ECLI:NL:RBAMS:2010:BP7372

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
468945 / FT RK 10-1707
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot dwangakkoord in schuldsanering

Op 2 november 2010 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot een dwangakkoord ex artikel 287a van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank behandelt verzoeken tot dwangakkoorden met terughoudendheid, vooral wanneer het gaat om spaarsaneringen, omdat de waarborgen van de wettelijke schuldsaneringsregeling ontbreken. In deze zaak heeft verzoeker [A] een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij gedurende 36 maanden maandelijks een bedrag van ten minste € 45,- zal afdragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldeisers, met uitzondering van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) en de Centrale Vereniging van Ambulante Handel (CVAH), aanvankelijk akkoord gingen met de regeling. Agis heeft later ook ingestemd. De rechtbank heeft de belangen van de schuldeisers afgewogen en geconcludeerd dat de schuldeisers bij aanvaarding van het akkoord een betere uitkomst kunnen verwachten dan bij een wettelijke schuldsanering, waar zij mogelijk niets zouden ontvangen. De rechtbank heeft daarom het verzoek van [A] toegewezen en CJIB en CVAH bevolen in te stemmen met de schuldregeling, met een minimumpercentage van 21,13% voor de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft geen kostenveroordeling uitgesproken tegen CJIB en CVAH.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 468945 FT RK 10.1707
Vonnis van 2 november 2010
in de zaak van
[A],
geboren op -- te --,
wonende te --, --,
tegen
Centraal Justitieel Incasso Bureau,
postadres: 8901 CB Leeuwarden, Postbus 1794,
en
Centrale Vereniging van Ambulante Handel,
vertegenwoordigd door GGN Tijhuis & Partners,
postadres: 7600 AC Almelo, Postbus 120,
en
Agis Zorgverzekeringen,
Vertegenwoordigd door GGN Incasso,
postadres: 5200 BR Den Bosch, Postbus 1600.
Verzoeker zal hierna [A] genoemd worden. Verweerders zullen respectievelijk CJIB, CVAH en Agis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit het op 3 september 2010 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift tot toelating van toelating tot de schuldsanering en tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
Laatstgenoemd verzoek is behandeld ter terechtzitting van 26 oktober 2010. Ter zitting is [A] in persoon verschenen, bijgestaan door de heer [B], schuldhulpverlener bij Zuidweg Insoventie-bemiddeling en door de heer [C], trajectbegeleider bij Symfora (Wisselwerk).
1.2. Namens CJIB, CVAH en Agis is, ondanks deugdelijke oproeping, niemand verschenen.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. Het verzoek
2.1. [A] heeft op of omstreeks 3 september 2010 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers. Dit akkoord – een zogenaamde spaarsanering – houdt kort gezegd in, dat [A] gedurende 36 maanden maandelijks zijn volledige aflossingcapaciteit, maar ten minste € 45,-, zal afdragen ten behoeve van zijn gezamenlijke schuldeisers. Elke zes maanden zal het gespaarde bedrag onder de schuldeisers uitgedeeld worden. Na afloop van drie jaar zal dit leiden tot een betaling (tegen finale kwijting) aan zijn concurrente schuldeisers van naar schatting 21,13 % en aan zijn preferente schuldeisers van 42,26 % van hun respectieve vorderingen.
2.2. De onder 2.1. bedoelde schuldregeling is (aanvankelijk) door alle schuldeisers behalve CJIB, CVAH en Agis aanvaard. Bij faxbericht van 21 september 2010 heeft Agis te kennen gegeven alsnog met de regeling akkoord te gaan.
2.3. Uit de bij de aangeboden schuldregeling gevoegde toelichting blijkt dat [A] thans een maandelijks inkomen uit een WWB-uitkering heeft van € 853,76 en dat voor hem een negatief vrij te laten bedrag is berekend met behulp van de Recofa-methode. Onder de huidige omstandigheden zal er in de wettelijke schuldsanering dan ook niet voor schuldeisers gespaard kunnen worden. De heer [B] namens Zuidweg en de heer [C] namens Wisselwerk hebben ter zitting verklaard er gedurende de looptijd van de schuldregeling op te zullen toezien dat [A] zich volledig inspant om zijn aflossingscapaciteit zo veel als mogelijk te vergroten, onder meer door maandelijks vier maal schriftelijk te solliciteren naar betaald werk.
