ECLI:NL:RBAMS:2010:BR4184

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/528684-09 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan doodslag in speeltuin Amsterdam

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2010 uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte [verdachte], die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 21 september 2009 in een speeltuin in Amsterdam een schietincident heeft plaatsgevonden waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], is overleden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verdachte het vuurwapen bij zich had en dat hij [medeverdachte] de gelegenheid heeft geboden om het wapen te pakken. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de omstandigheden van het incident zorgvuldig gewogen. Ondanks de verdediging van verdachte dat er geen bewijs was voor zijn medeplichtigheid, heeft de rechtbank geoordeeld dat verdachte opzettelijk de kans heeft aanvaard dat [medeverdachte] het wapen zou gebruiken. De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de gemeenschap. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, mevrouw [benadeelde partij], afgewezen, omdat niet duidelijk was of zij recht had op schadevergoeding in het strafproces. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd en de beslissing uiteengezet, waarbij het vonnis is gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/528684-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 2 december 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [1975],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] te [woonplaats], gedetineerd in het Huis van Bewaring "Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 en 18 november 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.M. Hoogerheide en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.M.J. Nuijten en door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 september 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
(en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet
(en na kalm beraad en rustig overleg), een maal of meermalen in het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair:
dat [medeverdachte] op of omstreeks 21 september 2009 te Amsterdam, in elk geval in
Nederland, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (en na kalm beraad en
rustig overleg), eenmaal of meer malen in het hoofd en/of het lichaam van die
[slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, bij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte toen en aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest door voornoemde [medeverdachte] met een personenauto naar de plaats van het misdrijf te brengen en/of van de plaats van het misdrijf te vervoeren en/of opzettelijk gelegenheid en/of midddelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan voornoemde [medeverdachte] een vuurwapen en/of bijbehorende munitie te leveren;
2.
hij op of omstreeks 21 september 2009 te Amsterdam, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer vuurwapens van categorie II en/of III, voorhanden heeft/hebben
gehad en/of heeft/hebben gedragen;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
De rechtbank leest het in de derde regel van het onder 1.subsidiair tenlastegelegde vermelde "verdachte" als "[medeverdachte]", aangezien hier sprake is van een kennelijke misslag. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.
2. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van medeplegen van moord en medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen. Zakelijk weergegeven heeft zij dit standpunt als volgt onderbouwd.i
Op 21 september 2009 heeft [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) met een vuurwapen van het leven beroofd. Dit wapen heeft [medeverdachte] uit de tas van zijn vriend, verdachte, gepakt. [medeverdachte] wist dat er een wapen in de tas van verdachte zat en het lijkt dan ook voor de hand te liggen dat hierover overleg is geweest en dat er een afspraak over is gemaakt tussen verdachte en [medeverdachte]. Na het schietincident rennen verdachte en [medeverdachte] weg in de richting van de auto van verdachte, waarna [medeverdachte] door verdachte wordt weggebracht. [medeverdachte] heeft verdachte geworven om het wapen bij zich te hebben en een eventuele vluchtauto te hebben. Verdachte heeft hieraan meegedaan.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er van het medeplegen van moord sprake is.
[medeverdachte] heeft immers op het moment dat hij naar de speeltuin toegaat een wapen en een vluchtauto tot zijn beschikking, terwijl hij al rekening met een escalatie van de situatie houdt. Verdachte heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van [medeverdachte], terwijl die mogelijkheid er wel overduidelijk was. Verdachte had het wapen niet hoeven dragen voor en laten pakken door [medeverdachte]. Evenmin had verdachte met [medeverdachte] hoeven meerennen om hem met de auto weg te brengen. Daarom kan de houding van verdachte niet anders worden gekwalificeerd dan als medepleger.
3.2. Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is betoogd dat verdachte van beide ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Dit standpunt wordt, zakelijk weergegeven, als volgt onderbouwd.ii
Op basis van de inhoud van het dossier staat niet voldoende vast dat door medeverdachte [medeverdachte] op enig moment een wapen uit het tasje is gehaald dat verdachte bij zich had. Verdachte ontkent dat dit is gebeurd en nergens in het dossier is te lezen dat er een wapen bij verdachte is aangetroffen met bijvoorbeeld zijn vingerafdrukken of dat bij de doorzoeking in zijn huis een wapen is aangetroffen dat, na daartoe strekkend onderzoek, aan de hulzen op de plaats delict kan worden gelinkt. Bovendien is er geen technisch bewijs voorhanden. Er zijn geen camerabeelden van hetgeen zich in de speeltuin heeft afgespeeld, er zijn geen telefoontaps waarop afgeluisterde gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] staan, noch zijn er getuigen die de door het Openbaar Ministerie aan verdachte toebedeelde rol zouden kunnen staven.
De officier van justitie onderbouwt haar standpunt enkel met de verklaringen van de getuigen die op 21 september 2009 aanwezig waren. Opvallend is dat de voor verdachte belastende verklaringen in eerste instantie allemaal afkomstig zijn van de getuigen die behoren tot het vriendengroepje van het slachtoffer [slachtoffer], en in tweede instantie van [medeverdachte]. Met betrekking tot de eerstgenoemde groep wordt opgemerkt dat dit niet geheel onafhankelijke getuigen zijn. Hun verklaringen moeten kritisch worden bekeken op punten van betrouwbaarheid en geloofwaardigheid. Bekend is geworden dat deze getuigen bij elkaar zijn gekomen en hebben afgesproken om over een essentieel feit, namelijk dat [slachtoffer] een wapen bij zich droeg in de speeltuin, niet de waarheid vertellen. Dat roept de vraag op of zij ook over andere situaties in strijd met de waarheid verklaren. Mogelijk is dat zij hebben afgesproken om die jongen met dat tasje, met wie zij de schutter hebben zien praten, er bij te lappen. Wat moet er nog worden geloofd en wat niet? Daar komt nog bij dat de getuigen ook kunnen zijn beïnvloed door hetgeen zij op de televisie hebben gezien, wat de betrouwbaarheid evenmin ten goede komt.
De signalementen die de verschillende getuigen geven van de persoon met de tas lopen uiteen. Bovendien bestaan er verschillen tussen de verklaringen van verscheidene getuigen over de plaats waar de man met het tasje zou hebben gestaan toen [medeverdachte] daar een wapen uithaalde, alsmede over de kleur van het tasje.
Ook ten aanzien van het gebruik van de verklaringen van [medeverdachte] dient voorzichtigheid betracht te worden. Zelfs bij de verbalisanten die [medeverdachte] verhoren gaan de verhalen over hoe hij dat wapen zou hebben gepakt tijdens de struggle er niet in. Zij gebruiken woorden als "bijzonder", "apart" en zelfs "ongeloofwaardig". Dat [medeverdachte] verder zou hebben geroepen dat [slachtoffer] een vuurwapen heeft toen hij met hem aan het strugglen was, is door geen enkele getuige bevestigd. Dit geldt eveneens voor [medeverdachte]'s stelling dat verdachte achter hem is gaan staan en zou hebben geroepen "in de tas, in de tas". [medeverdachte] heeft er verder belang bij om iemand anders, verdachte, in zijn verklaringen te betrekken. Het verschil in een veroordeling voor moord of voor doodslag kan al snel een fors aantal jaren schelen. Daarnaast komt voor [medeverdachte]'s beroep op noodweer een man met een tasje met daarin een pistool wel erg goed uit.
Indien tegen de verklaringen van de vrienden van [slachtoffer] en van [medeverdachte] de verklaringen worden gezet van onafhankelijke getuigen, kan er nog meer getwijfeld worden over het waarheidsgehalte van hetgeen de eerste "groep" verklaart.
Reeds gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan worden betwijfeld of er voldoende betrouwbaar bewijs is op basis waarvan de rechtbank tot een veroordeling van verdachte kan komen.
