Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoekers zijn verdachten in bij deze rechtbank onder parketnummers - respectievelijk - [ ] en [ ], [ ] en [ ] en [ ] en [ ] aanhangige (ter terechtzitting gevoegde)strafzaken.
b) Op de terechtzitting van de meervoudige kamer van 25 januari 2010 hebben verzoekers volgens het proces-verbaal aan de rechters het verzoek gedaan de dossiers inzake de deelonderzoeken in de zaken [ ] (slachtoffer [ ]), [ ] (slachtoffer [ ]) en [ ] (slachtoffer [ ]) toe te voegen aan het dossier, dan wel te besluiten dat de zij bij de vorming van hun eindoordeel geen acht zouden slaan op de verklaringen van getuige [ ].
c) De rechters hebben dat verzoek aan het begin van de middag afgewezen.
De beslissing van de rechters luidt:
• “De rechtbank acht het niet noodzakelijk om de dossiers toe te voegen inzake de deelonderzoeken die niet ten laste zijn gelegd, maar waarover [ ] wel heeft verklaard. Ten laste is gelegd het lidmaatschap van een criminele organisatie met het oogmerk op liquidaties, niet het lidmaatschap van een organisatie die deze liquidaties feitelijk heeft uitgevoerd.
Het is in beginsel aan het OM om het dossier samen te stellen; als het materiaal met betrekking tot de eerste periode van de tenlastelegging onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen, komt dat voor risico van het OM. Het staat de
• verdediging alleszins vrij om bij pleidooi te verdedigen dat de enkele verklaringen van [ ] onvoldoende bewijs vormen voor de eerste ten laste gelegde periode.
• Weliswaar is er mogelijk enig verdedigingsbelang bij toevoeging voor toetsing van de betrouwbaarheid van de kroongetuige, maar naar het oordeel van de rechtbank weegt dit niet op tegen het opsporingsbelang (het gaat immers om lopende onderzoeken naar voltooide liquidaties) in samenhang met de voortgang van het proces.
• De verdediging heeft zeer ruime mogelijkheden gehad om de betrouwbaarheid van de kroongetuige te toetsen; over de hier aan de orde zijnde verklaringen kan de verdediging hem tijdens de inhoudelijke behandeling van het deelonderzoek criminele organisatie ondervragen, terwijl er nog een aparte mogelijkheid tot ondervraging komt op alle resterende punten.
• Het gaat de rechtbank te ver om reeds op voorhand de verklaringen van [ ] in deze deelonderzoeken van het bewijs uit te sluiten. De rechtbank wil een beslissing op dit punt pas nemen na kennisname van de definitieve standpunten van partijen, in de context van het gehele dossier.”
d) De behandeling van de zaak is daarna voortgezet. Verzoekers sub 1 en 2 waren niet aanwezig. Zij hadden afstand gedaan.
e) Op 26 januari 2010 aan het begin van de zitting is het wrakingsverzoek ingediend. Het verzoek is ingediend door mr. Van der Werf ten behoeve van verzoeker sub 1 en namens zijn kantoorgenoot, mr. Meijering ten behoeve van verzoeker sub 2. Verzoeker sub 3 heeft zich hierbij aangesloten. Ter zitting is door mr. Ficq verklaard dat het verzoek moet worden geacht te zijn gericht tegen de drie beslissende rechters en dus niet tegen het lid van de meervoudige kamer als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Wet op de Rechterlijke Organisatie.