ECLI:NL:RBAMS:2010:BQ1101

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
446860 - HA ZA 09-4121
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door schietincident met vuurwapen

In deze zaak vordert eiser [A] schadevergoeding van gedaagden [B] jr. en [B] sr. naar aanleiding van een schietincident dat plaatsvond op 3 april 2004. Tijdens dit incident heeft [B] jr. met een vuurwapen, dat hij van zijn vader [B] sr. had gekregen, eiser beschoten, waardoor eiser ernstig gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door eiser geleden schade, die zowel materieel als immaterieel van aard is. Eiser heeft in het verleden al een schadevergoeding ontvangen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, maar vordert nu aanvullende schadevergoeding voor onder andere verlies van arbeidsvermogen, kosten voor fysiotherapie en smartengeld. De rechtbank heeft de vordering van eiser beoordeeld en vastgesteld dat hij recht heeft op een totale schadevergoeding van € 24.926,11, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de gedaagden ook veroordeeld in de proceskosten van eiser. De rechtbank oordeelt dat de daad van [B] jr. en [B] sr. als onrechtmatig kan worden aangemerkt en dat de schade aan eiser volledig aan hen kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de verweren van de gedaagden verworpen, onder andere omdat de geestelijke toestand van [B] sr. geen belemmering vormt voor toerekening van de daad. De rechtbank heeft de vordering van eiser in zijn geheel toegewezen, met inachtneming van de reeds ontvangen schadevergoeding van het Schadefonds.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 446860 / HA ZA 09-4121
Vonnis van 13 oktober 2010
in de zaak van
[A],
wonende te --,
eiser,
advocaat mr. J.A.F. Stoel te Amsterdam,
tegen
1. [B],
wonende te --,
gedaagde,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
2. [C],
wonende te --,
gedaagde,
advocaat mr. J.G.L. Dorrestein te Amsterdam.
Eiser zal hierna [A] worden genoemd. Gedaagde sub 1 wordt hierna aangeduid als [B] jr., gedaagde sub 2 als [B] sr. en gezamenlijk worden gedaagden [B] c.s. genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de gelijkluidende dagvaardingen van 17 november 2009 en 24 november 2009, met bewijsstukken,
- de gelijkluidende herstelexploiten van 7 december 2009 en 14 december 2009,
- de conclusie van antwoord van de zijde van [B] jr.,
- de conclusie van antwoord van de zijde van [B] sr.,
- het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 21 april 2010 waarin een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van partijen welke op 7 juli 2010 heeft plaatsgevonden met de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [B] jr. (geboren op -- 1985) is de zoon van [B] sr. (geboren op -- 1956).
2.2. Op 2 april 2004 is wrijving ontstaan tussen een groep jongeren uit Muiderberg, waartoe [B] jr. behoorde, en een groep jongeren uit Naarden-Bussum, waartoe [A] (geboren op -- 1985) behoorde.
2.3. Op 3 april 2004 rond 19.00 uur heeft [B] jr. zich, samen met een groep vrienden en in het bezit van een vuurwapen dat hij van zijn vader had gekregen, naar het park ‘De Brink’ in Muiderberg begeven om aldaar een groep jongeren uit Naarden-Bussum te treffen. Rond 21.00 uur arriveerden van deze groep vijf jongeren, onder wie [A]. Op het moment dat deze jongeren zich op 15-25 meter afstand van [B] jr. bevonden, heeft [B] jr. hen abrupt en zonder dat enige vorm van dreiging voor hemzelf bestond met het vuurwapen beschoten (hierna: het incident). Drie van de vijf jongeren, onder wie [A], zijn daarbij door kogels geraakt en verwond. [B] sr. was bij het incident aanwezig.
2.4. [A] is bij het schietincident in de linkerzijde van zijn onderbuik en in zijn linkervoet door een kogel geraakt waarna hij in coma is opgenomen op de intensive care-afdeling van het Academisch Medisch Centrum (hierna: het AMC).