Indien de rechtbank echter een ander oordeel is toegedaan en aanneemt dat verdachte degene is geweest die het tasje met daarin het wapen droeg en [medeverdachte] het wapen uit dat tasje heeft gepakt, dan ligt de vraag voor of de betrokkenheid van verdachte op medeplichtigheid ziet en op welk delict die deelnemingsvorm ziet: op moord of op doodslag.
Ten aanzien van de medeplichtigheid meent de verdediging dat niet alle gedragingen die in de tenlastelegging zijn opgenomen kunnen worden bewezen verklaard. Het dossier biedt in de eerste plaats geen enkel aanknopingspunt dat verdachte [medeverdachte] met zijn auto naar de speeltuin heeft gebracht. Daarnaast heeft verdachte [medeverdachte] weliswaar na het incident in zijn auto weggebracht, maar kan dit niet als opzettelijke behulpzaamheid worden gekwalificeerd. Verdachte had immers geen keus. Er was sprake van een situatie waarin hij werd gedwongen om [medeverdachte] weg te brengen naar Florijn. Verdachte kon dat niet weigeren. Bovendien hoort deze gedraging niet thuis bij de deelnemingsvorm medeplichtigheid, nu de gedraging zich nà het schietincident heeft voltrokken en daarom veeleer op begunstiging ziet (artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht).
Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte het tasje droeg waaruit [medeverdachte] het wapen griste, dan is er nog geen sprake van medeplichtigheid. Uit vaste rechtspraak kan worden afgeleid dat voor de opzettelijke medeplichtigheid in ieder geval is vereist dat de medeplichtige zelf, actief, een middel ter beschikking stelt. Uit het dossier blijkt dit niet. Juist [medeverdachte] heeft zelf het wapen uit het tasje gepakt en [medeverdachte] is degene die op verdachte is afgestapt, niet andersom.
Voorts is er dubbel opzet vereist in geval van medeplichtigheid. Verdachte moet ook de opzet hebben gehad op de dood van [slachtoffer]. Dat is echter niet zonder meer gezegd. Niet valt uit te sluiten dat het voor verdachte niet voorzienbaar was dat [medeverdachte] het wapen daadwerkelijk zou gebruiken. De mogelijkheid bestaat dat [medeverdachte] [slachtoffer] slechts bang wilde maken door het wapen te tonen. Verdachte kende [medeverdachte] niet als een persoon die in staat zou zijn een vuurwapen te gebruiken. Bovendien wist verdachte niets af van de woordenwisseling tussen [slachtoffer] en [medeverdachte] zijn vriendin [vriendin medeverdachte]. Op basis van het dossier kan in ieder geval niet blijken dat verdachte wist waarvoor [medeverdachte] het wapen wilde gebruiken.
Ten slotte biedt het dossier naar de mening van de verdediging geen aanknopingspunten voor het bestaan van kalm beraad en rustig overleg bij verdachte. Daarnaast was hij niet op de hoogte van een wens of motief van [medeverdachte] om [slachtoffer] te doden waardoor dit niet aan hem kan worden tegengeworpen.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
3.3.1 Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.iii
Op 21 september 2009 is verdachte in een speeltuin in Amsterdam. Daar is ook [medeverdachte].
