RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/518 WMO
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bussum,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde].
Bij besluit van 19 augustus 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verhuiskostenvergoeding afgewezen.
Bij besluit van 11 december 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2010. Eiseres is na voorafgaande telefonische kennisgeving niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1. Ontvankelijkheid van het beroep
1.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het instellen van beroep zes weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, aldus artikel 6:8, eerste lid, van de Awb. Volgens het stempel op het bestreden besluit is dit besluit op 11 december 2009 verzonden. Dit is per gewone post gebeurd. Dit besluit heeft eiseres niet bereikt. Nadat eiseres contact had opgenomen met verweerder over het uitblijven van het besluit, heeft verweerder eiseres op 22 januari 2010 opnieuw het bestreden besluit toegezonden. Eiseres heeft dit besluit kort daarna ontvangen en zij heeft op 2 februari 2010 beroep ingesteld.
1.2. Gelet op deze gang van zaken gaat de rechtbank er van uit dat de beroepstermijn eerst is aangevangen op 23 januari 2010. Dit betekent dan ook dat eiseres binnen de zes weken termijn beroep heeft ingesteld.
2. feiten en omstandigheden
Eiseres, geboren in 1922, heeft op 15 oktober 2008 een aanvraag ingediend voor een traplift. Bij besluit van 19 januari 2009 is deze aanvraag afgewezen op grond van het feit dat de traplift is aangevraagd ten behoeve van een gemeenschappelijke ruimte. Na ontvangst van de afwijzende beschikking heeft eiseres zich aangemeld voor een aanleunwoning die bereikbaar is met lift. Op 20 april 2009 heeft eiseres om tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verzocht op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Vervolgens heeft eiseres deze aanleunwoning toegewezen gekregen.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder medisch advies gevraagd bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het CIZ heeft in zijn indicatieadvies van 30 juli 2009 geconcludeerd dat eiseres reeds langdurig bekend is met meervoudige medische problematiek. De daaruit voortvloeiende functionele beperkingen hebben geleid tot ergonomische beperkingen ten aanzien van het normaal gebruik van de oude woning. Er is echter geen sprake van een onverwacht optredende oorzaak daar het traplopen al langere tijde in toenemende mate een probleem vormde. Verhuizen naar de aanleunwoning is een adequate oplossing voor de probleemstelling.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat de noodzaak tot verhuizen voorzienbaar was gelet op gezondheidssituatie en vergevorderde leeftijd van eiseres. Verweerder heeft toegelicht dat in zo’n situatie van betrokkene wordt verwacht dat deze tijdig maatregelen treft in de vorm van het aanleggen van een financiële reserve. Eiseres had dan ook voor de kosten van verhuizing moeten en kunnen reserveren van haar AOW-uitkering aangevuld met een pensioen van € 300,- per maand. Er is geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule, nu de situatie van eiseres geenszins uitzonderlijk is. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het lenen van geld bij haar familieleden tot onaanvaardbare gevolgen heeft geleid.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij niet kon voorzien dat zij zou moeten verhuizen, want zij verkeerde in de veronderstelling dat zij met een traplift in de oude woning zou kunnen blijven wonen. Omdat verweerder de traplift niet heeft vergoed was zij gedwongen te verhuizen naar de huidige aanleunwoning. Zij kon in de oude woning de trap niet meer af. Vanwege haar lage inkomen niet heeft zij kunnen reserveren voor de verhuizing. Verweerder heeft geen rekening gehouden met deze omstandigheid. De hardheidsclausule had in haar geval moeten worden toegepast.
3.1. Artikel 4 van de Wmo bepaalt het volgende:
1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:
a. een huishouden te voeren;
b. zich te verplaatsen in en om de woning;
c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
2. Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen voorzien.
3.2. In artikel 5, eerste lid, van de Wmo is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
De gemeenteraad van Bussum heeft hiertoe de Voorzieningenverordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Bussum 2006 (Vmo) vastgesteld.
3.3. Artikel 2, tweede lid onder k, van de Vmo bepaalt dat het college geen voorziening toekent indien de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak.
3.4. Artikel 13 van de Vmo bepaalt dat de door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:
a. een algemene woonvoorziening
b. Een woonvoorziening in natura;
c. een persoonsgebonden budget;
d. een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.
3.5. Artikel 15 van de Vmo bepaalt dat de in artikel 13 onder b, c, en d genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten.
3.6. Artikel 36 van de Vmo bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
4. inhoudelijke beoordeling
4.1. Niet in geschil is dat eiseres gelet op haar (medische) situatie moest verhuizen. Het CIZ heeft geadviseerd dat verhuizen voor eiseres de adequate oplossing is. Ook verweerder heeft, bij verweerschrift, benadrukt dat verhuizen voor eiseres noodzakelijk was.
4.2. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het bepaalde in artikel 2, tweede lid, onder k, van de Vmo zich verdraagt met de compensatieplicht zoals is neergelegd in artikel 4 van de Wmo.
4.3. De rechtbank beantwoord deze vraag ontkennend. Uitgangspunt van artikel 4 van de Wmo is dat een persoon die geconfronteerd wordt met beperkingen door middel van voorzieningen wordt gecompenseerd zodat deze persoon kan blijven participeren aan het maatschappelijk leven en zelfredzaam blijft. Uit de tekst van artikel 2, tweede lid, onder k, van de Vmo en de toelichting van verweerder volgt dat slechts in onverwacht optredende situaties zoals ziekte of ongeval aanspraak bestaat op een voorziening. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit tot een onaanvaardbare inperking van de compensatieplicht in artikel 4 van de Wmo. Immers, door deze formulering zijn alle personen, ongeacht hun financiële draagkracht, met (al dan niet wegens ouderdom) langzaam voortschrijdende aandoeningen of ziektes, uitgesloten van een beroep op de Wmo. Al deze personen kan namelijk worden tegengeworpen dat het voorzienbaar was dat op enig moment een voorziening noodzakelijk zou zijn. Artikel 2, tweede lid, onder k, van de Vmo is dan ook onverbindend.
4.4. Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit niet in stand blijven wegens onverbindendheid van de bepaling waarop het bestreden besluit is gebaseerd. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank op dat de Wmo er niet aan in de weg staat dat rekening wordt gehouden met de financiële draagkracht.
4.5. Bij gebreke van professionele rechtsbijstand bestaat geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van eiseres. Wel dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB