vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 455064 / HA ZA 10-1012
Vonnis in verzet van 22 december 2010
[A],
wonende te --,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. Ph.A. Vos te Amsterdam,
1. de republiek
REPUBLIEK TURKMENISTAN,
met zetel te Ashgabat, Turkmenistan,
2. de entiteit naar vreemd recht
TURKMENAUTOHYZMAT-SOVDA,
gevestigd te Ashgabat, Turkmenistan,
eisers in het verzet,
advocaat mr. T.L. Claassens te Rotterdam.
Partijen zullen hierna enerzijds [A] en anderzijds de Republiek Turkmenistan en Turkmenautohyzmat (en gezamenlijk: de Republiek Turkmenistan c.s.) genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 maart 2008 met producties;
- het door deze rechtbank op 16 juli 2008 tussen [A] als eiser en de Republiek Turkmenistan c.s. als gedaagden bij verstek onder rolnummer HA ZA 08-1547 gewezen vonnis (hierna: het verstekvonnis);
- de verzetdagvaarding van 19 februari 2010 met producties;
- de conclusie van antwoord in oppositie met producties;
- het proces-verbaal van pleidooi van 21 oktober 2010 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In 1993 heeft [A B] AG aan Turkmenautohyzmat, een Turkmeense staatsonderneming, diverse consumptiegoederen zoals sigaretten, koffie, worsten, likeur en reserve onderdelen voor auto’s verkocht (hierna: overeenkomst 1). Deze goederen zijn in de periode van december 1993 tot en met januari 1994 geleverd.
2.2. De koopprijs voor de geleverde consumptiegoederen is niet aan [A B] AG voldaan.
2.3. In 1996 heeft [A B] AG met Turkmenautohyzmat een overeenkomst gesloten tot levering door Turkmenautohyzmat aan [A B] AG van 5.000 ton katoen met extra lange vezellengte tegenover levering door [A B] AG aan Turkmenautohyzmat van 640 auto’s van het merk Peugeot (hierna: overeenkomst 2).
2.4. [A B] AG heeft in een arbitraal geding bij de Liverpool Cotton Association schadevergoeding gevorderd van Turkmenautohyzmat vanwege het niet nakomen van haar verplichtingen onder overeenkomst 2. Bij vonnis van 13 mei 1997 (hierna: het arbitraal vonnis) heeft het scheidsgerecht Turkmenautohyzmat veroordeeld tot betaling aan [A B] AG van USD 5.960.145,41 te vermeerderen met rente. Turkmenautohyzmat heeft niet aan het arbitraal vonnis voldaan.
2.5. Op 26 februari 2008 heeft [A] ten laste van de Republiek Turkmenistan c.s. conservatoir derdenbeslag gelegd onder Maersk Oil Turkmenistan B.V.
2.6. Bij exploot van 3 maart 2008, dat tezamen met een beëdigde Russische vertaling is betekend aan het parket van het Openbaar Ministerie in Amsterdam, heeft [A] de Republiek Turkmenistan c.s. gedagvaard voor deze rechtbank. [A] heeft gevorderd (kort gezegd) de Republiek Turkmenistan c.s. te veroordelen tot betaling van USD 6.871.577,02 uit hoofde van overeenkomst 1 en tot betaling van USD 14.633.165,39 uit hoofde van overeenkomst 2, telkens te vermeerderen met rente en kosten.
2.7. De vordering van [A] uit hoofde van overeenkomst 1 is toegewezen bij het verstekvonnis, dat aan de Republiek Turkmenistan c.s. is betekend door betekening aan het parket van het Openbaar Ministerie in Amsterdam.
2.8. Op 22 juli 2009 heeft het Landsgericht Frankfurt am Main het verstekvonnis uitvoerbaar verklaard in Duitsland, waarna [A] op 24 november 2009 ten laste van de Republiek Turkmenistan c.s. derdenbeslag heeft gelegd onder Deutsche Bank AG.
2.9. Op 30 november 2009 heeft de Duitse advocaat van [A] een brief geschreven gericht aan de Turkmeense Minister van Landbouw en Voeding, welke brief aan de Turkmeense ambassade in Berlijn is gestuurd. In deze brief staat onder meer:
“Please be advised that on 22 July 2009 the German Court recognized and declared enforceable in Germany the judgment (“Judgment”) dated 16 July 2008 rendered by the Amsterdam District Court in favor of our client Mr. [A] (“[A]”) against the Republic of Turkmenistan. Based on this Judgment Turkmenistan is liable to pay [A] as per 1 December 2009 an amount of USD 7,683,504.09 and EUR 10,017.55.”
2.10. De Turkmeense Minister van Landbouw en Voeding heeft bij brief van 15 december 2009 op de brief van de Duitse advocaat van [A] gereageerd. In deze brief staat overeenkomstig de overgelegde de Nederlandse vertaling (onder meer) het volgende:
“Het Ministerie van Landbouw van Turkmenistan heeft Uw bericht bestudeerd betreffende een schuld aan dhr. [A], ontstaan als gevolg van gezamenlijk ontplooide activiteiten.
Op dit moment beschikken wij niet over informatie aangaande contracten die met dhr. [A] zijn gesloten.
Om helderheid te krijgen in deze situatie verzoeken we U ons meer gedetailleerde informatie te verschaffen over deze zaak.”
2.11. De Republiek Turkmenistan c.s. is bij dagvaarding van 19 februari 2010 in verzet gekomen tegen het verstekvonnis.
3. Het geschil
3.1. [A] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de Republiek Turkmenistan c.s. hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan hem van:
1. een bedrag van USD 6.871.577,02, te vermeerderen met 6 % jaarlijkse samengestelde rente vanaf 1 januari 2008, althans vanaf 3 maart 2008, tot de dag van algehele voldoening, althans voornoemd bedrag berekend naar Zwitserse courant, te berekenen naar de hoogste koers in de periode tussen 1 januari 1994 en de datum van algehele voldoening;
2. een bedrag van USD 14.633.165,39, te vermeerderen met jaarlijks samengestelde rente vanaf 1 januari 2008 à 2 % boven het over het betreffende jaar gemiddeld geldende rentepercentage bekend als “New York Prime Rate”, te berekenen vanaf 3 maart 2008 tot de dag van algehele voldoening, althans voornoemd bedrag berekend naar Zwitserse courant, te berekenen naar de hoogste koers tussen 13 juni 1997 en de datum van algehele voldoening;
3. een bedrag van € 6.422,= aan buitengerechtelijke (incasso)kosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 3 maart 2008 tot de dag van volledige betaling;
4. de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over dit bedrag vanaf de achtste dag na betekening van het te wijzen vonnis tot de dag van algehele voldoening.
3.2. Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [A] onder 1. en 3. toegewezen en is [A] niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering onder 2. omdat de rechtbank ter zake geen rechtsmacht toekomt en niet bevoegd is van deze vordering kennis te nemen. De Republiek Turkmenistan c.s. is hoofdelijk veroordeeld in de beslagkosten, tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal EUR 3.595,55, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de achtste dag na betekening van het verstekvonnis tot de dag van volledige betaling. De overige proceskosten zijn gecompenseerd.
3.3. De Republiek Turkmenistan c.s. vordert in het verzet dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. het door [A] ten laste van haar onder Maersk Oil Turkmenistan B.V. gelegde derdenbeslag opheft;
2. haar ontheft van de veroordeling tegen haar uitgesproken bij het verstekvonnis en zich met betrekking tot de vorderingen van [A] onbevoegd verklaart, althans [A] niet ontvankelijk verklaart , althans [A] zijn vorderingen ontzegt; en
3. [A] veroordeelt tot betaling aan de Republiek Turkmenistan c.s. van al hetgeen zij aan [A] mocht hebben moeten betalen op grond van het verstekvonnis.
3.4. Op de stellingen die partijen aan hun vorderingen ten grondslag leggen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Bij pleidooi is met instemming van partijen bepaald dat de rechtbank bij dit vonnis zal beslissen op de door [A] opgeworpen vraag of de Republiek Turkmenistan c.s. ontvankelijk is in het verzet wegens overschrijding van de verzettermijn en, indien de rechtbank oordeelt dat dit het geval is, op de door Republiek Turkmenistan opgeworpen vraag of de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van [A].
4.2. [A] stelt dat het verzet niet tijdig is ingesteld. Uit de reactie van de Turkmeense Minister van Landouw en Voeding d.d. 15 december 2009 op de brief van de Duitse advocaat van [A] d.d. 30 november 2009 blijkt van de bekendheid, per in ieder geval 15 december 2009, van de Republiek Turkmenistan c.s. met het verstekvonnis. In de brief van de Duitse advocaat wordt het verstekvonnis immers met naam en toenaam genoemd, en uit de reactie blijkt dat de Minister kennis heeft genomen van deze brief. Dit brengt mee dat uiterlijk 9 februari 2010 verzet had moeten worden ingesteld, terwijl de verzetdagvaarding dateert van 19 februari 2010. De Republiek Turkmenistan c.s. is dan ook niet ontvankelijk in haar verzet.