Verdachte draagt die dag een geel t-shirt met opdruk, een petje en een schoudertasje. Hij heeft rastaharen.iv [medeverdachte] wordt benaderd door [slachtoffer], met wie hij ruzie heeft en [medeverdachte] pakt een wapen uit de tas van verdachte.v Er wordt door [medeverdachte] geschoten en [slachtoffer] wordt geraakt.vi Na het schietincident rent [medeverdachte] weg.vii Ook Seedorf rent weg in dezelfde richting als [medeverdachte].viii Hij brengt
[medeverdachte] met zijn auto weg en zet hem af bij de Hindoestaanse school in de omgeving van de flat Florijn.ix
In de tussentijd heeft de politie een melding ontvangen dat er een schietincident heeft plaatsgevonden ter hoogte van het basketbalveld bij de flat Kruitberg. Om 18.58 uur zijn de verbalisanten ter plaatse op de kinderspeelplaats tussen de flats Kruitberg en Kleiburg. Zij treffen daar een man op de grond aan, waarvan later blijkt dat dit [slachtoffer] is. Zij zien dat hij vermoedelijk een uitschotwond aan de linkerzijde van zijn voorhoofd heeft en een schotwond op zijn rechterbovenbeen.x
[slachtoffer] wordt van de plaats delict naar het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam gebracht, alwaar hij op 21 september 2009 om 23.28 uur overlijdt.xi Uit het pathologisch onderzoek blijkt dat er vijf doorschoten in het lichaam van [slachtoffer] zijn, namelijk twee door het hoofd, één door de romp, één door het linkerbeen en één door het rechterbeen. De doorschoten door beide benen kunnen door twee kogels zijn veroorzaakt, maar ook door één kogel. Er was bij [slachtoffer] sprake van zeer ernstig hersenletsel, alsmede een perforatie van de rechter borstholte, de rechterzijde van het middenrif, de lever en de wervelkolom. De perforatie van het ruggenmerg zal onmiddellijk tot functieverlies en dus tot verlamming van de onderste lichaamshelft hebben geleid. De patholoog concludeert dat het intreden van de dood bij [slachtoffer] wordt verklaard door schotletsels, met ernstige orgaanletsels (onder meer de hersenen, de lever en het ruggenmerg) en massaal bloedverlies, weefselschade en hersenzwelling als verwikkeling.xii De schouwarts heeft eerder al geconcludeerd dat de schoten in het hoofd dodelijk warenxiii.
Bij nader onderzoek van de plaats delict, op 21 en 22 september 2009, worden in totaal drie hulzen gevonden.xiv Bij een vervolgonderzoek op 24 september 2009 wordt nog een huls gevonden.xv Een vijfde huls wordt door de getuige [getuige 1] aan de politie overhandigd. Hij heeft de huls op de plaats delict gevonden en meegenomen.xvi
Onderzoek naar de hulzen wijst uit dat de vijf hulzen met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen. De vijf hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een semi-automatisch pistool van het kaliber 9mm Parabellum, merk Glock.xvii
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
3.3.2 Bespreking van de verweren
Betrouwbaarheid van de getuigen
Door de verdediging is betoogd dat de verklaringen die door de vriendengroep van [slachtoffer] zijn afgelegd niet zonder meer als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt, alsmede dat hun verklaringen inconsistenties bevatten.
De rechtbank overweegt als volgt.
De verklaringen van de vrienden van [slachtoffer] onderstrepen dat [medeverdachte] de schutter is geweest. Niet valt in te zien welk belang zij hebben bij het ten onrechte belasten van verdachte. Voor de suggestie dat zij dit zouden doen omdat zij [medeverdachte] met verdachte hebben zien spreken en hem reeds hierom er bij willen lappen, vindt de rechtbank geen aanknopingspunten in het dossier.
Dat er inconsistenties bestaan in de verklaringen van de getuigen heeft de rechtbank eveneens geconstateerd. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat, indien er sprake is van een aaneenschakeling van gebeurtenissen die elkaar snel opvolgen en die door meerdere getuigen worden waargenomen, de verklaringen zoals door die getuigen zijn afgelegd, kunnen verschillen. Daar komt in de onderhavige zaak nog bij dat het schietincident en de daaropvolgende dood van [slachtoffer] voor alle getuigen een traumatische gebeurtenis moet zijn geweest en ook dit hun verklaringen kan 'kleuren'.
Uit de verklaringen van de getuigen [benadeelde partij], [getuige 2] en [getuige 3] blijkt echter dat de man met het tasje een geel met rood shirt aan had, dat hij rastaharen had en een petje op had.xviii Dit komt overeen met de verklaring die verdachte zelf heeft afgelegd over zijn kleding en haardracht op de 21ste september 2009, alsmede met de camerabeelden van Albert Heijn van diezelfde datum.xix Voorts verklaren voornoemde getuigen zonder uitzondering dat [medeverdachte] naar verdachte ging om een wapen te halen.