2.4. De heer [B] heeft ter zitting verklaard dat de gemeente Hilversum géén saneringskredieten aanbiedt, zodat een spaarsanering als de onderhavige de enige voor [A] overblijvende mogelijkheid is om in der minne tot een schuldregeling te komen.
2.5. [A] heeft in het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling de rechtbank verzocht CJIB en CVAH te bevelen in te stemmen met de onder 2.1 bedoelde schuldregeling.
3. Het verweer
3.1. CJIB en CVAH hebben, anders dan de wens volledige betaling te verkrijgen, geen reden opgegeven voor hun weigering.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank stelt voorop dat terughoudendheid wordt betracht bij een verzoek tot een dwangakkoord in de vorm van een (driejarige) spaarsanering. De reden daarvoor is dat de waarborgen die de wettelijke schuldsaneringsregeling biedt – in het bijzonder het wettelijk geregeld toezicht op de nakoming van de daaruit voortvloeiende verplichtingen door een, door de rechtbank benoemde, bewindvoerder en rechter-commissaris – ontbreken bij een dergelijke schuldregeling, zonder dat het daar doorgaans tegenover staande voordeel voor de schuldeisers – een ineens te ontvangen bedrag waarna het dossier gesloten kan worden – daarvoor compensatie biedt.
4.2. In het onderhavige geval zou toelating tot de wettelijke schuldsanering betekenen dat het in de aangeboden spaarsanering ten behoeve van de schuldeisers maandelijks te reserveren bedrag van € 45,- volledig op zou gaan aan het salaris van de bewindvoerder en de overige boedelkosten. Voor de schuldeisers zou in de wettelijke schuldsanering dan ook niets te verdelen overblijven.
4.3. Blijkens hetgeen uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen is het voor [A], als gevolg van gemeentelijk beleid, niet mogelijk om een saneringskrediet te verkrijgen.
4.4. De heren [B] en [C] hebben ter zitting aannemelijk gemaakt dat zij er effectief op zullen kunnen toezien dat [A] de uit hoofde van de spaarsanering op hem rustende verplichtingen – de inspanningsverplichting daar uitdrukkelijk onder begrepen – steeds zal nakomen.
4.5. Eén en ander overwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat CJIB en CVAH in redelijkheid niet tot hun (niet nader toegelichte) weigeringen hebben kunnen komen. Aanvaarding van het akkoord zal tot gevolg hebben dat zij na drie jaar een betaling van ten minste 21,13 % van hun respectieve vorderingen tegemoet zullen kunnen zien, terwijl de wettelijk schuldsanering er (onder de huidige omstandigheden) toe zal leiden dat zij geen enkele betaling zullen ontvangen. De vooruitzichten voor CJIB en CVAH en voor de overige schuldeisers zijn bij aanvaarding van het akkoord dan ook gunstiger zijn dan bij verwerping daarvan, zodat het belang van [A] en de overige schuldeisers bij aanvaarding van de schuldregeling zwaarder weegt dan het niet nader toegelichte belang van CJIB en CVAH bij weigering van het dwangakkoord.
4.6. In de door [A] aangeboden schuldregeling wordt aan de concurrente crediteuren een percentage aangeboden van 21,13 % en wordt vermeld dat dit een schatting is. Het percentage kan, aldus het aanbod, hoger of lager uitvallen. Nu het aanbod is berekend op de minimale afdracht, zal het percentage naar het oordeel van de rechtbank echter niet lager mogen zijn. De rechtbank zal het verzoek toewijzen, met dien verstande dat CJIB en CVAH worden bevolen in te stemmen met een percentage van ten minste 21,13 %. [A] is ter terechtzitting hiermee akkoord gegaan. Het verzoek zal dan ook als na te melden worden toegewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van CJIB en CVAH, zoals namens [A] verzocht.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. beveelt CJIB en CVAH in te stemmen met de onder 2.1 bedoelde schuldregeling, met dien verstande dat het aangeboden percentage ten minste 21,13 % bedraagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H. Melissen en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2010.