4.1 Ter zitting is door de rechtbank ambtshalve het (aan verweerder reeds bekende) schrijven van de Europese Commissie aan de rechtbank van 11 juli 2009 aan de orde gesteld, dat specifiek ziet op de verzekeringspositie van werknemers op het Nederlands deel van het continentaal plat.
Uit deze brief wordt hier het volgende aangehaald:
“ De Europese Commissie heeft een inbreukprocedure tegen Nederland gestart. Omdat deze procedure nog hangende is, kan ik u hierover geen gedetailleerde informatie geven. Maar inzake het standpunt van de Commissie ter zake, kan ik u het volgende meedelen (dit standpunt werd namelijk reeds meegedeeld aan personen die een klacht tegen Nederland bij de Europese Commissie hebben ingediend).
1. Het continentaal plat behoort tot het grondgebied van een lidstaat
Volgens de Commissie moeten werkzaamheden die worden uitgevoerd op het gedeelte van het continentaal plat dat tot een lidstaat behoort, worden beschouwd als werkzaamheden die op het grondgebied van die lidstaat worden uitgevoerd. In Verordening nr. 1408/71 staat niets over dit aspect van het toepassingsgebied van de verordening en er zijn evenmin andere aanwijzingen om deze vraag te beantwoorden.
Daarom moet een beroep worden gedaan op de beginselen van het internationaal publiek recht die betrekking hebben op de regelgeving op het continentaal plat, en met name op het Verdrag inzake het continentale plateau van 29 april 1958 (het Verdrag van Genève). Het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht op de zee, dat op 10 december 1982 in Montego Bay werd ondertekend, is door Nederland geratificeerd op 28 juni 1996. De Gemeenschap is sinds 1 april 1998 partij bij dit verdrag.(…)
Het Internationaal Gerechtshof heeft (...) geoordeeld dat de rechten van de kuststaat met betrekking tot het deel van het continentaal plat dat een natuurlijke verlenging van zijn grondgebied onder zee vormt, ipso facto en ab initio bestaan op grond van de soevereiniteit van de staat op dit grondgebied en door de uitbreiding van de soevereine rechten voor de exploratie van de bodem van de zee en de exploitatie van haar natuurlijke rijkdommen (arrest van 20 februari 1969, ICJ Reports 1969, blz. 3, punt 19).(…)
Voor de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen behoort het continentaal plat dus tot het Nederlandse grondgebied en is het Nederlandse sociale zekerheidsrecht er van toepassing.
Bovendien kan het geografische toepassingsgebied van het EG-Verdrag (…) tot buiten het grondgebied van een lidstaat reiken voorzover een lidstaat zijn soevereiniteitsrechten uitoefent, zoals het Hof van Justitie heeft aangegeven in de arresten Kramer van 14 juli 1976 (…).
2. Over Verordening 1408/71
(…) De bepalingen van titel II hebben met name ten doel ”te beletten dat binnen de werkingssfeer van Verordening nr. 1408/71 vallende personen wegens het ontbreken van een toepasselijke wettelijke regeling geen enkele sociale zekerheidsbescherming genieten (arrest van 3 mei 1990 in zaak C-21/89, Kits van Heijningen).(…)
In dit geval kan aan de hand van artikel 13, lid 2, onder a, worden bepaald welke wetgeving van toepassing is: een werknemer is onderworpen aan de wetgeving van een lidstaat indien hij op het grondgebied van die lidstaat werkt (…). In de veronderstelling dat het continentaal plat overeenkomstig het arrest Weber tot het Nederlandse grondgebied behoort, ben ik dus van mening dat de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing is op de betrokkenen, aangezien zij op het grondgebied van die lidstaat werken.
Zelfs in de veronderstelling dat het continentaal plat niet tot het Nederlandse grondgebied behoort, is de Commissie van mening dat de Nederlandse wetgeving van toepassing zou moeten zijn. Zoals het Hof heeft aangegeven in de zaak Aldewereld (arrest van 29 juni 1994, zaak C-60/93), zijn de enige factoren van aanknoping met de wetgeving van een lidstaat enerzijds de woonplaats van de werknemer en anderzijds de plaats waar de werkgever is gevestigd (…) De toepassing van de wetgeving van de woonstaat van de werknemer in het stelsel van de verordening [lijkt] een ondergeschikte regel, die slechts wordt toegepast wanneer die wetgeving een aanknopingspunt heeft met de arbeidsverhouding. Wanneer de werknemer dus niet woont op het grondgebied van één van de lidstaten waar hij zijn werkzaamheden verricht, wordt gewoonlijk de wetgeving van de staat van de zetel of het domicilie van de werkgever toegepast.(…)
In dit geval is de werkgever van de Portugese werknemers in Nederland gevestigd. Het zou hier dus gaan om een indirecte vorm van discriminatie, die in strijd is met artikel 3, lid 1, van Verordening 1408/71. Werknemers die op dezelfde boorplatforms werken maar in Nederland wonen (...) kunnen profiteren van de Nederlandse sociale zekerheidsverstrekkingen. De Nederlandse weigering heeft dus een discriminerend effect voorzover zij tot gevolg heeft dat onderdanen van andere lidstaten zich in een minder gunstige positie bevinden dan Nederlandse onderdanen, aangezien zij in principe in een andere lidstaat wonen. De Nederlandse weigering is dus in strijd met artikel 3, lid 1, van Verordening nr. 1408/71. Bovendien moeten de bepalingen van artikel 39 van het EG-Verdragen van artikel 3, lid 1, van Verordening nr 1408/71 worden uitgelegd in het licht van hun doelstelling, namelijk bijdragen tot een zo volledig mogelijke vrijheid van verkeer van werknemers (…). Door de weigering van de Nederlandse autoriteiten om de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving volledig toe te passen, geniet [betrokkene] geen sociale bescherming. Het is duidelijk dat die weigering, waarvoor geen enkele rechtvaardiging wordt aangevoerd, EU-werknemers afschrikt om hun recht op vrij verkeer uit te oefenen (…).