ECLI:NL:RBAMS:2010:BP7614

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-1579 VEROR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar exploitatievergunning horeca

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 november 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen The College Hotel B.V. en het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Zuid. Eiseres, The College Hotel B.V., had bezwaar aangetekend tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar door verweerder, die de exploitatievergunning voor een horecabedrijf en terras had verleend. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geoordeeld dat eiseres geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaren, aangezien de vergunning was verleend overeenkomstig de aanvraag van eiseres. De rechtbank stelde vast dat het belang van eiseres niet gelegen kon zijn bij een beslissing op een eventuele volgende aanvraag om een exploitatievergunning, omdat tegen een ongunstige beslissing in dat geval bezwaar en beroep openstonden. Eiseres had ook geen recht op schadevergoeding, omdat de gestelde schade niet het gevolg was van het primaire besluit, maar verband hield met het uitblijven daarvan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/1579 VEROR
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
The College Hotel B.V.,
wonende te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde mr. J.S. Haakmeester,
en
het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Zuid,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde].
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres vergunning verleend voor het exploiteren van een horecabedrijf en een terras op het adres Roelof Hartstraat 1 te Amsterdam.
Bij besluit van 5 maart 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2010. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1 Bij besluit van 17 juli 2003 heeft verweerder eiseres een bouwvergunning met vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening verleend ten behoeve van het onder meer veranderen van de indeling van het gebouw op het adres Roelof Hartstraat 1 met bestemming daarvan tot opleidingshotel. Bij besluit van 4 augustus 2005 heeft verweerder eiseres een exploitatievergunning verleend voor een horecabedrijf en een terras tot 1 juli 2008. Bij aanvraag van 1 juli 2008 heeft eiseres verzocht om verlening van een nieuwe exploitatievergunning.
1.2 In het primaire besluit is onder meer vermeld dat het terras van eiseres is gelegen op de bestemming ‘Tuinen I’ en dat een terras ten dienste van de horecabestemming strijdig is met de bestemming ‘Tuinen I’ volgens het bestemmingsplan ‘Museumplein e.o.’. Gelet op de eerdere bij besluit van 4 augustus 2005 verleende exploitatievergunning, het feit dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden en gelet op het voornemen van het Dagelijks Bestuur om in het voorontwerp ‘Museumkwartier en Valeriusbuurt’ het gebruik van de locatie als terras toe te staan, heeft verweerder, gelijk is aangevraagd, eiseres vergunning verleend om een horecabedrijf met terras te exploiteren.
1.3 In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de overweging in het primaire besluit dat het terras in strijd is met de bestemming ‘Tuinen I’ dient te worden aangemerkt als een bestuurlijk rechtsoordeel waaruit op dit moment voor eiseres geen rechtsgevolgen voortvloeien. De vergunning is immers niet geweigerd op deze grond. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 8 juli 2009, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJ-nummer BJ1862. Voorts geldt volgens verweerder dat eiseres onvoldoende belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Mocht in de toekomst een vergunning voor exploitatie van het terras wegens strijd met het bestemmingsplan onverhoopt worden geweigerd, dan kan eiseres ten volle daartegen opkomen. Van eiseres mag daarom worden gevraagd dat zij afwacht hoe op een volgende aanvraag om een exploitatievergunning wordt beslist. Een voldoende belang kan evenmin zijn gelegen in de toekenning van een vergoeding van kosten van juridische bijstand, aldus verweerder.
