ECLI:NL:RBAMS:2010:BP1779

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/2412 ANW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroepschrift inzake nabestaandenpensioen onder de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 december 2010 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroepschrift van eiseres tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiseres had een beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Het beroepschrift was tijdig verzonden, maar te laat ontvangen door de rechtbank. De rechtbank overwoog dat eiseres het beroepschrift voor het verstrijken van de termijn ter post had bezorgd, maar dat het pas na de termijn was ontvangen. Eiseres had echter niet op de hoogte hoeven zijn van de mogelijkheid om het beroepschrift in Bosnië-Herzegovina in te dienen, wat mogelijk wel tijdig zou zijn ontvangen. De rechtbank achtte het beroep ontvankelijk op basis van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat niet kon worden geoordeeld dat eiseres in verzuim was geweest.

De rechtbank beoordeelde vervolgens de inhoud van het beroep. Eiseres stelde dat haar echtgenoot op de dag van zijn overlijden verzekerd was volgens de wetgeving van voormalig Joegoslavië, en dat zij recht had op een nabestaandenpensioen. De rechtbank concludeerde echter dat de echtgenoot van eiseres op de dag van zijn overlijden niet wettelijk verzekerd was voor een nabestaandenpensioen onder de Anw. De rechtbank legde uit dat de Anw een risicostelsel is, waarbij de verzekering op de dag van het overlijden beslissend is, en dat de eerdere verzekering in Joegoslavië niet voldeed aan de eisen voor een nabestaandenpensioen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar bepaalde dat het door eiseres betaalde griffierecht vergoed moest worden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om zich bewust te zijn van de specifieke eisen van de Anw en de gevolgen van internationale verdragen op hun aanspraken op uitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/2412 ANW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres]
wonende te [woonplaats],
eiseres,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot toekenning van een nabestaandenuitkering afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2010 (het bestreden besluit), verzonden op 24 maart 2010, heeft verweerder het door eiseres hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij beroepschrift van 3 mei 2010, verzonden op 4 mei 2010.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek is, nadat partijen toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben gegeven om zonder zitting uitspraak te doen, gesloten.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1.1. De rechtbank ziet zich ambtshalve allereerst gesteld voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld. Op dit punt overweegt de rechtbank als volgt.
1.2. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de beroepstermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
1.3. Het beroep is gericht tegen een beslissing op bezwaar. Artikel 7:12, tweede lid van de Awb bepaalt dat de beslissing op bezwaar wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht.
De door verweerder genomen beslissing op bezwaar is verzonden op 24 maart 2010. De beroepstermijn is dus aangevangen de dag erna, op 25 maart 2010.
1.4. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. De termijn eindigde dus zes weken na 25 maart 2010, dat is op 5 mei 2010. Omdat 5 mei 2010 in Nederland een nationale feestdag is, schuift het einde van de termijn met één dag op, tot 6 mei 2010.
1.5. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Het beroepschrift van eiseres is door de rechtbank ontvangen op 21 mei 2010, dus na het verstrijken van de termijn.
1.6. Het beroepschrift is verzonden per post. In het tweede lid van artikel 6:9 van de Awb is bepaald dat bij verzending per post een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift van eiseres is volgens het poststempel op 4 mei 2010, dus vóór het einde van de termijn, ter post bezorgd. Het is echter niet binnen één week na afloop van de termijn ontvangen, maar twee weken en een dag nadien.
1.7. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
1.8. Het bestreden besluit kent een rechtsmiddelenclausule. Daarin wordt erop gewezen dat eiseres, als ze het niet eens is met het besluit, binnen zes weken een brief dient te sturen aan de rechtbank. Eiseres heeft daaraan gevolg gegeven. Het beroepschrift is immers binnen zes weken verzonden. Er is geen waarschuwing opgenomen voor de mogelijkheid dat de postbezorging zoveel tijd in beslag kan nemen dat het beroepschrift dan nog te laat is.
