ECLI:NL:RBAMS:2010:BP7633

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09;-4256 WAO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van toeslag op WAO-uitkering en de beoordeling van nieuwe aanvragen tijdens de afbouwperiode

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die sinds 1978 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiser had een aanvraag ingediend voor de toekenning van een toeslag op zijn WAO-uitkering, die eerder was afgebouwd. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiser niet als een herhaalde aanvraag moest worden gekwalificeerd, maar inhoudelijk moest worden beoordeeld, ook al was deze aanvraag ingediend tijdens de afbouwperiode van de toeslag. De rechtbank verwierp de stelling van verweerder dat de toekenning van de toeslag pas per 1 januari 2010 kon plaatsvinden, omdat de afbouwperiode op dat moment eindigde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van verweerder en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht vergoeden. De rechtbank benadrukte dat in het geval van een duuraanspraak, zoals de toeslag, een nieuwe aanvraag niet als een herhaalde aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden beschouwd, maar inhoudelijk moet worden beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/4256 WAO
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Spanje),
eiser,
gemachtigde mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde].
Procesverloop
Bij beslissing op bezwaar van 7 augustus 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van verweerder tot afwijzing van zijn verzoek tot herziening van een eerdere beslissing, ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens tijdig beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2010. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden.
Bij beslissing van 8 februari 2010 heeft de rechtbank de zaak heropend en doorverwezen voor behandeling naar de meervoudige kamer.
Op 26 mei 2010 heeft de meervoudige kamer het onderzoek ter zitting voortgezet. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden. Ter zitting heeft de voorzitter de behandeling geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te dienen.
Bij brief van 26 mei 2010 heeft verweerder nadere informatie ingediend. Bij brief van 27 mei 2010 heeft de gemachtigde van eiser hierop gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten. Partijen hebben toestemming verleend uitspraak te doen zonder nadere zitting.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser ontvangt sinds 19 januari 1978 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiser ontvangt daarnaast, in ieder geval sinds 1 januari 1988, een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW).
1.2. Bij besluit van 31 oktober 2007 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de toeslag op zijn WAO-uitkering zal wordt afgebouwd (het afbouwbesluit). In 2007 ontvangt eiser nog de volledige toeslag, in 2008 nog tweederde deel daarvan en in 2009 nog éénderde deel. Vanaf 2010 krijgt eiser geen toeslag meer. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit onherroepelijk is geworden.
1.3. Bij brief van 5 mei 2009 heeft eiser verweerder verzocht zijn toeslag vanaf de vroegst mogelijke datum weer toe te kennen.
1.4. Verweerder heeft dit verzoek van eiser opgevat als een verzoek om terug te komen op het besluit van 31 oktober 2007 en heeft dit verzoek bij besluit van 12 mei 2009 afgewezen (het primaire besluit).
1.5. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld op grond waarvan verweerder dient terug te komen op het afbouwbesluit. De inhoud van inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie vormt op zichzelf geen nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2009, geregistreerd onder nummer AWB 08/998 TW, zodat (nog) geen sprake is van een (nog) bestaande rechtsverhouding tussen verweerder en eiser met betrekking tot de toeslag. Er kan dus geen toetsing voor de toekomst plaatsvinden, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat eiser op zijn vroegst per 1 januari 2010 recht zou hebben op een toeslag, omdat eerst op dat moment de afbouwperiode van de toeslag, die verweerder in het onherroepelijke afbouwbesluit heeft neergelegd, eindigde. De duuraanspraken-jurisprudentie doorbreekt de formele rechtskracht van het afbouwbesluit niet. Verweerder verwijst daartoe naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 3 maart 2006, (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AV8305) en van 30 juni 2006 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AY0194).
1.6 In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder hem opnieuw in aanmerking moet brengen voor de (volledige) toeslag. Daartoe verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank van 10 februari 2009, geregistreerd onder nummer 08/998 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BH5085) en de uitspraak van 19 mei 2009, geregistreerd onder nummer 08/693 TW), waarin is geoordeeld dat het overgangsrecht in Verordening 1408/71 zich ertegen verzet dat toeslag wordt uitgezonderd van export bij gerechtigden die al vóór 1992 in het genot waren van een toeslag. Eiser had reeds vóór 1992 recht op toeslag en om die reden kan hem het (zijns inziens onjuiste) besluit van 31 oktober 2007 niet blijvend worden tegengeworpen. In het geval van een duuraanspraak, zoals de toeslag, dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het verleden en het heden. Eiser verwijst hiertoe naar de uitspraak van de CRvB van 19 februari 2008 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BC4830) en de uitspraak van 1 mei 2009 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BI3075). Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat verweerder de toeslag met ingang van 5 mei 2009 (opnieuw) dient toe te kennen. De door verweerder aangehaalde uitspraken van de CRvB betreffen andere gevallen, omdat in het geval van eiser nog tijdens de afbouwperiode een aanvraag voor de toeslag in ingediend. De CRvB heeft zich in de genoemde uitspraken nog niet nadrukkelijk uitgelaten over een situatie zoals die van eiser. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat eiser niet om toekenning met terugwerkende kracht heeft verzocht, maar om (hernieuwde) toekenning van de toeslag met ingang van 5 mei 2009.
2. Beoordeling
2.1 Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht de aanvraag van eiser om hem (opnieuw) een toeslag toe te kennen heeft afgewezen.