4.3. De Republiek Turkmenistan c.s. betwist dat de brief van de Turkmeense Minister van Landbouw en Voeding d.d. 15 december 2009 aan te merken is als daad van bekendheid met het verstekvonnis. De brief van de Duitse advocaat van [A] is onduidelijk, onvolledig en verwarrend. De bij de overeenkomsten 1 en 2 betrokken partijen - [A B] AG en Turkmenautohyzmat - worden niet genoemd en evenmin wordt vermeld dat sprake is van een verstekvonnis, waartegen binnen acht weken in verzet kan worden gekomen. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
4.4. Van een daad van bekendheid als bedoeld in artikel 143 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is sprake indien een veroordeelde een handeling heeft verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij bekend is met het verstekvonnis dan wel met de tenuitvoerlegging daarvan.
4.5. De vraag is dan ook of die bekendheid ondubbelzinnig volgt uit de brief van de Turkmeense Minister van Landbouw en Voeding van 15 december 2009, die [A] als daad van bekendheid heeft aangewezen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. In die brief komt het verstekvonnis niet ter sprake, noch blijkt daaruit anderszins van bekendheid van Turkmenistan c.s. met het verstekvonnis. De daaraan voorafgaande brief van de Duitse advocaat van [A] aan de Turkmeense Minister van Landbouw en Voeding is niet aan te merken als een daad van bekendheid met het verstekvonnis van Turkmenistan c.s. zelf.
4.6. Nu overigens niet gesteld of gebleken is dat de Republiek Turkmenistan c.s. voorafgaand aan 25 december 2009 - de datum van acht weken vóór 19 februari 2010, de dag waarop de Republiek Turkmenistan c.s. in verzet is gekomen - bekend was met het verstekvonnis dan wel de tenuitvoerlegging daarvan, is van overschrijding van de verzettermijn geen sprake.
4.7. De Republiek Turkmenistan c.s. stelt dat de rechtbank geen rechtsmacht toekomt en dat zij niet bevoegd is kennis te nemen van de vordering uit hoofde van overeenkomst 1, zodat de rechtbank deze ten onrechte in het verstekvonnis heeft toegewezen. Zij voert hier toe aan dat artikel 767 Rv, waarop de rechtbank haar bevoegdheid in het verstekvonnis heeft gebaseerd, niet van toepassing is omdat de Zwitserse rechter bevoegd is van het geschil over deze vordering kennis te nemen, en [A] een vonnis van de Zwitserse rechter op grond van het Verdrag van Lugano in Nederland kan executeren.
4.8. De Republiek Turkmenistan c.s. stelt dat de Zwitserse rechter bevoegd is, omdat Zwitserland de plaats van levering van de goederen was, zodat de Zwitserse rechter op grond van Zwitsers bevoegdheidsrecht rechtsmacht toekomt. Dat Zwitserland de plaats van levering was blijkt volgens de Republiek Turkmenistan c.s. uit de omstandigheid dat [A] bij inleidende dagvaarding heeft erkend dat de goederen zijn afgeleverd in Genève, terwijl de door [A] in het geding gebrachte facturen de tekst “erfüllungsort zürich/place of fulfillment zurich/lieu d’execution zurich” vermelden. Hieruit volgt dat partijen hebben afgesproken dat de overeenkomst wordt uitgevoerd in Zwitserland. De Republiek Turkmenistan c.s. onderbouwt dit standpunt nader met een opinie over Zwitsers recht van Wenger Plattner Rechtsanwälte waarin onder meer staat:
“Since (at least a part of) the goods were ordered explicitly to Geneva whereto the Republic of Turkmenistan had sent its own planes in order to pick up those ordered and delivered goods […], the parties contractually agreed that (partial) performance had to take place in Geneva. Therefore the court in Geneva has jurisdiction over the claim arising from that partial delivery. Under the assumption that no place of performance was stipulated outside of Switzerland, Switzerland would have had jurisdiction over the entire Claim Number 1 [rechtbank: de vordering onder overeenkomst 1].”
