ECLI:NL:RBAMS:2010:BU8450

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 10.564
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de politierechter in een strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 juni 2010 uitspraak gedaan op een schriftelijk verzoek tot wraking van de politierechter, mr. [rechter 1], in het kader van een strafzaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door de verzoeker, die stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid op zich had geladen. Dit zou zijn ontstaan doordat de rechter informatie over de verzoeker had verkregen buiten de procesdeelnemers om, wat volgens de verzoeker de onpartijdigheid van de rechter in gevaar bracht. De rechtbank heeft de argumenten van de verzoeker zorgvuldig beoordeeld en geconcludeerd dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees dat de rechter partijdig zou zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de informatie die de rechter had ontvangen, namelijk over de houding van de verzoeker tijdens een eerdere zitting, niet zodanig was dat dit de objectieve onpartijdigheid van de rechter in gevaar bracht. De rechter had bovendien de raadsman van de verzoeker voorafgaand aan de zitting op de hoogte gesteld van haar voornemen om de zaak naar de meervoudige kamer te verwijzen. De rechtbank oordeelde dat deze handeling niet als een schending van het beginsel van hoor en wederhoor kon worden beschouwd.

De rechtbank benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden kunnen weerleggen. In dit geval was er geen bewijs dat de rechter informatie had verkregen die medebepalend was voor haar beslissing om de zaak te verwijzen. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de zaak met het parketnummer 13/670322-10 hervat zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op bij brief van 8 juni 2010 schriftelijk ingediende en onder rekestnummer HA RK 10.564 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker tot wraking,
raadsman mr. M.L. van Gaalen,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [rechter 1], in haar hoedanigheid van politierechter in de rechtbank Amsterdam, hierna: de rechter.
1. De procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
het wrakingsverzoek van 8 juni 2010.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld in raadkamer van 9 juni 2010, waar de rechtbank verzoeker, zijn raadsman, de rechter en de officier van justitie heeft gehoord.
Na behandeling ter zitting is na schorsing en hervatting van de behandeling op het verzoek tot wraking beslist. De beslissing is op de zitting uitgesproken.
Deze beschikking vormt de uitwerking van die beslissing.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Verzoeker stelt dat de schijn van vooringenomenheid is gelegen in het feit dat de rechter informatie over verzoeker heeft verkregen buiten alle procesdeelnemers om. De informatie bestond hieruit dat de voorzitter van de raadkamer de rechter heeft medegedeeld dat verzoeker ter zitting van de raadkamer op 31 mei 2010 agressief was en hij tierend en vloekend de raadkamer heeft verlaten. De rechter heeft aan de verdediging gezegd dat de voorzitter van de raadkamer de rechter hiervan in kennis heeft gesteld in verband met de signaleringsfunctie van de raadkamer. Deze informatie, die voor de verdediging verder niet verifieerbaar is en ten aanzien waarvan geen hoor en wederhoor is toegepast, is vervolgens mede bepalend geweest voor het voornemen van de rechter de zaak naar de meervoudige kamer te verwijzen. De mogelijkheid dat de verdediging dat voornemen nog effectief kan beïnvloeden mag illusoir worden genoemd.
2.2 De raadkamer van de rechtbank heeft eerder verzoeken om opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen met als motivering dat gelet op de aangifte de ernstige bezwaren nog aanwezig zijn. Omdat door het voornemen van de verwijzing de getuige niet ter zitting zal worden gehoord zal geen nieuwe informatie bekend worden. Het zal dan weinig zinvol zijn te verzoeken om de voorlopige hechtenis op te heffen, gelet op de eerdere beslissing van de raadkamer en de omstandigheid dat de betrouwbaarheid van de ontkennende verklaring van de getuige thans niet wordt getoetst.
2.3 Door het voorgaande in samenhang bezien heeft de rechter de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid op zich geladen.
3. De reactie van de rechter
De rechter heeft samengevat aangevoerd dat de beschrijving van de raadsman van het gehouden telefoongesprek in grote lijnen juist is. De voorzitter van de raadkamer heeft haar medegedeeld dat de aangever zijn verklaring had ingetrokken en mededeling gedaan over de houding van verzoeker tijdens de zitting van de raadkamer. Met deze kennis heeft de rechter nogmaals naar de dossiers gekeken. De intrekking van de aangifte, de daarmee gepaard gaande bewijsproblemen en het ordeaspect met betrekking tot de houding van de verdachte, hebben de rechter tot het voornemen gebracht de zaak naar de meervoudige kamer te verwijzen. Het leek de rechter praktisch om zelf de raadsman van verzoeker telefonisch vóór de zitting van haar voornemen op de hoogte te brengen.
4. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen zwaarwegende omstandigheden zijn die maken dat aan de onpartijdigheid van de rechter getwijfeld moet worden. Zo bij verzoeker die vrees leeft is die niet objectief gerechtvaardigd. Het verzoek moet worden afgewe¬zen.
5. Beoordeling van het verzoek
5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 512 Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstan¬digheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2 Bij die beoordeling staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3 De vraag of er sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
5.4 Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen aanwijzing is te ontlenen dat de rechter - subjectief - partijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel geen houvast gevonden.
5..5 Te onderzoeken staat vervolgens of niettemin de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
5..6 Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Het verwijzen van een zaak naar de meervoudige kamer is een bevoegdheid van de rechter, zodat de rechter daarbij over een grote mate van beoordelingsvrijheid beschikt. De gronden die de rechter daarvoor in dit geval heeft gegeven, te weten de intrekking van de aangifte, de omvang van de zaak, de complexiteit van de zaak en de houding van verzoeker bij de raadkamer, leveren geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert die objectief gerechtvaardigd is. Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat de rechter buiten alle procesdeelnemers om van de voorzitter van de raadkamer informatie over verzoeker heeft verkregen die medebepalend is geweest voor de beslissing om de zaak naar de meervoudige kamer te verwijzen, overweegt de rechtbank dat haar daarvan niet is gebleken. Bij de behandeling van het wrakingsverzoek is vastgesteld dat bij de behandeling van de zaak van verzoeker in de raadkamer gevangenhoudingen, naast verdachte, ook de raadsman en de officier van justitie aanwezig waren.
5.7 Ook de omstandigheid dat de rechter de raadsman vóór de zitting van haar voornemen tot verwijzing op de hoogte heeft gesteld levert niet een aanwijzing van vooringenomenheid op. Het stond de raadsman vrij tijdens dat telefoongesprek dan wel tijdens de daaropvolgende zitting waarop de zaak verwezen zou worden alsnog zijn bezwaren tegen die verwijzing naar voren te brengen. Ook als de rechter had gewacht met het mededelen van haar voornemen op de zitting had de raadsman immers terstond zijn eventuele bezwaren tegen de verwijzing naar voren moeten brengen. Niet is in te zien waarom het beginsel van hoor en wederhoor –voor zover dat bij een bevoegdheid als de onderhavige al van toepassing is- is geschonden doordat van dat voornemen al vóór de zitting mededeling is gedaan.
5.8 Ook de door de raadsman in zijn verzoek neergelegde prognose ten aanzien van een eventuele beslissing van de rechter op een eventueel in te dienen verzoek tot schorsing, dan wel opheffing, van de voorlopige hechtenis kan niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van vooringenomenheid van de rechter. De rechter was niet betrokken bij enige voorafgaande raadkamerbeslissing over de voorlopige hechtenis van verzoeker. Ook als dit wel het geval was geweest maakt dat de rechter nog niet vooringenomen ten opzichte van enige jegens verzoeker te nemen beslissing.
5.9 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in hetgeen door verzoeker is aangevoerd, geen objectieve rechtvaardiging is te vinden dat zich hier een omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor de vrees dat de rechter vooringenomen zou zijn of dat het haar aan onpartijdigheid ontbreekt.
5.10 Het verzoek tot wraking van de rechter zal worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
? wijst het verzoek tot wraking af;
? bepaalt dat de zaak met het parketnummer 13/670322-10 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mr. F.M. Wieland, voorzitter, mrs. Y.A.A.G. de Vries en Th.P.J. de Graaf, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.