2.5. Op 14 april 2004 is [A] uit het AMC ontslagen. De kogel bevindt zich nog steeds in zijn lichaam.
2.6. Bij vonnis van 2 februari 2005 heeft de strafkamer van deze rechtbank [B] jr.
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar wegens (onder meer) het medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd en voor het medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie. Voorts is aan [A] als benadeelde partij, uit hoofde van een door hem ingestelde civiele vordering, een bedrag van € 464,96 aan materiële schade en een bedrag van € 15.000,= aan immateriële schade toegewezen.
2.7. Eveneens bij vonnis van 2 februari 2005 heeft de strafkamer van deze rechtbank [B] sr. veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar wegens (onder meer) het medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd en het handelen in strijd met artikel 31 van de Wet wapens en munitie.
2.8. Zowel [B] jr. als [B] sr. heeft tegen deze vonnissen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
2.9. Bij arrest van 5 augustus 2005 heeft de strafkamer van het gerechtshof Amsterdam [B] jr. veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden wegens (onder meer) het medeplegen van poging tot moord. In dit arrest is [A] in zijn vordering tot schadevergoeding vanwege de ingewikkelde aard daarvan niet-ontvankelijk verklaard.
2.10. Bij arrest van 5 augustus 2005 heeft de strafkamer van het gerechtshof Amsterdam [B] sr. veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar wegens (onder meer) het medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd.
2.11. Tegen het arrest van het gerechtshof heeft [B] sr. cassatie bij de Hoge Raad ingesteld. Bij arrest van 13 februari 2007 heeft de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof vernietigd, uitsluitend ten aanzien van de duur van de opgelegde gevangenisstraf en deze verminderd tot zes jaar en tien maanden.
2.12. Op 24 mei 2005 heeft [A] bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het schadefonds. Bij beslissing van 25 november 2005 heeft de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de commissie) aan [A] een bedrag van € 2.267,= aan materiële schade en een bedrag van € 4.150,= aan immateriële schade toegekend. Een door [A] tegen deze beslissing gemaakt bezwaar is door de Commissie ongegrond verklaard.
3. Het geschil
3.1. [A] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. een verklaring voor recht dat [B] c.s. hoofdelijk op grond van onrechtmatige daad volledig aansprakelijk zijn voor de door [A] geleden en te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van de poging tot moord door [B] c.s. gepleegd op
3 april 2004,
2. [B] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade, materieel en immaterieel, welke [A] heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3. [B] c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan [A] een voorschot op het hem toekomende smartengeld wegens blijvende invaliditeit te betalen van € 10.000,=, in die zin dat betaling door één van hen geldt als tevens bevrijdend voor de ander,
4. [B] c.s. te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis en - voor het geval voldoening van de (na-) kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2. [A] legt aan zijn vordering onder meer ten grondslag dat [B] c.s. jegens hem een onrechtmatige daad hebben gepleegd door hem met een vuurwapen te beschieten en met een kogel te verwonden. Volgens [A] is deze daad volledig aan hen toe te rekenen. Als gevolg van dit handelen heeft [A] schade geleden en lijdt hij nog steeds schade. [A] heeft in coma in het ziekenhuis gelegen, de kogel bevindt zich nog steeds in zijn lichaam en hij heeft blijvend letsel aan zijn linkervoet. Hij zal zijn leven lang aangewezen zijn op het dragen van orthopedische schoenen en hij kan niet meer voetballen, hetgeen hij graag deed. Verder stelt [A] ook psychisch blijvend letsel te hebben opgelopen. Het PTSS-syndroom is bij hem vastgesteld en hij heeft het incident nog niet kunnen verwerken. Weliswaar heeft hij daarvoor hulp gekregen maar die hulp heeft niet mogen baten. Aangezien [B] c.s. beiden aansprakelijk zijn voor de gevolgen van de onrechtmatige daad dienen zij hoofdelijk alle schade aan hem te vergoeden, aldus - steeds - [A].
3.3. [B] c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil – nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat [B] c.s. jegens [A] onrechtmatig hebben gehandeld door het onder 2.3 omschreven schietincident. Partijen twisten evenwel over de vraag of dit handelen aan [B] c.s. kan worden toegerekend en over de aard en de omvang van de hieruit voortvloeiende schade.
Toerekening [B] jr. en [B] sr.
4.2. [B] jr. voert aan dat de daad hem niet kan worden toegerekend omdat hij de daad onder invloed van zijn vader heeft verricht en hij niet vrij in zijn wilsuiting is geweest. Ook uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam blijkt dat [B] jr. enigszins ontoerekeningsvatbaar was. De daad is dan ook in verminderde mate aan hem te wijten, aldus [B] jr.
4.3. Volgens [B] sr. kan de daad niet aan hem worden toegerekend omdat hij, blijkens de conclusie van het rapport van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum die het Hof tot de zijne heeft gemaakt, heeft gehandeld vanuit een persoonlijkheids-problematiek waardoor hij beperkt zicht had op de verhouding tussen hem en zijn zoon. [A] betwist dat deze problematiek aan toerekening in de weg staat.
4.4. De rechtbank verwerpt de verweren van [B] jr. en [B] sr. Indien juist zou zijn dat het gedrag van [B] jr. en van [B] sr. door een geestelijke tekortkoming werd ingeven, staat dit op grond van artikel 6:165 Burgerlijk Wetboek (BW) niet aan toerekening in de weg. Dit artikel bepaalt namelijk dat een gedraging die onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming heeft plaatsgevonden, desondanks aan de pleger van deze gedraging als een onrechtmatige daad kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:162 lid 3 BW. Er is geen aanleiding hierover in dit geval anders te oordelen. Aldus kan de onrechtmatige gedraging zowel aan [B] jr. als aan [B] sr. worden toegerekend. Geen verdere bespreking behoeft of het gedrag van [B] sr. en [B] jr. werd ingegeven door een geestelijke tekortkoming. Het bewijsaanbod op dit punt wordt niet gehonoreerd omdat [B] c.s. geen feiten of omstandigheden hebben gesteld die kunnen leiden tot een ander oordeel dan hiervoor is gegeven.
4.5. [B] jr. en [B] sr. zijn jegens [A] ieder voor zich aansprakelijk voor de gehele schade die [A] als gevolg van de gedraging heeft geleden en lijdt. Zij zullen op grond van artikel 6:6 lid 2 BW dan ook hoofdelijk tot vergoeding van de schade van [A] worden veroordeeld. Het verweer van [B] sr. dat de billijkheid van artikel 6:166 lid 2 BW ertoe noopt dat slechts een deel van de vordering van [A] hoofdelijk dient te worden toegewezen, wordt verworpen. De enkele stellingen dat [B] jr. de schutter is geweest, [B] sr. gedeeltelijk ontoerekeningsvatbaar was en zijn verdienmogelijkheden minder zijn dan die van [B] jr., leiden zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, niet tot het oordeel dat voor een hoofdelijke veroordeling geen plaats is.
4.6. De rechtbank is van oordeel dat de geleden en de nog te lijden schade van [A] reeds in deze procedure kan worden begroot. [A] heeft daartoe een schadeoverzicht overgelegd. Gelet hierop zal thans tot beoordeling van de verschillende schadeposten worden overgegaan.
Schadeposten
4.7. Voorop wordt gesteld dat [A] van het Schadefonds Geweldsmisdrijven reeds een bedrag van € 2.267,= aan materiële schade en € 4.150,= aan immateriële schade uitgekeerd heeft gekregen. Van eerstgenoemde post had een bedrag van € 500,= betrekking op een post die onderdeel van de vordering van [A] in deze procedure is, namelijk verlies arbeidsvermogen. Laatstgenoemd bedrag en genoemd bedrag ter hoogte van
€ 4.150,= brengt [A] gezien de toelichting op de schadeposten kennelijk in mindering op zijn vordering. Hiervan gaat de rechtbank uit.
Verlies van arbeidsvermogen
4.8. [A] vordert een bedrag van € 10.800 ,= aan geleden verlies van arbeidsvermogen, bestaande uit een schade van € 300,= per maand over de periode vanaf het incident, 3 april 2004, tot en met de zomer van 2007 (zijnde 36 maanden). [A] stelt daartoe het volgende. Als het incident hem in april 2004 niet was overkomen dan zou hij zijn opleiding detailhandel winkelwerk in de zomer van 2007 hebben afgerond en zou hij naast zijn studie zijn blijven werken. Met zijn studiefinanciering en met zijn bijbaan als schoonmaker in de avonduren zou hij in die periode ongeveer € 1.130,= per maand hebben verdiend. Aangezien hij als gevolg van het incident geen studiefinanciering meer ontving,
hij moest namelijk noodgedwongen met zijn studie stoppen, en hij ook zijn bijbaan niet meer kon uitoefenen, is hij in de bijstand terechtkomen. De bijstandsuitkering bedroeg in die periode € 800,= per maand. De schade die [A] over de 36 maanden heeft geleden, is dus het verschil tussen het maandelijkse inkomen dat hij had kunnen ontvangen, € 1.130,=, en het inkomen dat hij heeft ontvangen, € 800,=.
4.9. Het verweer van [B] sr. dat ongewis is of [A] zijn studie in de zomer van 2007 zou hebben afgerond, slaagt niet. Dit is niet relevant aangezien [A] alleen de schade over de periode die hij aan zijn studie zou hebben besteed vordert en geen aanspraak maakt op vergoeding voor vertraging in deelname aan het arbeidsproces.
4.10. Verder betwist [B] sr. dat er een causaal verband bestaat tussen het feit dat [A] zijn bijbaan als schoonmaker is kwijtgeraakt en het incident, althans betoogt hij dat het causaal verband daartussen is verbroken, nu uit de stukken blijkt dat [A] zonder toestemming van zijn baas op vakantie is gegaan en dat dat de reden van zijn ontslag bij het schoonmaakbedrijf is geweest. Als reactie op dit verweer voert [A] aan dat zijn contract in maart 2004 met zes maanden was verlengd en dat hij van zijn werkgever toestemming had gekregen om in de zomer zes weken op vakantie te gaan. In september 2004 is zijn contract echter niet meer verlengd omdat hij als gevolg van het incident zijn werkzaamheden als schoonmaker niet meer kon uitoefenen.
4.11. De rechtbank stelt voorop dat het aan [A] is om aannemelijk te maken dat er een causaal verband bestaat tussen het incident en het verliezen van zijn dienstbetrekking. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [A] de betwisting van het causaal verband door [B] sr. voldoende gemotiveerd weerlegd. Vast staat dat [A] in maart 2004 van zijn werkgever een tijdelijk contract van zes maanden had gekregen en dat zijn contract dus in september 2004 zou aflopen. Gelet op de fysieke klachten, waaronder het letsel aan zijn linkervoet, die [A] aan het incident heeft overgehouden, acht de rechtbank aannemelijk dat [A] de schoonmaakwerkzaamheden waarvoor hij was aangenomen niet meer kon uitvoeren en dat daarom zijn werkgever zijn tijdelijke contract in september 2004 niet meer heeft verlengd. De gevolgen hiervan dienen voor rekening van [B] c.s. te komen nu deze – ononderbroken - zijn terug te voeren naar het schadetoebrengende incident.
4.12. Het verweer [B] jr. dat het gevorderde schadebedrag te hoog is, verwerpt de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd.
4.13. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank een bedrag van € 10.800,= wegens verlies aan arbeidsvermogen aan [A] zal toewijzen, zulks onder aftrek van het door [A] van het Schadefonds ontvangen en op zijn vordering in mindering gebrachte bedrag van € 500,=, derhalve totaal € 10.300,=.
Kosten fysiotherapie
4.14. [A] vordert een bedrag van € 285,90 aan gemaakte kosten voor fysiotherapie.
4.15. Nu zowel [B] jr. als [B] sr. tegen deze schadepost geen verweer voeren, zal de rechtbank aan [A] een bedrag van € 285,90 toewijzen.
Kosten aangepaste schoenen
4.16. [A] stelt dat hij vanwege koude voeten en evenwichtsproblemen zijn hele leven op orthopedische schoenen zal moeten lopen. De kosten voor de aangepaste schoenen bedragen volgens hem € 115,= per jaar. [A] vordert een bedrag van € 575,= aan reeds geleden schade over de periode 2005 tot en met 2010. Aan toekomstige schade vordert hij, na aanpassing van zijn nadere specificatie, een bedrag van € 2.915,21 (25,3497 x
€ 115,=), uitgaande van een eindleeftijd van 80 jaar en een jaarlijkse kostenpost van
€ 115,=.
4.17. De rechtbank stelt vast dat zowel [B] sr. als [B] jr. geen verweer voert tegen het bedrag aan jaarschade van € 115,= en de eindleeftijd van 80 jaar. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid daarvan. In het - niet onderbouwde - verweer van [B] sr. dat [A] niet elk jaar nieuwe schoenen behoeft omdat de stand van de techniek zich verder zou kunnen ontwikkelen of [A] een ander kwetsuur zou kunnen overkomen waardoor hij niet meer goed kan lopen, ziet de rechtbank geen grond om de toekomstige schade van [A] ten aanzien van deze schadepost niet reeds nu te kapitaliseren. Immers, het is voldoende aannemelijk dat [A] de schade zoals die nu door hem is begroot ook zal lijden. Eventuele technische verbeteringen en toekomstige kwetsuren die zich misschien zullen voordoen, doen daaraan niet af aangezien deze toekomstige onzekere factoren worden ingecalculeerd in de gekapitaliseerde contante waarde.
4.18. Als onvoldoende gemotiveerd verwerpt de rechtbank het verweer van [B] sr. dat voor de hoogte van het schadebedrag bij NRL-tabellen moet worden aangesloten.
4.19. De rechtbank zal aan [A] een bedrag van in totaal € 3.490,21 (€ 575,= plus
€ 2.915,21) toewijzen.
Totaal materiële schade
4.20. Aan materiële schadevergoeding komt [A] derhalve een bedrag van
€ 14.076,11 (€ 10.300,= aan verlies arbeidsvermogen, € 285,90 aan kosten fysiotherapie en € 3.490,21 aan kosten orthopedische schoenen) toe.
Smartengeld
4.21. [A] vordert een bedrag van € 10.850,= (€ 15.000,= minus het bedrag van
€ 4.150,= dat hij reeds van het Schadefonds heeft ontvangen) aan smartengeld en stelt daartoe dat het totale smartengeld aansluit bij het bedrag dat de rechtbank in het strafvonnis aan hem heeft toegewezen en in overeenstemming is met de omstandigheden waaronder en de wijze waarop het incident heeft plaatsgevonden (een poging tot moord met een vuurwapen) en met de aard en de ernst van het door hem opgelopen letsel. Volgens [A] heeft hij blijvend letsel aan zijn linkervoet en is bij hem het PTSS-syndroom vastgesteld. Zijn psychische klachten spelen hem nog steeds parten ook al is hij daarvoor behandeld, aldus [A].
4.22. [B] sr. verweert zich ten aanzien van deze schadepost met de stelling dat de vermindering van de psychische klachten bij [A] in 2010 moet worden meegenomen bij het bedrag aan smartengeld dat wordt toegewezen. Hij heeft namelijk al enige tijd geen psychische hulp meer nodig gehad. Met de uitkering van het Schadefonds is [A] genoeg voor zijn immateriële schade vergoed, aldus [B] sr.. Volgens [B] jr. zou een bedrag van € 7.000,= aan smartengeld passend zijn.