1.9. Voorts is in artikel 39 van het Verdrag tussen Nederland en (het voormalig) Joegoslavië het volgende bepaald:
Aanvragen, verklaringen of beroepschriften die volgens de wetgeving van een Verdragsluitende Partij binnen een bepaalde termijn moeten worden ingediend bij een autoriteit, een orgaan of een rechterlijke instantie van die Partij, zijn ontvankelijk indien zij binnen dezelfde termijn bij een autoriteit, orgaan of rechterlijke instantie van de andere Verdragsluitende Partij worden ingediend. In dat geval zal de autoriteit, het orgaan of de rechterlijke instantie waarop aldus een beroep wordt gedaan, deze aanvragen, verklaringen of beroepschriften onverwijld doen toekomen aan de bevoegde autoriteit, het bevoegde orgaan of de bevoegde rechterlijke instantie van eerstbedoelde Partij.
1.10. Eiseres had dus op grond van dit artikel ook de mogelijkheid om haar beroepschrift in te dienen in Bosnië-Herzegovina, in welke situatie het mogelijk wel tijdig zou zijn ontvangen. Verweerder heeft eiseres echter niet op deze mogelijkheid geattendeerd bij het bestreden besluit.
1.11. Onder deze omstandigheden, gevoegd bij het feit dat het beroepschrift wel voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, ziet de rechtbank aanleiding om onder toepassing van artikel 6:11 van de Awb het beroep ontvankelijk te achten.
1.12. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het beroep van eiseres tegen het besluit van 24 maart 2010 gegrond is. In dat kader overweegt de rechtbank verder als volgt.
Inhoudelijke beoordeling
2.1. Het beroep heeft betrekking op de weigering van verweerder om eiseres in aanmerking te brengen voor een nabestaandenpensioen op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw).
2.2. De echtgenoot van eiseres is op 30 januari 2009 overleden. Hij ontving een ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW)
2.3. Verweerders weigering om een nabestaandenpensioen aan eiseres toe te kennen is gebaseerd op de stelling dat de echtgenoot van eiseres op de dag van zijn overlijden niet wettelijk was verzekerd voor een weduwen- of nabestaandenpensioen.
2.4. Eiseres heeft aangevoerd dat haar echtgenoot op de dag van zijn overlijden wel degelijk verzekerd was volgens de wetgeving van voormalig Joegoslavië. Op 20 januari 1992 is hem een Bosnisch pensioen toegekend, op grond waarvan eiseres en haar echtgenoot verzekerd waren tegen ziektekosten. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat haar een Bosnisch nabestaandenpensioen is toegekend. Haar echtgenoot was dus ook op de dag van zijn overlijden wel degelijk verzekerd in Bosnië.
2.5. Zowel eiseres als verweerder beroepen zich op het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en (de voormalige republiek) Joegoslavië (hierna: het Verdrag).
2.6. De rechtbank zal eerst naar nationaal Nederlands recht beoordelen of eiseres aanspraak heeft op een nabestaandenuitkering, en zal daarna ingaan op de vraag of het Verdrag aanspraken biedt voor eiseres.
2.7. In artikel 1, aanhef en onder d van de Anw is de nabestaande als volgt omschreven:
de echtgenoot van degene, die op de dag van overlijden verzekerd is op grond van deze wet.
Voor de Anw is dus niet beslissend of sprake was van verzekering in het verleden, maar of sprake was van verzekering op de dag van overlijden.
2.8. Artikel 13 van de Anw bepaalt dat verzekerd is degene die:
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, maar terzake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Artikel 6 van de Anw bepaalt dat ingezetene is degene die in Nederland woont.
2.9. Niet is in geschil dat de [persoon 1] op de dag van zijn overlijden niet in Nederland woonachtig of werkzaam was. Daaraan kan dus geen verzekering op de dag van overlijden worden ontleend.
De rechtbank overweegt verder dat op grond van de Anw uitbreiding van de kring van ver¬zekerden heeft plaatsgevonden, waardoor toch recht op een nabestaandenpensioen kan ont¬staan, ook al is er van wonen of werken in Nederland op de dag van overlijden geen sprake. Verweerder heeft in het bestreden besluit van 24 maart 2010 gemotiveerd beoordeeld of op grond van deze regelingen toch sprake zou kunnen zijn van verzekering, en geconcludeerd dat geen van deze regelingen tot verzekering leidt. Dit is door eiseres niet betwist.
De rechtbank voegt daar volledigheidshalve nog aan toe, dat het feit dat de echtgenoot van eiseres een ouderdomspensioen op grond van de AOW ontving, geen verzekering met zich meebrengt voor de Anw.
2.10. Dat betekent dat eiseres naar nationaal Nederlands recht geen aanspraak heeft op een nabestaandenpensioen ingevolge de Anw.
2.11. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op artikel 18, derde lid van het Nederlands-Joegoslavisch Verdrag (hierna: het Verdrag).
Dit artikelonderdeel bepaalt dat een werknemer op de dag van zijn overlijden verzekerd wordt geacht op grond van de Anw, als hij op die dag verzekerd was op grond van de wettelijke regeling van (voormalig) Joegoslavië.
Deze bepaling bevat een zogenaamde verzekeringsfictie. Een dergelijke bepaling in een Verdrag houdt verband met het volgende.
2.12. In het internationale sociale verzekeringsrecht worden twee typen van verzekeringen onderscheiden.
2.13. Stelsels waarin beslissend is of men in het verleden verzekerd was en premie heeft betaald, heten opbouwstelsels. Daar is de gedachte dat rechten die in het verleden zijn opgebouwd, tot uitkering moeten komen als het verzekerd voorval (hier: het overlijden) zich voordoet. De AOW is hier met het ouderdomspensioen een voorbeeld van. Ook wettelijke stelsels in veel andere landen zijn zo ingericht.
2.14. Stelsels waarin niet het verleden, maar de situatie op de dag van het intreden van het verzekerd risico (hier: het overlijden van de echtgenoot van eiseres) beslissend is (zoals de Anw), heten risicostelsels. Daarin is niet van belang of in het (verdere) verleden sprake is geweest van verzekering, en evenmin of toen al dan niet premie is betaald. In de Nederlandse sociale zekerheid bestaan meer risicoverzekeringen, en ook andere landen kennen sociale zekerheidstelsels van het risicotype.
2.15. Indien iemand zowel heeft gevallen onder een risicostelsel als onder een opbouwstelsel kan dat problemen geven bij de bepaling van het recht op uitkering. Een veel voorkomende situatie is die waarin iemand in een land verzekerd is op grond van een opbouwstelsel, en in het verleden in een ander land verzekerd was op grond van een risicostelsel. Wanneer het verzekerd voorval (een overlijden bijvoorbeeld) zich dan voordoet, heeft zo iemand alleen recht op een uitkering uit het land met een opbouwstelsel. Om dat te voorkomen is in het internationale sociale zekerheidsrecht de figuur van de verzekeringsfictie ingevoerd. Als iemand in het laatste land verzekerd was op het moment van het intreden van het verzekerd voorval, wordt hij geacht tevens verzekerd te zijn geweest in het land van de eerdere verzekering, en heeft hij recht op een aanvullende uitkering.
2.16. Artikel 18, derde lid van het Verdrag bevat een dergelijke verzekeringsfictie.
2.17. De Centrale Raad van Beroep (de hoogste Nederlandse feitelijke rechter in zaken als deze) heeft geoordeeld dat waar het betreft de verzekering in (voormalig) Joegoslavië, artikel 18, derde lid, van het Verdrag alleen van toepassing is in het geval dat er op het tijdstip van de verzekerde gebeurtenis sprake is van daadwerkelijke verzekering ingevolge de Joegoslavische wetgeving (zie de door verweerder overgelegde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 mei 1995, nummer AWW 1993/37). Alleen in dergelijke gevallen wordt iemand ook geacht verzekerd te zijn in Nederland. De rechtbank merkt daarbij nog op, dat de AWW inmiddels is vervangen door de Anw, die echter op dit punt hetzelfde luidt als de AWW.
2.18. De eis van daadwerkelijke verzekering betekent dat op het moment van overlijden, een tijdvak van wettelijke verzekering lopende moet zijn waarover premie of bijdrage verschuldigd is, dan wel een daarmee gelijkgesteld tijdvak. Niet voldoende is dat de betrokkene (of, zoals hier, zijn nabestaande) aan de Joegoslavische wetgeving een aanspraak kan ontlenen op bijvoorbeeld een nabestaandenpensioen uit hoofde van een daadwerkelijk verzekeringstijdvak in het verleden.
2.19. Het Joegoslavische c.q. Bosnische orgaan heeft bij door verweerder op 20 oktober 2010 ontvangen formulieren bericht dat de echtgenoot van eiseres tot 20 april 1991 verzekerd was voor een nabestaandenpensioen. Daarvan uitgaande was de echtgenoot van eiseres op de dag van zijn overlijden niet meer daadwerkelijk verzekerd.
Dat er wel een nabestaandenpensioen is toegekend aan eiseres, is daarmee niet in strijd. Dat pensioen kan zijn gebaseerd op in het verleden opgebouwde verzekeringstijdvakken, ook al was van een verzekering op de dag van overlijden zelf geen sprake meer.
De rechtbank voegt daar nog aan toe dat een aanspraak op medische verstrekkingen (zoals door eiseres genoemd) iets anders is dan een nabestaandenpensioen. Zelfs al zou die medische aanspraak zijn gebaseerd op een verzekering, dan blijft de eis gelden dat sprake moet zijn van een daadwerkelijke wettelijke verzekering voor een nabestaandenpensioen (aan welke eis niet is voldaan). In de situatie van eiseres biedt artikel 18, derde lid, van het Verdrag dus geen oplossing.
2.20. In het internationale sociale verzekeringsrecht is ook de methode bekend waarin het enkele feit dat aan iemand nabestaandenpensioen is toegekend, maakt dat er ook recht bestaat op een aanvullend pensioen uit andere landen indien daar in het verleden sprake is geweest van verzekering. Waar eiseres benadrukt dat haar wel een Joegoslavisch nabestaandenpensioen is toegekend, lijkt eiseres hierop te doelen.
2.21. Het Verdrag bevat een dergelijke bepaling echter niet. Eiseres kan dan ook geen beroep doen op deze methode. Of eiseres nu wel of niet een Joegoslavisch nabestaandenpensioen ontvangt maakt voor haar aanspraken op een nabestaandenpensioen op grond van de Anw dus niet uit.
2.22. De conclusie is dan ook dat het Verdrag eiseres niet alsnog aanspraak biedt op een Anw-nabestaandenpensioen.
2.23. Ten slotte merkt de rechtbank ter voorlichting van eiseres nog op dat in sommige wettelijke stelsels bij het overlijden van de partner diens ouderdomspensioen wordt omgezet in een nabestaandenpensioen voor de achterblijvende echtgenoot. Nederland kent een dergelijke regeling echter niet. Er is sprake van twee aparte wettelijke regelingen, één voor ouderdomspensioen (de AOW) en één voor nabestaandenpensioen (de Anw). Het AOW-pensioen van [persoon 1] kan daarom niet worden omgezet in een nabestaandenpensioen voor eiseres.
2.24. Het beroep is ongegrond. Waar verweerder ten onrechte in het bestreden besluit heeft opgenomen dat eiseres geen Joegoslavische Hinterbliebenenrente ontvangt, en de gronden van het beroep mede daartegen zijn gericht, ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. Abu Ghazaleh, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2010.
griffier, rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB