ECLI:NL:RBAMS:2010:BP1650

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/497178-09 RK nummer: 10/6437
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel en de toetsing van evenredigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 december 2010 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die op dat moment gedetineerd was in Amsterdam. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 13 december 2010, waarbij de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R.A.A. Maat, aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar uitspraak verwezen naar een eerdere uitspraak van 4 maart 2009, waarin werd vastgesteld dat een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder bijzondere omstandigheden kan slagen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er in dit geval geen bijzondere omstandigheden zijn die de weigering van de overlevering rechtvaardigen. De gestelde onevenredigheid is onvoldoende onderbouwd en de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een zogenaamd "bagateldelict".

De rechtbank heeft ook de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd, zowel naar Pools als naar Nederlands recht strafbaar is. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij de Poolse nationaliteit heeft en dat zijn personalia correct zijn. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat aan alle eisen van de Overleveringswet is voldaan. De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497178-09 RK nummer: 10/6437
Datum uitspraak: 27 december 2010
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 oktober 2010 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
12 januari 2009 (ontvangen op 2 februari 2009) door de rechter van de provinciale rechtbank (Sad Okregowy) te Poznan (Polen). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] alias [alias]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1976,
[adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “t Schouw” te Amsterdam,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 december 2010. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. R.A.A. Maat, advocaat te Middelburg, gehoord.
Op de zitting heeft de rechtbank de termijn, genoemd in artikel 22, eerste lid, van de OLW, met toepassing van artikel 22, derde lid, van de OLW, verlengd met dertig dagen, in verband met de omstandigheid dat door de druk bezette agenda van de Internationale Rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een vonnis van de Rechtbank in Chodziez van 28 december 1998 ten grondslag (zaaknummer II k 504/98), bekrachtigd door de Arrondissementsrechtbank te Poznan bij vonnis van 24 maart 2000 (zaaknummer IV Ka 259/00). Het vonnis werd onherroepelijk op 24 maart 2000. Bij beschikking van 4 september 2000 (II K 236/00) van de Rechtbank te Chodziez werd de uitvoering van de executie tot 4 januari 2001 uitgesteld. Het verzoek van de opgeëiste persoon om de strafexecutie opnieuw uit te stellen, werd niet ingewilligd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 18 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis. De resterende straf bedraagt 16 maanden.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd geen lijstfeit betreft zodat het feit zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar dient te zijn en op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden dient te zijn gesteld. Aan deze voorwaarden is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Oplichting (artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht)
5. Evenredigheid
De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon een onevenredig hoge straf heeft gekregen. De straf is opgelegd in het licht van de naweeën van het communistische regime. Als de opgeëiste persoon nu voor hetzelfde feit zou worden veroordeeld, zou hij een veel lagere straf opgelegd krijgen.
De rechtbank vat het verweer op als een beroep op het ontbreken van evenredigheid, in die zin dat de raadsman stelt dat de uitvaardiging van het EAB onevenredig zware gevolgen heeft voor de opgeëiste persoon.
De rechtbank verwerpt het verweer onder verwijzing naar haar eerder bij uitspraak van
4 maart 2009 gegeven oordeel (LJN: BH6183), dat gelet op de stelselevenredigheid van het Kaderbesluit een beroep op de onevenredigheid van een Europees Aanhoudingsbevel slechts onder bijzondere omstandigheden kan slagen. In het onderhavige geval is de rechtbank niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat daarom de overlevering geweigerd dient te worden. De raadsman heeft de gestelde onevenredigheid onvoldoende onderbouwd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een zogenaamd “bagateldelict” zodat ook om die reden van onevenredigheid niet is gebleken.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5, 7 van de OLW.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] alias [alias] aan de rechter van de provinciale rechtbank (Sad Okregowy) te Poznan (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.J. Bade, voorzitter,
mrs. S.A. Krenning en M.C.J. Rozijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, grifier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 december 2010.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.