4.9. [A] brengt hier tegen in dat partijen zijn overeengekomen dat alle goederen in Turkmenistan zouden worden geleverd, en dat het merendeel van de goederen ook is afgeleverd in Ashgabat, Turkmenistan, zoals blijkt uit het gebruik van de aanduiding “CIF Ashgabat” op de betreffende facturen. Slechts voor een relatief klein deel (circa 10%) van de leveringen, te weten de leveringen in december 1994, geldt dat deze zijn geleverd in Genève, omdat deze daar eigener beweging door de Republiek Turkmenistan zijn opgehaald. Nu de plaats van levering Turkmenistan is, kan [A] niet op andere wijze een vonnis verkrijgen dat in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd, waardoor de Nederlandse rechter op grond van artikel 767 Rv rechtsmacht heeft en bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
4.10. Het gelijk is aan de zijde van [A]. De Republiek Turkmenistan c.s. heeft niet betwist dat het merendeel van de goederen in Turkmenistan is afgeleverd, en dat de aflevering van het overige, kleine, deel van de goederen in Genève een uitzondering op de afspraak vormde, die was ingegeven door de wens van de Republiek Turkmenistan c.s. om snel over die goederen te beschikken in verband met het naderende oudejaarsfeest. De verwijzing naar de standaard voorgedrukte tekst op de facturen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen oordelen dat partijen overeengekomen zouden zijn dat Zürich als plaats van de uitvoering van overeenkomst 1 zou hebben te gelden, zeker nu op het geprinte deel van de facturen, dat betrekking heeft op deze specifieke bestellingen, de conditie CIF Ashgabat wordt vermeld. De opinion van Wenger Plattner maakt dit niet anders. De conclusie van deze opinion dat de Zwitserse rechter rechtsmacht zou hebben gehad over de hele vordering 1 steunt op de aanname dat er geen plaats van levering buiten Zwitserland is overeengekomen, en die aanname is niet juist.
4.11. Voor het grootste deel van de vordering uit hoofde van overeenkomst 1, dat ziet op goederen die in Ashgabat zijn afgeleverd komt aan de Zwitserse rechter derhalve geen bevoegdheid toe. Nu ook overigens niet gesteld of gebleken is dat [A] op andere wijze ter zake een vonnis kan verkrijgen dat hij in Nederland ten uitvoer kan leggen, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 767 Rv rechtsmacht toe en is zij bevoegd om van dat deel van de vordering kennis te nemen.
4.12. De Zwitserse rechter is mogelijk wel bevoegd ten aanzien van het deel van de vordering uit hoofde van overeenkomst 1, dat ziet op goederen die in Genève zijn opgehaald. Aangezien de vordering van [A] die strekt tot betaling van de op grond van overeenkomst 1 geleverde goederen gebaseerd is op één feitencomplex, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanige samenhang tussen het deel van die vordering dat ziet op in Genève afgeleverde goederen en het deel van die vordering dat ziet op in Ashgabat afgeleverde goederen, dat de doelmatigheid ermee wordt gediend indien zij over de volledige vordering uit hoofde van overeenkomst 1 zal oordelen.
4.13. Gelet op het vorenstaande komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om kennis te nemen van de volledige vordering van [A] uit hoofde van overeenkomst 1.
4.14. Bij pleidooi heeft de Republiek Turkmenistan c.s. zich op het standpunt gesteld dat overeenkomst 2 mede is aangegaan ter compensatie van de schuld die Turkmenautohyzmat had aan (destijds) [A B] AG uit hoofde van overeenkomst 1 en dat [A] met het arbitraal vonnis met betrekking tot overeenkomst 2 derhalve al over een titel beschikt ter zake van enige vordering uit hoofde van overeenkomst 1. [A] heeft gemotiveerd betwist dat hij met het arbitraal vonnis al een titel heeft verkregen voor enige vordering uit hoofde van overeenkomst 1.
4.15. De rechtbank zal [A] in de gelegenheid stellen zich bij akte nader uit te laten over dit standpunt van de Republiek Turkmenistan c.s., en eventuele relevante stukken in het geding te brengen. De beginselen van een goede procesorde en van hoor en wederhoor brengen mee dat deze gelegenheid aan [A] wordt geboden. Van [A] kan immers redelijkerwijs niet worden verwacht dat hij bij het pleidooi uitputtend reageert op dit verweer, dat bij die gelegenheid voor het eerst door de Republiek Turkmenistan c.s., naar voren is gebracht. De zaak zal, voor het nemen van deze akte, naar de rol worden verwezen. Vervolgens zal de Republiek Turkmenistan c.s. met inachtneming van een termijn van vier weken in de gelegenheid worden gesteld om bij antwoordakte te reageren.
4.16. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 19 januari 2011 voor het nemen van een akte door de Republiek Turkmenistan c.s. over hetgeen is vermeld onder 4.15,
5.2. houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.E. Dorsman, mr. N.A.J. Purcell en mr. B.M. Visser en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2010.?