1.4 In beroep heeft eiseres – kort weergegeven – bestreden dat sprake is van een
bestuurlijk rechtsoordeel. Zij heeft aangevoerd dat de gewraakte overweging in het
primaire besluit één van de besluitonderdelen vormt die door de aanvrager in bezwaar en beroep moet kunnen worden aangevochten. Dit kan ook in het geval van een positief besluit als de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij door de overweging in de vergunning wordt benadeeld en hij in die zin nog procesbelang heeft. Voorts heeft eiseres belang bij een inhoudelijk beoordeling van het bezwaar omdat zij schade heeft geleden door de foutieve uitleg van verweerder van het ruimtelijk regime. Verweerder heeft met de betreffende overweging in de exploitatievergunning miskend dat volgens de in 2003 verleende bouwvergunning met vrijstelling de gronden waarop het terras is gelegen als terras mogen worden gebruikt. In de exploitatievergunning is daarom ten onrechte opgenomen dat het gebruik van de gronden als terras strijdig is met het bestemmingsplan, welke overweging dient te worden aangepast, aldus eiseres.
2. Inhoudelijke beoordeling
2.1 In geschil is de vraag of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2 Anders dan verweerder, is rechtbank van oordeel dat de overweging in het primaire besluit dat het terras in strijd is met de bestemming ‘Tuinen I’, niet aangemerkt kan worden als een bestuurlijk rechtsoordeel. In het onderhavige geval is immers geen sprake van het door een bestuursorgaan op een daartoe strekkend verzoek opschrijven van zijn visie op de gevolgen van rechtsregels voor een bepaalde situatie. Zoals door de Afdeling is overwogen in genoemde uitspraak van 8 juli 2009 roept dat op zichzelf in de regel geen rechtsgevolgen in het leven. De door eiseres bestreden overweging maakt onderdeel uit van het besluit tot verlening van een exploitatievergunning. De vergunning is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen bezwaar en beroep openstaat, zodat eiseres in beginsel ook kan opkomen tegen een onderdeel daaruit.
2.3 Niettemin komt het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking. Verweerder heeft de niet-ontvankelijkverklaring immers ook (subsidiair) gebaseerd op het standpunt dat eiseres geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaren. De rechtbank kan zich met dat standpunt verenigen en overweegt daartoe als volgt.
2.4 De rechtbank stelt allereerst vast dat de exploitatievergunning overeenkomstig de aanvraag van eiseres is verleend. Gebruikmaking van de betreffende gronden op de wijze zoals door eiseres is verzocht (exploitatie van een terras) is op grond van de verleende exploitatievergunning toegestaan. Eiseres kon, gezien haar aanvraag, met het bezwaar daarom geen resultaat bereiken dat feitelijk voor haar nog van enige concrete betekenis kan zijn.
2.5 Het belang van eiseres kan evenmin gelegen zijn bij een beslissing op een eventuele volgende aanvraag om een exploitatievergunning. Tegen een voor eiseres ongunstige beslissing op een nieuwe aanvraag staan voor eiseres immers in beginsel de mogelijkheid van bezwaar en beroep open. Voorts geldt dat aanpassing van de gewraakte overweging in het primaire besluit, in de door eiseres gewenste zin, nog niet betekent dat bij een volgende aanvraag verweerder het gebruik van de gronden als terras zonder meer zal (moeten) toestaan.
2.6 Wat betreft de geleden schade heeft eiseres aangevoerd dat die schade bestaat uit
de kosten van juridische bijstand in het kader van de besprekingen met verweerder naar aanleiding van verweerders aanvankelijke voornemen om de vergunning deels te weigeren. Van de gestelde schade, wat daar verder van zij, kan evenwel niet gezegd worden dat deze het gevolg is van het primaire besluit. Verweerder heeft in die omstandigheid terecht geen belang voor eiseres bij een inhoudelijk oordeel op het bezwaar aangenomen.
2.7 Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de schade ook bestaat uit gederfde omzet als gevolg van het eerst per 1 april 2009 - met informele toestemming - mogen openen van het terras in plaats van per 1 maart 2009, bij de opening van het terrasseizoen. In de gestelde schade kan evenmin een grond zijn gelegen om een voldoende belang aan te nemen nu deze niet het gevolg is van het primaire besluit maar verband houdt met het uitblijven daarvan.
2.8 Gelet op het bovenstaande heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Plouvier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2010.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB