vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 453117 / HA ZA 10-770
Vonnis van 13 oktober 2010
1. RUTGER JAN SCHIMMELPENNICK
2. JOOST CHRISTIAAN LODEWIJK KUIPER
beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van de naamloze vennootschap
DSB BANK N.V.,
eisers,
advocaat mr. G.J. Houweling,
[A],
wonende te --,
gedaagde,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna de curatoren respectievelijk [A] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 februari 2010 met productie;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 16 juni 2010, waarin een comparitie van partijen is gelast;
- de door [A] bij fax van 16 september 2010 toegezonden productie;
- het proces-verbaal van comparitie van 23 september 2010 met de daaraan gehechte stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij ondertekende overeenkomst van 24 februari 2003 met contractnummer 3303-02-2100 (hierna: de kredietovereenkomst) waarin [A] als kredietnemer 1 en [B] als kredietnemer 2 zijn vermeld, heeft de [C] Voorschotbank een doorlopend krediet verstrekt met een limiet van € 35.218 (hierna: het krediet).
2.2. In de kredietovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Doorlopend Krediet (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing verklaard.
2.3. In de kredietovereenkomst en de algemene voorwaarden is bepaald dat maandelijks € 353 op het krediet dient te worden afgelost en 0,561497% rente over de hoofdsom dient te worden betaald door middel van automatische incasso van de rekening met nummer *******. Deze rekening is van mevrouw [B] (hierna: [B]), destijds de echtgenote van [A].
2.4. Onderaan de kredietovereenkomst is zowel onder het kopje “Kredietnemer 1” als onder het kopje “Kredietnemer 2” een handtekening geplaatst.
2.5. Het krediet is volledig opgenomen. De [C] Voorschotbank heeft € 4.456 gestort op rekeningnummer ********** bij Tadas, € 23.862 gestort op rekening **.**.**.*** bij Direktbank en € 1.900 gestort op nummer ********* bij Comfort Card. De resterende € 5.000 is door de [C] Voorschotbank overgemaakt op een rekening van [B] bij (destijds) de Postbank met nummer *******.
2.6. Van april 2002 tot november 2003 is ter aflossing van het krediet maandelijks € 352 automatisch geïncasseerd van de rekening van [B] met nummer *******. Daarna zijn er zowel door [B] als door [A] met enige regelmaat betalingen van € 176 respectievelijk € 177 verricht ter aflossing van het krediet. Medio 2007 is [A] met deze betalingen gestopt.
2.7. Nadat DSB Bank N.V. door een fusie in de rechten van de [C] Voorschotbank als kredietgever onder de overeenkomst is getreden, is er contact geweest tussen [A] en Incassobureau Inspectrum (hierna: Inspectrum), het incassobureau van DSB Bank N.V. Bij brief van 27 maart 2008 van Inspectrum aan [A], bevestigt zij dat zij met [A] is overeengekomen dat hij € 25 per maand zal betalen op de rekening van DSB Bank N.V. te Wognum ter aflossing van de belopen achterstand.
2.8. Nadat [B] begin mei 2008 gestopt is met de maandelijkse betalingen van € 176, heeft de advocaat van DSB Bank N.V. bij brief van 5 mei 2008 aan [A] meegedeeld dat er per 29 april 2008 een achterstand in de maandbetalingen is ontstaan van € 3.422,54 en dat tot vervroegde opeising van het krediet wordt overgaan. In deze brief is [A] gesommeerd binnen 5 dagen het openstaande saldo van € 29.239,70 te voldoen en is hij erop gewezen dat er bij gebreke van betaling binnen deze termijn in rechte nakoming zal worden gevorderd. Aan deze sommatie heeft [A] niet voldaan.
