Parketnummer: 13/676036-10
Datum uitspraak: 23 december 2010
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zonder vaste woon- of
verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwolle” te Zwolle.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 december 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 09 januari 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen één of meer geldbedrag(en) (50 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam winkel] en/of [naam 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [naam 2] heeft getoond en/of heeft voorgehouden en/of (daarbij) (telkens) de navolgende woorden heeft toegevoegd: "Ik wil geld" en/of "Zet het in het tasje", althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
hij op of omstreeks 09 januari 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam 2] heeft gedwongen tot de afgifte van één of meer geldbedrag(en) (50 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam winkel] en/of [naam 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [naam 2] heeft getoond en/of heeft voorgehouden en/of (daarbij) (telkens) de navolgende woorden heeft toegevoegd: "Ik wil geld" en/of "Zet het in het tasje", althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 januari 2010 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (50 euro), toebehorende aan [naam winkel] en/of [naam 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [naam 2] heeft getoond en heeft voorgehouden en (daarbij) de navolgende woorden heeft toegevoegd: "Ik wil geld" en "zet het in het tasje".
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hierna genoemde bewijsmiddelen zijn vervat.
Gewapende overval op 9 januari 2010 niet ter discussie
De rechtbank stelt, met de officier van justitie en de verdediging, vast dat de gewapende overval – in juridische termen: afpersing – waarop de tenlastelegging doelt, op 9 januari 2010 heeft plaatsgevonden. Hiertoe zijn redengevend:
- proces-verbaal van aangifte met nummer [nummer] van 10 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 3] en [naam 4], inhoudende de verklaring van [naam 2] (doorgenummerde bladzijden 14 tot en met 18);
- proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 13 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 4], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant (doorgenummerde bladzijden 6 en 7).
Verder is de rechtbank, met de officier van justitie en anders dan de verdediging, van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte de dader is van de gewapende overval. Hiertoe zijn redengevend:
Een proces-verbaal met nummer [nummer] van 2 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 5] en
[naam 6] (doorgenummerde bladzijden 36 tot en met 39).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam 7], zakelijk weergegeven:
- Mijn moeder heeft mij vorige week gebeld en gevraagd of ik Opsporing Verzocht had gezien. Ze vertelde mij dat ze [verdachte] op tv had gezien. Ik ben gaan kijken naar het programma op internet. Ik zocht op de site naar de zaken van vorige week en kwam bij een gewapende overval uit. Ik heb het filmpje bekeken en toen herkende ik [verdachte] meteen.
- Ik zag meteen dat hij het was.
- Ik weet dat de achternaam van zijn moeder [achternaam moeder verdachte] is. Het zou dus kunnen dat de achternaam van [verdachte], [achternaam moeder verdachte] is. Ik ken hem ook als [verdachte].
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
- Wij lieten aan [[naam 7] de foto zien die reeds is getoond bij het televisieprogramma Opsporing Verzocht.
- Wij hoorden dat [naam 7] reageerde: “Ja, dat is hem, dat is [verdachte]. Ik weet het zeker.”
Een proces-verbaal met nummer [nummer] van 9 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 5] en [naam 8] (doorgenummerde bladzijden 40 en 41).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
- Op 9 maart 2010 traden wij de woning van de moeder van verdachte [verdachte] binnen.
- In de woning was de moeder van [verdachte] aanwezig. Zij gaf op te zijn: [naam 9]
- Wij hoorden dat [naam 9] aan mij, eerste verbalisant, vroeg of dit te maken had met de avondwinkel. Dit heb ik, eerste verbalisant, bevestigd.
- Wij hoorden dat [naam 9] ongevraagd aan mij, eerste verbalisant vertelde: “We zaten naar de televisie te kijken en toen kwam die overval op tv. [verdachte] werd helemaal gek toen hij de beelden zag en heeft wel een uur in de gang gestaan, met zijn hoofd tegen de muur geslagen en staan schreeuwen. [verdachte] vertelde mij dat hij de avondwinkel was binnen gegaan en dronken was en niet wist wat hij deed. Hij vertelde mij dat hij een fles drank had gepakt en wat had gezegd tegen de medewerker. De medewerker schrok en gooide geld naar hem toe. Dit was 50 euro. Vervolgens is hij de winkel uitgelopen.”
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 4 november 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de getuige [naam 10], zakelijk weergegeven:
- Ik heb een relatie gehad met mevrouw [naam 9], de moeder van [verdachte].