4.23. Bij de begroting van het smartengeld naar billijkheid dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder in ieder geval de aard van de aansprakelijkheid, de ernst van het aan [B] c.s. te maken verwijt en de aard, ernst en duur van het geconstateerde letsel. Daarbij wordt acht geslagen op de bedragen die in vergelijkbare gevallen door de rechter zijn toegekend. [A] is zonder dat daartoe enige noodzaak bestond abrupt door [B] jr. met een vuurwapen beschoten als gevolg waarvan hij in coma is geraakt en in totaal elf dagen in het ziekenhuis heeft gelegen. De kogel zit nog steeds in zijn lichaam. Door een gebrek aan eetlust is hij na het incident 18 kilo afgevallen. [A] had last van slapeloosheid, angsten en nachtmerries en de rechtbank acht aannemelijk, gelet op zijn verklaring, dat [A] nog steeds psychisch hinder ondervindt van wat hem is overkomen. Dat hij daarvoor thans niet meer wordt behandeld, maakt dit niet anders omdat het beëindigen van een behandeling niet vanzelfsprekend betekent dat daarmee ook de klachten zijn verdwenen. Ten tijde van het incident was [A] slechts 19 jaar en hij was, temeer gezien zijn jeugdige leeftijd, nog volop in ontwikkeling. Na het incident heeft hij zijn leven een nieuwe richting moeten geven. Immers, zijn studie heeft hij niet kunnen afronden en hij heeft een nieuwe beroepskeuze moeten maken. Door het blijvende letsel aan zijn voet zal [A] zijn hele leven orthopedische schoenen moeten blijven dragen, hetgeen hij naar zijn zeggen ervaart als een emotionele belasting. Daarbij is [A] beperkt in zijn dagelijkse (sociale) leven en kan hij niet meer voetballen, een sport die hij graag beoefende. Gelet op al deze omstandigheden acht de rechtbank een totaalbedrag van € 15.000,= aan smartengeld billijk. De rechtbank zal dan ook aan [A] het gevorderde bedrag van € 10.850,= (€ 15.000,= minus € 4.150,=, zie r.o. 4.21) aan smartengeld toewijzen.
Wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en nakosten
4.24. [A] vordert wettelijke rente over de verschillende schadeposten vanaf de dag der dagvaarding. Deze vordering is als onweersproken toewijsbaar. [B] jr. wordt veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over de verschillende schadeposten vanaf
17 november 2009 tot 24 november 2009. [B] jr. en [B] sr. worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de verschillende schadeposten vanaf
24 november 2009.
4.25. Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten stelt [A] zich op het standpunt dat deze gemaakte kosten moeten worden aangemerkt als kosten ter instructie van de zaak waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te houden. Dit gedeelte van de vordering behoeft dus geen verdere bespreking.
4.26. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing. De gevorderde wettelijke rente hierover is toewijsbaar vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
De slotsom
4.27. Uit het voorgaande volgt dat [B] jr. en [B] sr. hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 24.926,11 (€ 14.076,11 aan materiële schadevergoeding plus € 10.850,= aan immateriële schadevergoeding), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 november 2009, waarbij [B] jr. tevens wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag van € 24.926,11 vanaf 17 november 2009 tot 24 november 2009.
4.28. [B] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. [B] c.s. dienen de proceskosten te vergoeden met inachtneming van de aan [A] toegewezen bedragen. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 171,96 (2 x € 85,98)
- betaald vast recht 78,25
- in debet gesteld vast recht 234,75
- salaris advocaat 1.447,50 (2,5 punt × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.932,46
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat [B] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [A] geleden en te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van de door [B] c.s. gepleegde onrechtmatige daad,
5.2. veroordeelt [B] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [A] te betalen een bedrag van EUR 24.926,11
(vierentwintigduizendnegenhonderdzesentwintig euro en elf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 24 november 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [B] jr. tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag van EUR 24.926,11 vanaf 17 november tot
24 november 2009,
5.4. veroordeelt [B] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 1.932,46, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.491 ten name van Arrondissement 521 Amsterdam onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
5.5. veroordeelt [B] c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- EUR 131,= aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 68,= aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6. verklaart de veroordelingen onder 5.2, 5.3, 5.4 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Baggerman, mr. G. de Groot en mr. P.J. van Eekeren en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2010.?