Verder is betoogd dat de verklaringen van [medeverdachte], die verdachte aanwijst als de persoon die het vuurwapen bij zich had, onbetrouwbaar zijn omdat zijn verdediging er baat bij heeft als wordt aangenomen dat Seedorf hem plotseling en onverwacht een wapen aanbood. Dit betoog wordt door de rechtbank niet gevolgd. De verklaring van [medeverdachte] staat namelijk niet op zich. Ook de vrienden van [slachtoffer] ondersteunen de verklaring van [medeverdachte] in zoverre dat verdachte het wapen voorhanden had dat nadien door [medeverdachte] is gebruikt. De rechtbank vermag niet in te zien dat zij er belang bij hebben bedrieglijk de verklaring te ondersteunen van de persoon die even daarvoor hun vriend heeft doodgeschoten.
Ten slotte is door de verdediging aangevoerd dat juist onafhankelijke getuigen zoals [getuige 4] en [getuige 5], niet hebben gezien dat [medeverdachte] naar een man met een tasje liep. Dit leidt niet tot een ander oordeel. Immers, [getuige 5] was aan het tennissen en keek pas op toen [medeverdachte] en [slachtoffer] al aan het worstelen waren, waardoor het aannemelijk is dat hij niet heeft gezien dat [medeverdachte] het wapen bij verdachte uit de tas pakte, terwijl mevrouw [getuige 4], naar bleek tijdens de reconstructie, ten tijde van de worsteling op flinke afstand achter het hek van het tennisveld stond.
De rechtbank vindt daarom op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen bewezen dat het vuurwapen waarmee [medeverdachte] [slachtoffer] heeft doodgeschoten afkomstig is van verdachte. Maar de rechtbank vindt niet wettig bewezen dat verdachte medepleger is van de moord of doodslag op [medeverdachte]. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte].
Het betoog van de officier van justitie bevat een constructie betreffende de gebeurtenissen op de 21ste september 2009. Mogelijk hebben de gebeurtenissen zo plaatsgevonden als de officier van justitie stelt, maar haar veronderstelling vindt geen steun in bewijsmiddelen.
Verdachte heeft geen uitvoeringshandelingen verricht. Hij heeft voor het schietincident contact met [medeverdachte] gehad, maar niet is duidelijk geworden waarover zij spraken. Evenmin valt uit de bewijsmiddelen op te maken dat verdachte samen met [medeverdachte] in zijn auto naar de speeltuin is gekomen, dan wel dat [medeverdachte] hem heeft verzocht om zijn auto in de buurt van de speeltuin te parkeren om een vluchtalternatief te hebben. Ten slotte kan niet uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat verdachte en [medeverdachte] vooraf contact hebben gehad om afspraken met elkaar te maken over het meenemen en/of verstrekken van een vuurwapen.
Medeplichtigheid
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat het vuurwapen waarmee [slachtoffer] is doodgeschoten afkomstig is van verdachte en dat verdachte [medeverdachte] direct na het schieten met de auto heeft weggebracht. Het is de vraag of deze handelingen maken, dat verdachte medeplichtig is geweest aan de moord of doodslag op [slachtoffer].
Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat vooraf, dan wel tijdens het misdrijf, afspraken zijn gemaakt door verdachte en [medeverdachte] over het samen vluchten in de auto van verdachte. Om die reden kan het wegbrengen van [medeverdachte] door verdachte niet als medeplichtigheid worden gekwalificeerd, nu medeplichtigheid niet ziet op ondersteunende gedragingen die na het misdrijf zijn verricht, tenzij dit vooraf is afgesproken. Voor dat laatste is geen bewijs.
Voor zover het wegbrengen van [medeverdachte] door verdachte een strafbaar feit oplevert, is dit niet ten laste gelegd.
Daarmee blijft over, dat verdachte het vuurwapen bij zich had en hij [medeverdachte] in de gelegenheid heeft gesteld dit te pakken. De verdediging heeft hierover gezegd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte zelf, actief, een middel ter beschikking heeft gesteld, terwijl dit voor de opzettelijke medeplichtigheid wel is vereist. Dit verweer slaagt niet. Verdachte heeft [medeverdachte] de gelegenheid geboden een wapen uit het tasje van verdachte te halen, waarbij verdachte geen enkele poging heeft gedaan om dit te verhinderen.xx Hierdoor heeft verdachte de uitvoering van het misdrijf bevorderd dan wel gemakkelijk gemaakt. Voorts heeft verdachte het wapen in zijn tas in de speeltuin aanwezig gehad, wat op zich al een activiteit impliceert.
Ten slotte is door de verdediging betoogd dat er geen sprake van dubbel opzet was. Niet zonder meer valt aan te nemen dat verdachte ook de opzet had op de dood van [slachtoffer].
De rechtbank volgt dit verweer niet. Nu verdachte [medeverdachte] de gelegenheid bood een vuurwapen te pakken terwijl [medeverdachte] ruzie had met [slachtoffer], heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte] [slachtoffer] zou doodschieten. Verdachte had daarmee ook - voorwaardelijk - opzet op de dood van [slachtoffer].
Voorhanden hebben van een vuurwapen
Ten slotte oordeelt de rechtbank dat er, gelet op de conclusies van het rapport dat door de deskundige R. Hermsen is opgemaakt, sprake is van het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III zoals weergegeven in artikel 2, eerste lid, categorie III onder sub 1, van de Wet wapens en munitie. De rechtbank leidt dit af uit de omstandigheid dat uit onderzoek naar de hulzen is gebleken dat de vijf hulzen met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen en zij vermoedelijk zijn verschoten met een semi-automatisch pistool van het kaliber 9mm Parabellum, merk Glock.
Het voorhanden hebben van een dergelijk pistool is strafbaar gesteld bij voornoemde wettelijke bepaling.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.subsidiair
[medeverdachte] op 21 september 2009 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft [medeverdachte] met dat opzet in het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, voor het plegen van voornoemd misdrijf verdachte opzettelijk middelen heeft verschaft door aan voornoemde [medeverdachte] een vuurwapen en bijbehorende munitie te leveren;
2.
verdachte op 21 september 2009 te Amsterdam een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging voorts taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1.primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts wordt toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Samengevat onderbouwt de officier van justitie de hoogte van de strafeis als volgt.
Terwijl veel volwassenen en kinderen van het mooie weer genoten op de 21ste september 2009, vond in de Bijlmer een liquidatie plaats. [slachtoffer] werd voor de ogen van kinderen van 8 en 10 jaar oud doodgeschoten naar aanleiding van een ruzie in een supermarkt, eerder die dag. De mensen waren geschokt; dit soort liquidaties veroorzaken veel angst en een schok in de samenleving.
Om die reden wordt een forse vrijheidsstraf geëist om duidelijk te maken dat gewelddadige daders streng moeten worden gestraft. Het bezit van wapens wordt in het stadsdeel Zuid-Oost al strenger bestraft en derhalve past ook bij het gebruik maken van wapens een strengere straf. Verder speelt bij de hoogte van de eis een rol dat niet enkel [slachtoffer] slachtoffer is geworden van het geweld, maar ook zijn vriendin die de schietpartij van dichtbij heeft meegemaakt en zijn zoontje dat nimmer zijn vader zal leren kennen.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1.subsidiair ten laste gelegde feit komt, er wordt verzocht ten gunste van verdachte rekening te houden met de omstandigheid dat hij niet eerder voor dergelijke feiten met justitie in aanraking is gekomen. Daarom moet hij als een first offender worden gezien. Bij het bepalen van een passende straf wordt de rechtbank verzocht de eis van de officier van justitie te matigen. In dat verband wijst de verdediging op een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 november 2009 (LJN: BK4975) en een vonnis van de rechtbank Arnhem van 15 oktober 2003 (LJN: AL9035).