- Ik was er niet bij toen mevrouw [naam 9] op de televisie beelden heeft gezien van de overval. Zij belde mij en vertelde mij dat [verdachte] op tv kwam bij Opsporing Verzocht of Ter Plaatse. Zij belde mij in paniek op dat [verdachte] net op tv was.
- Ik heb gehoord dat [naam 9] tijdens de huiszoeking aan de agenten heeft verteld dat ze [verdachte] op tv heeft gezien. Zij heeft de agenten hetzelfde verteld wat ze mij heeft verteld, namelijk dat ze haar zoon op tv had gezien.
Een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek (doorgenummerde bladzijde 77).
Datum : 9 maart 2010
Tijdstip : 15:43:30
Getapt persoon : verdachte
In- /Uitgaand : Ingaand ([verdachte] wgd NN man)
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
NN: He luister nou, ik heb dat ding gezien, je moet, je hebt niets gedaan daar. Heb je een advocaat?
G: Nee man.
NN: Ga een advocaat regelen. Tegen die zeg je ook dat je niets gedaan hebt. Je ging een biertje kopen daar. Klaar. Ja?
G: Ja.
(…)
NN: En dan zeg je gewoon kijk op Opsporing Verzocht. Kijk mijn gezicht daar, dat kan toch niet. Ik ging daar een biertje halen, die mensen zijn gek. Begrijp je wat ik bedoel.
G: Mhh ja.
De rechtbank concludeert op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, dat verdachte de dader van de gewapende overval is. Uit de verklaring van [naam 7] blijkt dat zij verdachte heeft herkend als de dader op grond van de in een opsporingsprogramma vertoonde beelden van de overval. Verder maakt de rechtbank uit hetgeen de moeder van verdachte heeft verklaard tijdens de huiszoeking op 9 maart 2010 op dat ook verdachte zichzelf heeft herkend op de vertoonde beelden van de overval. Uit vorenbedoelde verklaring van de moeder op 9 maart 2010, bezien in samenhang met de verklaring van [naam 10], maakt de rechtbank voorts op dat ook de moeder van verdachte verdachte heeft herkend op de vertoonde beelden van de overval. Tenslotte blijkt uit de verklaring van de moeder van verdachte dat zij door verdachte op de hoogte was gebracht van als “daderkennis” aan te merken informatie, met name het afgegeven geldbedrag van 50 euro. Niet gebleken is dat de moeder van verdachte deze informatie uit andere bron kan hebben vernomen.
Dat verdachte de overval niet kan hebben gepleegd, zoals door de verdediging betoogd, is niet aannemelijk geworden. Getuige [naam 11] heeft verklaard dat verdachte kort na 19.00 uur bij hem is weggegaan. Verdachte heeft verklaard dat hij rond 23.30 uur is thuisgekomen. De moeder van verdachte, [naam 9] heeft in dit verband verklaard dat verdachte, naar zij denkt, tussen 22.00 u en 23.00 u is thuisgekomen. Nu de overval omstreeks 22.45 uur plaatsvond, kan – uitgaande van de hiervoor genoemde tijdstippen – niet gezegd worden dat verdachte de overval niet gepleegd kan hebben.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit, te weten de ten laste gelegde afpersing, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich, zoals blijkt uit het hem betreffende uittreksel justitiële documentatie van
8 april 2010, eerder schuldig gemaakt aan vermogensdelicten, waarbij ook sprake is geweest van door verdachte toegepast geweld. De aan verdachte voor deze feiten opgelegde straffen, waaronder gevangenisstraffen, hebben hem er niet van weerhouden op 9 januari 2010 een gewapende overval te plegen. Het dreigen met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp), zoals verdachte heeft gedaan, heeft doorgaans een grote negatieve impact op het slachtoffer, vooral in de vorm van gevoelens van onveiligheid. Dat verdachte enkel beoogde een – relatief gering – bedrag van 50 euro afhandig te maken van het slachtoffer, doet hier niets aan af. De rechtbank acht het juist des te zorgwekkender dat verdachte voor een dergelijke geringe buit tot zulke daden in staat is.
De rechtbank ziet, vooral in de jeugdige leeftijd van verdachte, aanleiding om bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Gelet op de jeugdige leeftijd acht de rechtbank tevens oplegging van een voorwaardelijk strafdeel geboden. Hiermee beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. C.W. Inden en J.N.A. Jolink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2010.