ECLI:NL:RBAMS:2010:BU4475

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 10.563
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2010 uitspraak gedaan over een schriftelijk verzoek tot wraking van een kantonrechter, ingediend door een verzoeker die gedaagde was in een aanhangige procedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de verzoeker telkens werd geconfronteerd met verschillende rechters, waardoor hij het gevoel had dat niemand echt naar zijn zaak keek. De verzoeker had al geruime tijd geen toegang tot het door hem gehuurde pand en wilde dat de rechter ter plaatse kwam kijken.

De wrakingskamer oordeelde dat de zaak van de verzoeker inhoudelijk niet door de rechter werd behandeld, maar dat de rechter als rolrechter een beslissing had genomen over het verdere verloop van de procedure. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker het vervelend vond om telkens met andere rechters te maken te hebben, maar dat dit niet getuigde van vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing vormen voor vooringenomenheid.

De rechtbank heeft de aangevoerde omstandigheden van de verzoeker beoordeeld aan de hand van zowel het subjectieve als het objectieve criterium voor rechterlijke partijdigheid. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er geen aanwijzingen waren voor subjectieve partijdigheid van de rechter en dat de vrees van de verzoeker voor onpartijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. Daarom werd het wrakingsverzoek als ongegrond afgewezen.

De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de procedure met het rolnummer CV [ ] wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 3 juni 2010 ter zitting gedane en onder rekestnummer HA RK 10.563 ingeschreven ver¬zoek tot wra¬king van:
[ ],
wonende te Amsterdam,
verzoeker tot wraking,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], kantonrechter, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende stukken:
? Het proces-verbaal van de zitting van 3 juni 2010;
? De schriftelijke reactie van de rechter van 4 juni 2010.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 7 juli 2010, waar de rechtbank verzoeker en de rechter heeft gehoord.
De voorzitter heeft partijen medegedeeld dat zo spoedig mogelijk schriftelijk uitspraak zal worden gedaan waarna de behandeling is gesloten.
De uitspraak is nader bepaald op 14 juli 2010.
1. De feiten
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoeker is gedaagde in een bij de rechtbank, sector kanton, aanhangige procedure.
b) Op 3 juni 2010 stond voormelde procedure op de rol voor een reactie van verzoeker op de door de eisende partij op de rolzitting van 8 april 2010 overgelegde stukken.
c) Op de zitting van 3 juni 2010 heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht, waarna de rechter de behandeling ter zitting heeft geschorst.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
Het verzoek tot wraking is samengevat gebaseerd op de grond dat verzoeker telkens wordt geconfronteerd met andere rechters, maar er niemand is die echt naar zijn zaak kijkt. Volgens een verzoeker loopt er een aantal procedures die met elkaar samenhangen en elke keer moet hij dat opnieuw duidelijk maken. Verzoeker heeft al geruime tijd geen toegang tot het door hem gehuurde pand en wil dat de rechter komt kijken.
3. De reactie van de rechter
3.1 De rechter heeft samengevat aangevoerd dat zij op de zitting van 3 juni 2010 aanwezig was als rolrechter. Dan worden alle zaken behandeld die op die dag op de civiele rol staan. De gedaagden die daarbij in persoon verschenen zijn worden één voor één naar voren geroepen. Afhankelijk van de stand van de procedure wordt de zaak met hen besproken, wordt zo nodig ter plekke het verweer gedicteerd en wordt de zaak verwezen naar een volgende rol. Verzoeker was in persoon verschenen en met hem is zijn zaak besproken. Het betreft een zaak die op naam staat van een andere kantonrechter. Die heeft op 9 maart 2010 een comparitie van partijen gehouden. Vervolgens is de zaak naar de rol verwezen voor overlegging van stukken door eiseres. Dat is gebeurd op de rol van 8 april 2010. Verzoeker was op de rol van 3 juni 2010 in de gelegenheid om zich over die stukken uit te laten. Verzoeker vond het vervelend weer een andere rechter aan te treffen. De rechter heeft hem het systeem van de rol uitgelegd en gezegd dat de rechter die bij de mondelinge behandeling aanwezig was ook uiteindelijk het vonnis zou wijzen. Toen de rechter mededeelde dat op 1 juli 2010 vonnis zou worden gewezen in de zaak heeft verzoeker de rechter gewraakt.
3.2 De rechter is de mening toegedaan dat de wraking ongegrond is omdat geen sprake is van inbreuk op de rechterlijke onpartijdigheid terwijl evenmin de schijn van rechterlijke partijdigheid is gewekt. Het is inherent aan het systeem van rolzittingen dat collega’s procesrechtelijke beslissingen nemen in zaken van elkaar. Het uiteindelijke vonnis wordt gewezen door de rechter op wiens naam de zaak staat en die van de zaak inhoudelijk op de hoogte is, aldus de rechter.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.2 De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen enkele aanwijzing is te ontlenen dat de rechter - subjectief - partijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel geen aanknopingspunt gevonden.
4.4 Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
4.5 Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. De zaak van verzoeker wordt inhoudelijk niet door de rechter behandeld. In die zin heeft de rechter de zaak van verzoeker niet in behandeling. De rechter heeft slechts als rolrechter in overeenstemming met de daarvoor geldende regels een beslissing genomen over het verdere verloop van de procedure. Dat verzoeker het vervelend vindt dat hij telkens wordt geconfronteerd met andere rechters is weliswaar begrijpelijk, maar dat getuigt naar het oordeel van de rechtbank niet van vooringenomenheid van de rechter en evenmin kan op grond daarvan bij verzoeker de gerechtvaardigde vrees zijn ontstaan dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
5. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I SS I NG
De rechtbank:
? wijst het verzoek tot wraking af;
? bepaalt dat de zaak met het rolnummer CV [ ]wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. F.G. Bauduin, G.H. Marcus en W.M. de Vries, leden van genoemde kamer, en uitgespro¬ken ter open¬bare terecht¬zitting van 14 juli 2010, in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.