Beschikking op het op 31 augustus 2010 ingekomen en onder rekestnummer 10.835 ingeschreven ver¬zoek tot wra¬king van:
[ ],
wonende te [ ],
verzoekster,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het wrakingsverzoek van 31 augustus 2010 met bijlagen,
? het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 augustus 2010,
? de schriftelijke reacties van de rechter van 7 en 15 september 2010,
? de brieven met producties van verzoekster van 2 en 8 september 2010,
? een eerste reactie op het proces-verbaal van verzoekster ingekomen bij de sector bestuursrecht op 5 oktober 2010 met producties.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter open¬bare te¬recht¬zit¬ting van 7 oktober 2010 alwaar de rechtbank verzoekster heeft gehoord. Verzoekster heeft een pleitnota overgelegd. De uitspraak is bepaald op 21 oktober 2010.
1. Gronden van de beslissing
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoekster heeft een geschil met de Minister van [ ]. Zij heeft in het kader van een werkervaringsplaats werkzaamheden verricht van maart 2008 tot juli 2008. Omdat geen overeenstemming werd bereikt over de formalisering van deze arbeidsplaats is door de leidinggevende van de afdeling waar verzoekster werkzaam was, op 22 juli 2008 aan haar meegedeeld dat daarom geen werkzaamheden meer konden worden verricht. Vervolgens heeft verzoekster bezwaar en beroep ingesteld. De beroepszaken zijn bij de sector bestuursrecht van de Rechtbank Amsterdam aanhangig met de nummers AWB [ ] en AWB [ ]. Verzoekster heeft in augustus 2008 gesolliciteerd naar de functie van (senior)beleidsmedewerkster bij het ministerie. Hiervoor is zij afgewezen. Naar aanleiding hiervan heeft zij bij de Nationale Ombudsman een klacht ingediend en na de afwijzing hiervan op 4 mei 2010 aan de Nationale Ombudsman een beroepschrift toegestuurd.
b) Verzoekster heeft in juni en juli 2010 een aantal brieven naar de sector bestuursrecht gestuurd met het verzoek dit laatste beroep gezamenlijk te behandelen met bovenstaande twee zaken, of de behandeling van deze twee zaken ten behoeve van een gezamenlijke behandeling uit te stellen. Verzoekster heeft haar beroepschrift meegestuurd aan de rechtbank. Haar brieven zijn door de rechtbank niet beantwoord.
c) Op 31 augustus 2010 heeft een mondelinge behandeling plaatsgehad. Op deze zitting heeft verzoekster zich op het standpunt gesteld dat zij drie beroepen heeft ingesteld. De rechter heeft verklaard dat bij de rechtbank twee beroepen zijn geregistreerd. Verzoekster heeft daarop van de rechter geëist dat deze aanstonds ter zitting zou bevestigen dat de brief van 4 mei 2010 als beroep zou worden aangemerkt en zou worden behandeld. De rechter heeft dit geweigerd en heeft gezegd dat zij binnen zes weken uitspraak zou doen.
d) Daarop heeft verzoekster de rechter gewraakt en haar van te voren op schrift gestelde wrakingsverzoek met bijlagen overhandigd.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Het verzoek tot wraking, zoals ter zitting nog door verzoeker nader toegelicht en aangevuld,
is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden.
2.2 Verzoekster voelt zich benadeeld door toedoen van de rechter. Verzoekster heeft er groot belang bij dat haar derde beroep gezamenlijk met de andere twee beroepen wordt behandeld. Zij heeft het belang daarvan tijdig onder de aandacht van de rechtbank gebracht. De rechter wilde op de zitting de drie beroepen niet gezamenlijk behandelen en wilde ook geen mededeling doen over het verzoek daartoe.
2.3 De rechter heeft zich op de zitting bovendien partijdig getoond. Zij heeft verzoekster respectloos bejegend.
3. Het verweer van de rechter
3.1 De rechter heeft aangevoerd dat het verzoek niet tijdig is ingediend. Verzoekster is zes weken voor de zitting uitgenodigd voor de behandeling van twee beroepen. Verzoekster was er toen al van op de hoogte dat het derde beroep niet behandeld zou worden. Het wrakingsverzoek had op dit moment kunnen worden ingediend.
3.2 De rechter heeft voorts aangevoerd dat het verzoek niet steunt op overwegingen omtrent haar (on)partijdigheid maar op een aan de beroepszaak zelf gerelateerde reden, namelijk op haar (vermeende) weigering om het bij de Nationale Ombudsman aanhangige beroep te behandelen.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 De rechtbank acht het verzoek ontvankelijk. Verzoekster heeft geen antwoord gekregen van de rechtbank op haar onder 1b genoemde brieven. Mede daardoor behoefde zij er niet van uit te gaan dat haar klacht dan wel beroep in de kwestie bij de Nationale Ombudsman niet behandeld zou worden. Dat is haar door de rechter pas op de zitting meegedeeld. Zij heeft daar weliswaar rekening meegehouden door het wrakingsverzoek reeds op schrift te stellen, maar heeft het verzoek pas gedaan nadat alle feiten en omstandigheden aan haar bekend waren. De rechtbank betreurt het dat verzoekster op haar brieven aan de sector bestuursrecht geen reactie heeft gekregen. Verzoekster wijt dat evenwel - terecht- niet aan de rechter.
4.2 Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal
de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.3 Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoekster genoemde omstandigheden geen grond op voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid en daarmee aan onafhankelijkheid ontbreekt. Evenmin blijkt uit de gestelde feiten de aanwezigheid van de schijn van partijdigheid.
4.4 De beslissing van de rechter om uitspraak te doen op een termijn van zes weken en niet direct ter zitting te beslissen op het verzoek van verzoekster om ook het derde beroep te behandelen, getuigt niet van vooringenomenheid. Hetgeen verzoekster hieromtrent heeft aangevoerd betreft haar visie op hetgeen de rechter had moeten doen. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de door verzoekster jegens de rechter gestelde vrees van partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Hierbij merkt de rechtbank op dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Hiermee wordt bedoeld dat onwelgevallige beslissingen eventueel in hoger beroep aan de orde kunnen worden gesteld.
4.5 Met betrekking tot de houding die de rechter op de zitting zou hebben ingenomen, heeft verzoekster onvoldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld. Het verzoek is op dit onderdeel onvoldoende onderbouwd. De rechtbank betreurt dat verzoekster zich door bepaalde uitlatingen van de rechter respectloos bejegend acht. Dit levert echter geen grond tot wraking op.
5. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch
gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
? wijst het wrakingsverzoek af;
? bepaalt dat de zaken met de nummers AWB [ ] en AWB [ ] worden hervat in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. E.R.S.M. Marres, M. van Hees en W.M. de Vries, leden van genoemde kamer, en uitge¬spro¬ken ter open¬bare terecht¬zitting van 21 oktober 2010 in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
Tegen deze beslissing staat ingevolge het bepaalde in artikel 8:18 lid 5 AWB geen voorziening open.