3. Het geschil
3.1. De curatoren vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [A] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curatoren te betalen € 35.246,78 te vermeerderen met een rente van 0.845% per maand vanaf 15 februari 2010 tot de dag der algehele voldoening, welk rentepercentage zal worden verlaagd tot het maximaal toegestane rentepercentage op basis van de Wet op het consumentkrediet indien bij wijziging van het maximaal toelaatbare rentepercentage het genoemde rentepercentage het maximaal toegestane rentepercentage overstijgt, met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
3.2. De curatoren leggen aan hun vordering ten grondslag dat:
- [A] samen met [B] als kredietnemers de kredietovereenkomst zijn aangegaan met (een rechtsvoorgangster van) DSB Bank N.V.;
- [A] en [B] meerdere keren in gebreke zijn gebleven de verschuldigde termijn te voldoen zodat ingevolge de kredietovereenkomst het openstaande saldo ineens opeisbaar is;
- [A], nadat hij daartoe in gebreke is gesteld, heeft nagelaten het openstaande saldo aan eisers te voldoen;
- op grond van artikel 6 van de algemene voorwaarden de door [A] verschuldigde vertragingsrente dient te worden berekend op basis van een flexibel percentage, welk percentage thans 0,845% bedraagt.
3.3. [A] betwist dat hij de kredietovereenkomst is aangegaan. De handtekening die onder het kopje “Kredietnemer 1” op de kredietovereenkomst is geplaatst, is niet zijn handtekening. Hij heeft nooit van deze kredietovereenkomst geweten en hij heeft ook nooit gebruik gemaakt van het krediet. Ten aanzien van zijn afbetalingen op het krediet en het contact dat hij daarover met (de rechtsvoorgangster van) DSB Bank N.V. heeft gehad, stelt hij dat hij daarbij steeds in de veronderstelling verkeerde dat het om een ander krediet ging. Hij dacht dat dit allemaal betrekking had op het krediet dat hij met [B] in 1999 bij Directbank N.V heeft afgesloten, aldus steeds [A].
4. De beoordeling
4.1. Nu [A] stellig ontkent de kredietovereenkomst te hebben ondertekend, rust op de curatoren de last te bewijzen dat de handtekening op de kredietovereenkomst van [A] afkomstig is. Anders dan de curatoren ter comparitie hebben gesuggereerd is de rechtbank van oordeel dat de curatoren niet reeds in dit bewijs zijn geslaagd nu vaststaat dat [A] het krediet gedeeltelijk heeft afbetaald. Het feit dat [A] betalingen heeft verricht op het krediet leidt op zichzelf niet tot de conclusie dat de handtekening op de kredietovereenkomst van [A] is. Het kan immers niet worden uitgesloten dat [A] die betalingen heeft verricht ter aflossing van het krediet dat niet door hem maar door iemand anders met (de rechtsvoorgangster van) DSB Bank N.V. is afgesloten.
4.2. Indien de curatoren slagen in het bewijs dat de handtekening op de kredietovereenkomst van [A] afkomstig is, levert dat tussen partijen dwingend bewijs op van het tot stand komen van de kredietovereenkomst tussen [A] en (de rechtsvoorgangster van) DSB Bank N.V., behoudens tegenbewijs van de zijde van [A].
4.3. De curatoren hebben ter comparitie verklaard in te stemmen met een onderzoek door een handschriftdeskundige.
4.4. Partijen zijn het ter comparitie eens geworden over de benoeming van mevrouw R. ter Kuile-Haller als deskundige en de aan haar te stellen vragen.
4.5. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank mevrouw R. ter Kuile-Haller als deskundige benoemen. Zij heeft de rechtbank telefonisch te kennen gegeven bereid te zijn een benoeming te aanvaarden. Aan de deskundige zullen de volgende vragen gesteld worden:
1. Kunt u vaststellen of, en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid, de handtekening in het vak “Y” onder de vermelding “Handtekening Kredietnemer 1” op de overeenkomst van doorlopend krediet d.d. 24 februari 2003 (productie 1 bij dagvaarding) van [A] afkomstig is?
2. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
4.6. De curatoren zullen in afwachting van de eindbeslissing een voorschot ter zake van de kosten van de deskundige aan de griffier van de rechtbank dienen te betalen, welk voorschot zal worden vastgesteld op een door de deskundige bepaalde bedrag, tenzij binnen twee weken na dagtekening van de brief van de griffier aan partijen, waarbij een kopie van de voorschotnota van de deskundige wordt doorgezonden, schriftelijk bezwaar tegen het voorschot ter griffie is ingekomen. In laatstgenoemd geval zal de rechtbank nader beslissen over de begroting van het voorschot.
4.7. De beslissing met betrekking tot de betaling van het voorschot wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.8. In de brief van de griffier waarmee de voorschotnota aan partijen wordt doorgezonden, zal de termijn voor de voldoening van het voorschot worden gesteld op twee weken. Als het voorschot niet binnen de gestelde termijn is betaald, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
4.9. De deskundige dient niet met het onderzoek te beginnen voordat de rechtbank schriftelijk aan de deskundige heeft laten weten dat het voorschot is vastgesteld en ter griffie is ontvangen en het onderzoek kan beginnen.
4.10. Partijen dienen zo spoedig mogelijk kopieën van de gedingstukken aan de deskundige toe te sturen. Voor het overige laat de rechtbank het aan de deskundige over of zij voor haar onderzoek de beschikking wenst te hebben over eventuele andere stukken.
4.11. De deskundige zal haar onderzoek zelfstandig dienen te verrichten. Daarbij moet zij partijen in de gelegenheid stellen om opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit haar schriftelijk bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Tevens zal in dat bericht melding worden gemaakt van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken van partijen. Indien een partij schriftelijk opmerkingen aan de deskundige doet toekomen, verstrekt deze partij daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij.
4.12. De rechtbank is reeds thans van oordeel dat, indien partijen na het uitbrengen van het deskundigenbericht elk nog een conclusie willen nemen, dit met het oog op een goede instructie van de zaak geboden is. Aangezien thans nog geen datum is te bepalen waarop het deskundigenbericht gereed zal zijn, zal de zaak thans worden verwezen naar de parkeerrol voor conclusie na deskundigenbericht. Het staat ieder van partijen vrij de zaak van de parkeerrol op de rol te doen plaatsen voor conclusie na deskundigenbericht indien het deskundigenbericht gereed is of indien voortprocederen anderszins gewenst is.
4.13. Partijen zijn verplicht mee te werken aan het onderzoek van de deskundige, waaronder is begrepen het op verzoek van de deskundige verstrekken van (originele) stukken. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hij geraden acht.
4.14. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. beveelt een deskundigenonderzoek en benoemt tot deskundige:
mevr. R. ter Kuile-Haller,
--,
--
(telefoon: --);
5.2. bepaalt dat aan de deskundige de volgende vragen zullen worden voorgelegd:
1. Kunt u vaststellen of, en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid, de handtekening in het vak “Y” onder de vermelding “Handtekening Kredietnemer 1” op de overeenkomst van doorlopend krediet d.d. 24 februari 2003 (productie 1 bij dagvaarding) van [A] afkomstig is?
2. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
5.3. bepaalt dat ten laste van de curatoren in afwachting van de eindbeslissing een voorschot terzake van de kosten van het deskundigenbericht ter griffie zal worden gedeponeerd, welk voorschot zal worden bepaald op een door de deskundige te bepalen bedrag, tenzij binnen twee weken na dagtekening van de brief van de griffier aan partijen, waarbij een kopie van de voorschotnota van de deskundige wordt doorgezonden, schriftelijk bezwaar tegen het voorschot ter griffie is ingekomen;
5.4. bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal verrichten en dat dit zal plaatsvinden op een door de deskundige te bepalen plaats en tijd, met dien verstande dat de deskundige niet met het onderzoek dient te beginnen voordat de rechtbank schriftelijk aan de deskundige heeft laten weten dat het voorschot ter griffie is vastgesteld en is ontvangen en het onderzoek kan beginnen;
5.5. bepaalt dat de deskundige partijen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat uit haar schriftelijk bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan en daarbij tevens melding zal worden gemaakt van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken van partijen;
5.6. bepaalt dat de partij die schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij verstrekt;
5.7. bepaalt dat beide partijen zo spoedig mogelijk kopieën van de gedingstukken aan de deskundige zullen doen toekomen; andere door de deskundige noodzakelijk geachte stukken zullen partijen ook zo spoedig mogelijk aan de deskundige doen toekomen;
5.8. bepaalt dat het door de deskundige uit te brengen bericht uiterlijk drie maanden na dagtekening van het bericht van de griffier dat het voorschot is vastgesteld en ontvangen, zal worden ingeleverd ter griffie van deze rechtbank;
5.9. verklaart de beslissing omtrent het voorschot uitvoerbaar bij voorraad;
5.10. verwijst de zaak naar de parkeerrol van 5 oktober 2011 voor conclusie na deskundigenbericht; voor het eerst aan de zijde van de curatoren, daarna aan de zijde van [A];
5.11. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.M. Visser en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2010.?