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Op een mooie nazomeravond in september zijn veel volwassenen en kinderen naar de speeltuin bij de flats Kruitberg en Kleiburg gegaan om daar van het mooie weer en de aanwezige sportfaciliteiten te genieten. De rust wordt echter ruw verstoord door een ruzie tussen twee mannen. Er wordt geworsteld en ineens klinken er meerdere schoten. De schutter gaat er van door en het slachtoffer blijft dodelijk gewond achter. Toegesnelde politiebeambten proberen nog wat voor het slachtoffer te doen totdat de ambulance arriveert, maar tevergeefs, hij overlijdt later die avond.
Deze gebeurtenis heeft een grote impact gehad, niet enkel op de gemeenschap in Amsterdam Zuidoost, maar in de hele stad. Met name de omstandigheid dat het voorval in een speeltuin plaatsvond, bij uitstek de plaats waar kinderen ontspannen en zonder angst moeten kunnen spelen, heeft voor gevoelens van angst en onrust gezorgd.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij [medeverdachte] het vuurwapen heeft laten pakken waarmee [slachtoffer] is gedood. [medeverdachte] is hiermee op het slachtoffer blijven schieten, nadat deze al geen gevaar meer voor verdachte betekende. Dat dit een vreselijk schouwspel moet zijn geweest, blijkt uit de verklaringen van getuigen die hierover zeer geëmotioneerd waren. Daarnaast heeft het incident zich onder de ogen van de vriendin van het slachtoffer afgespeeld. Zij zal dit nooit meer kunnen vergeten. Het slachtoffer had ook een zoontje van drie maanden. Hij zal door toedoen van verdachte nooit zijn vader leren kennen.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in aanzienlijke mate af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. Volgens de wetgever is het strafmaximum voor een medeplichtige een derde lager dan voor de pleger. De wetgever heeft hiermee tot uitdrukking willen brengen dat de strafwaardigheid van de medeplichtige lager is dan die van de pleger. In de praktijk worden aan medeplichtigen van misdrijven dan ook veel lagere straffen opgelegd dan aan plegers. Dit betekent in deze zaak dat verdachte een lagere straf opgelegd krijgt dan zijn medeverdachte [medeverdachte]. Toch zal deze straf niet zo laag zijn als door de verdediging betoogd. Allereerst is hiervoor redengevend het verschrikkelijke resultaat dat verdachtes medeplichtigheid tot gevolg heeft gehad. De rechtbank vindt het gepast dit mee te wegen bij de strafoplegging. Daarnaast worden dragers van vuurwapens in Amsterdam Zuidoost zwaarder bestraft dan elders in het land, juist omdat het wapenbezit hier een enorm probleem is. Dit alles brengt de rechtbank ertoe verdachte een significante gevangenisstraf op te leggen.
Vordering benadeelde partij
Mevrouw [benadeelde partij] heeft aan immateriële schade gevorderd een bedrag van 10.000,-- euro. Zij stelt dat zij als gevolg van het overlijden van haar partner psychische problemen heeft. Zij was aanwezig bij het schieten en lijdt aan herbelevingen. Ze slaapt niet meer en is depressief.
De verdediging heeft betoogd dat de gevorderde affectieschade niet in het strafproces voor vergoeding in aanmerking kan komen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het is begrijpelijk dat mevrouw [benadeelde partij] lijdt onder de gewelddadige dood van haar vriend. Wat zij heeft meegemaakt moet een onuitwisbare indruk hebben achtergelaten. Toch kan de rechtbank haar vordering niet toewijzen. Hiervoor zijn twee redenen.
Allereerst is niet duidelijk of mevrouw [benadeelde partij] behoort tot de groep van personen die op grond van artikel 51a, tweede lid, Wetboek van Strafvordering in het strafproces om schadevergoeding kunnen vragen. Er is niet gesteld dat zij erfgenaam is van de heer [slachtoffer], en evenmin is duidelijk of zij behoort tot de groep van personen als bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 108 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Ten tweede geldt, dat zo mevrouw [benadeelde partij] in het strafproces om schadevergoeding had kunnen vragen, voor de vergoeding van shockschade onder omstandigheden een rechtsgrond kan bestaan, als de schade is ontstaan bij overtreding van een verkeers- of veiligheidsnorm en het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Hierover is bij het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende komen vast te staan.
Mevrouw [benadeelde partij] wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 48, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het onder 1.primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1.subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder 4 is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
1.subsidiair
Medeplichtigheid tot doodslag
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. van der Nat, voorzitter,
mrs. J.H.J. Evers en W.H. van Benthem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 december 2010.
i Requisitoir, voorgelezen en aan de rechtbank overgelegd ter zitting van 18 november 2010, als bijlage aan het proces-verbaal van de zitting gehecht
ii Pleitnotities, voorgelezen en aan de rechtbank overgelegd ter zitting van 18 november 2010, als bijlage aan het proces-verbaal van de zitting gehecht
iii De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in het dossier van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina's in de dossiers
iv Pag. C170d (proces-verbaal beschrijving studioverhoor verdachte [verdachte] met als bijlage een samenvatting van dit verhoor); Pag. C40, C41 en C42 (proces-verbaal beschrijving 2e studioverhoor verdachte [verdachte] met als bijlage een samenvatting van dit verhoor) ; pag. A145 (proces-verbaal van bevindingen)
v Pag. A47 (proces-verbaal van aangifte door [benadeelde partij]); pag. D52 (proces-verbaal van verhoor anonieme getuige); pag. D155 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2])
vi Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 8 juni 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank; pag. A47 (proces-verbaal van aangifte door [benadeelde partij]); pag. D243 en D244 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5])
vii Pag. D232 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6]); pag. C21 (proces-verbaal van verhoor verdachte/getuige [verdachte])
viii Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 7] d.d. 3 juni 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank; Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 8] d.d. 8 juni 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank; pag. D232 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6])
ix Pag. C19 en C22 (proces-verbaal van verhoor verdachte/getuige [verdachte])
x Pag. A1 en A2 (proces-verbaal van bevindingen)
xi Pag. A100 (proces-verbaal van inbeslagname en schouw stoffelijk overschot)
xii Pag. E27 en E28 van een deskundigenrapport met twee bijlagen, met zaaknummer 2009.09.22.038 en sectienummer 2009-349/R045, van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 26 oktober 2009, opgemaakt door de beëdigde deskundige dr. R. Visser, arts en patholoog, pag. E25 tot en met E28. Bijlage I, pag. E29 tot en met E33, bijlage II, pag. E34 en E35
xiii Pag A96-97 (een geschrift van lijkschouwer S. Bink)
xiv Pag. E4 (proces-verbaal van bevindingen); pag. H22 en H23 (proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming)
xv Pag. E7 (proces-verbaal van bevindingen); pag. H41 (proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming)
xvi Pag. D29 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1]); pag. H18 (proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming)
xvii Pag. E40 van een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 4 december 2009, nummer 2009.09.22.038, opgemaakt door ing. R. Hermsen op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde belofte, pag. E36 tot en met E40
xviii Pag. A47 (proces-verbaal van aangifte door [benadeelde partij]); pag. D52 (proces-verbaal van verhoor anonieme getuige); pag. D155 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2])
xix Pag. C170d (proces-verbaal beschrijving studioverhoor verdachte [verdachte] met als bijlage een samenvatting van dit verhoor); pag. C40, C41 en C42 (proces-verbaal beschrijving 2e studioverhoor verdachte [verdachte] met als bijlage een samenvatting van dit verhoor); pag. A145 (proces-verbaal van bevindingen)
xx Pag. A47 (proces-verbaal van aangifte door [benadeelde partij]); pag. D52 (proces-verbaal van verhoor anonieme getuige); pag. D155 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2])