolge het bepaalde in artikel 8:18 lid 5 AWB geen voorziening open.