Beschikking op het op 4 augustus 2010 ingekomen en onder rekestnummer 10.816 ingeschreven ver¬zoek tot wra¬king van:
[ ],
wonende te [ ],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het verzoekschrift(voorbereidende pleitnota van verzoeker) van 4 augustus 2010,
? het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 augustus 2010,
? de schriftelijke reactie van de rechter van 19 augustus 2010,
? de brieven met producties van verzoeker van 30 augustus en 6 september 2010.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter open¬bare te¬recht¬zit¬ting van 7 oktober 2010 alwaar de rechtbank verzoeker en de rechter heeft gehoord. De uitspraak is bij vervroeging bepaald op 14 oktober 2010.
1. Gronden van de beslissing
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Bij de sector bestuursrecht van de Rechtbank Amsterdam zijn twee zaken aanhangig met de nummers AWB [ ]en AWB [ ]. De zaken betreffen beroepen tegen beslissingen op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
b) Op 4 augustus 2010 heeft een mondelinge behandeling plaatsgehad. Op deze zitting heeft verzoeker aan de rechter verzocht om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen. De rechter heeft dat geweigerd. Daarop heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingediend.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Het verzoek tot wraking, zoals ter zitting nog door verzoeker nader toegelicht en aangevuld,
is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden.
2.2. Door de wijze waarop de rechter zijn zaak heeft behandeld, heeft zij zich partijdig getoond.
Verweerder is op de zitting niet verschenen en de rechter is vooralsnog niet bereid verweerder en een niet verschenen getuige alsnog op te roepen. Verzoeker is daardoor in zijn belangen geschaad, omdat hij aan verweerder op de zitting vragen had willen stellen. Als gevolg hiervan is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden en verkeert verzoeker in een significant nadeliger positie dan zijn wederpartij.
2.3 Verzoekers brieven aan de sector bestuursrecht met het verzoek om inzage in het dossier zijn pas bij brief van de griffier d.d. 2 augustus 2010 beantwoord. Verzoeker heeft deze brief na de zitting ontvangen. Daarom heeft hij op de zitting de rechter een groot aantal vragen gesteld. Deze vragen zijn niet bevredigend beantwoord. Voor verzoeker is bijvoorbeeld onduidelijk wat de omvang van het geding precies is, hoe de bewijslastverdeling zal zijn en hoe het is gesteld met de aansprakelijkheid van verweerder.
2.4 Verzoeker heeft daarom verzocht om de behandeling van de zaken te schorsen. Verzoeker is van oordeel dat hij alleen door indiening van het wrakingsverzoek zekerheid kan krijgen of zijn zaak door een onpartijdige rechter wordt behandeld. Daarbij is volgens verzoeker van belang dat wordt vastgesteld dat de rechter bevoegd is om zijn zaak te behandelen, want een onbevoegde rechter kan niet (on)partijdig zijn.
3. Het verweer van de rechter
De rechter heeft het verzoek bestreden. De gronden van het verzoek kunnen niet tot wraking leiden. De rechter is van mening dat haar opstelling en de behandeling van de zaken van verzoeker ter zitting in overeenstemming zijn geweest met hetgeen van een onpartijdige, betrokken en terzake deskundige rechter mag worden verwacht.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal
de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.2 Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoeker genoemde omstandigheden geen grond op voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid en daarmee aan onafhankelijkheid ontbreekt. Evenmin blijkt uit de gestelde feiten de aanwezigheid van de schijn van partijdigheid.
4.3 De rechtbank respecteert het standpunt van verzoeker met betrekking tot een onpartijdige en bevoegde rechter, maar uit hetgeen verzoeker in dit verband heeft gesteld valt niet op te maken of de rechter (on)partijdig is. De bevoegdheid van de rechter om de zaken van verzoeker te behandelen staat niet ter beoordeling van de rechtbank.
4.4 Voorts is van belang dat slechts dan aanleiding kan bestaan een vooringenomenheid bij de rechter te vermoeden, indien de wijze waarop de rechter de zaken van verzoeker behandelt en de door haar genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijze daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven. Daarvan getuigen de betreffende wijze van behandeling en de genomen beslissingen niet, zelfs als de rechter niet alle vragen van verzoeker kon beantwoorden en de dossiers nog niet voldoende kende. Dat de rechter heeft bepaald dat zij uitspraak zal doen op basis van hetgeen ter zitting is behandeld, is de gebruikelijke gang van zaken.
4.5 Dat de rechter heeft besloten om (nog) niet in te gaan op de verzoeken tot het schorsen van de zaken en tot oproeping van verweerder, zijn geen gronden tot wraking. Deze door verzoeker aangevoerde gronden betreffen zijn visie op de door de rechter te nemen beslissing. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de door verzoeker jegens de rechter gestelde vrees van partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Niet gebleken is dat verzoeker niet in de gelegenheid is gesteld om in voldoende mate zijn visie op de zaak te geven. Hierbij merkt de rechtbank op dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Dat betekent dat verzoeker eventueel in hoger beroep de beslissingen van de rechter aan de orde kan stellen.
5. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
? wijst het wrakingsverzoek af;
? bepaalt dat de zaken met de nummers AWB [ ] en AWB [ ] worden hervat in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. E.R.S.M. Marres, M. van Hees en W.M. de Vries, leden van genoemde kamer, en uitge¬spro¬ken bij vervroeging ter open¬bare terecht¬zitting van 14 oktober 2010 in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
Tegen deze beslissing staat ingevolge het bepaalde in artikel 8:18 lid 5 AWB geen voorziening open.