2.2 Zoals blijkt uit de brief van 6 mei 2010 van verweerder is in geen van de zaken waarover de CRvB in de uitspraken van van 3 maart 2006 en 30 juni 2006 heeft geoordeeld een aanvraag ingediend vóór 1 januari 2003, de dag waarop de toeslag was beëindigd. Anders dan in die uitspraken van de CRvB het geval was, heeft eiser nog tijdens de afbouwperiode een aanvraag ingediend voor de toekenning van een toeslag in de toekomst. Het gaat hier dus niet om de situatie dat een belanghebbende na de afbouwperiode een aanvraag heeft ingediend en verzoekt om toekenning van de toeslag met terugwerkende kracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de situatie van eiser niet gelijk is aan de situaties in die zaken. Nu eiser voor beëindiging van de afbouwperiode een aanvraag heeft ingediend, namelijk op 5 mei 2009, ziet de rechtbank aanleiding om bij de beoordeling onderscheid te maken tussen de periode vóór 5 mei 2009, de dag waarop eiser zijn aanvraag heeft ingediend, en de periode daarna. De rechtbank volgt verweerder daarmee niet in zijn stelling dat onderscheid gemaakt moet tussen de periode waarin de afbouw voortduurt, tot 1 januari 2010, en de periode nadien, waarin de toeslag geheel is beëindigd.
2.3 Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen heeft de CRvB zich in de bovengenoemde uitspraken niet uitgelaten over de vraag of verweerder op grond van de duuraansprakenjurisprudentie een aanvraag die een belanghebbende tijdens de afbouwperiode indient inhoudelijk dient te beoordelen. De rechtbank overweegt dat in het geval van een duuraanspraak, zoals de toeslag, een nieuwe aanvraag geen herhaalde aanvraag is in de zin van artikel 4:6 van de Awb, maar door verweerder voor de toekomst inhoudelijk moet worden beoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 november 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AU6893). Dat eiser de aanvraag nog tijdens de afbouwperiode heeft ingediend maakt niet dat zijn aanvraag anders gekwalificeerd moet worden of pas op een later tijdstip als een nieuwe aanvraag moet worden aangemerkt. De rechtbank leest in de uitspraken van de CRvB van 3 maart 2006 en 30 juni 2006 niet de beperking die verweerder daarin leest ten aanzien van een situatie zoals die van eiser.
2.4 De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser ten onrechte heeft afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Verweerder had op de aanvraag van eiser voor zover gericht op de toekomst en derhalve voor de periode na 5 mei 2009, dienen te beslissen op grond van het bepaalde in de TW. Reeds daarom komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om ten aanzien van eisers recht op toeslag nog het volgende te overwegen.
2.5 De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat eiser reeds vóór 1 juni 1992 met behoud van uitkering met toeslag naar Spanje is vertrokken.
2.6 Bij Verordening 1247/92 (van de raad van 30 april 1992 tot wijziging van Verordening 1408/71) is artikel 10bis in Verordening 1408/71 ingevoerd. Deze wijziging van Verordening 1408/71 is neergelegd in het eerste artikel van Verordening 1247/92. In Verordening 1247/92 zijn in artikel 2 bovendien overgangsbepalingen opgenomen voor de toepassing van deze Verordening. Deze overgangsbepalingen zijn neergelegd in artikel 95ter van Verordening 1408/71.
2.7 In het achtste lid van artikel 95ter is bepaald dat de toepassing van artikel 1 van Verordening 1247/92 niet mag leiden tot de intrekking van prestaties die vóór 1 juni 1992 door de bevoegde organen van de lidstaten werden toegekend uit hoofde van titel III van Verordening 1408/71 en waarop artikel 10 van laatstgenoemde verordening van toepassing is.
2.8 De rechtbank heeft in haar uitspraak van 16 december 2008 (procedurenummers 08/507 WAZ, 08/518 TW en 08/749 TW) geoordeeld dat de TW als een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie dient te worden aangemerkt die op bijlage II bis is opgenomen. Dit betekent dat de TW met ingang van 5 mei 2005, de datum van opname op die bijlage, niet langer valt onder de exportbepaling van artikel 10, maar onder de exportbeperking van artikel 10bis van Verordening 1408/71. De rechtbank heeft in haar uitspraken van 10 februari 2009 (procedurenummer 08/998 TW) en 19 mei 2009 (procedurenummer 08/693 TW) geoordeeld dat, in het geval dat reeds vóór 1 juni 1992 een recht op toeslag was toegekend, de exportbeperking van artikel 10bis van de Verordening niet aan betrokkene mag worden tegengeworpen.
2.9 Naar het oordeel van de rechtbank voldoet eiser, nu reeds in 1988 aan hem een toeslag was toegekend, aan de in het achtste lid van artikel 95ter genoemde voorwaarden. Dit betekent dat de toepassing van artikel 1 van Verordening 1247/92, waarmee naar het oordeel van de rechtbank wordt gedoeld op de invoering van artikel 10bis van Verordening 1408/71, er niet toe mag leiden dat verweerder de aanvraag van eiser om een toeslag met ingang van 5 mei 2009 afwijst. Gelet op het voorgaande mag de export van de toeslag in het geval van eiser niet worden geweigerd op grond van artikel 10bis van de Verordening.
2.10 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder dient binnen een termijn van vier weken een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.11 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van zijn beroep. Deze kosten worden, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op in totaal € 805,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op een nadere zitting).
2.12 Verweerder dient het door eiser betaalde griffierecht ad € 41,- aan hem te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 805,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, voorzitter, mrs. H.R.M. Baldinger en
S.R. Riem, leden, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Plouvier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2010.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB