ECLI:NL:RBAMS:2010:BO8350

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-420842-09 (zaak A) en 13-674118-10 (zaak B) (promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schietincidenten in de Bijlmer: Poging tot moord of doodslag en bedreiging met vuurwapen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, zijn twee schietincidenten op 3 augustus 2009 in de Bijlmerdreef te Amsterdam aan de orde. De verdachte wordt in zaak A beschuldigd van poging tot doodslag op een onbekend gebleven persoon en in zaak B van poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft op 10 november 2010 uitspraak gedaan na een inhoudelijke behandeling van de zaak op 27 oktober 2010. De officier van justitie, mr. S.A. van Vliet, heeft gevorderd dat de verdachte voor beide zaken wordt veroordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op de dag van de incidenten een woordenruzie was tussen de verdachte en de slachtoffers, wat leidde tot de schietincidenten. De verdachte heeft verklaard dat hij zich niet bang voelde en dat hij de straat als van hem beschouwde. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de omstandigheden van de schietincidenten gewogen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte in zaak A niet kan worden vrijgesproken van poging tot doodslag, maar dat er onvoldoende bewijs is voor voorbedachte raad. In zaak B is de verdachte wel schuldig bevonden aan bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, rekening houdend met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdachte zelf de confrontatie heeft uitgelokt door met een vuurwapen naar de plek van de eerdere schietpartij terug te keren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: 13/420842-09 (zaak A) en 13/674118-10 (zaak B) (promis)
Datum uitspraak: 10 november 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Havenstraat” te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.A. van Vliet en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof naar voren is gebracht.
1. Inleiding
Op 3 augustus 2009 hebben twee schietincidenten plaatsgevonden bij de onderdoorgang van de flat Groeneveen in Amsterdam. Het eerste incident heeft zich rond 13:00 uur in de middag afgespeeld, waarbij vanuit een auto schoten zouden zijn gelost (middagincident, zaak B). Het tweede incident heeft rond 22:00 uur in de avond plaatsgevonden. Volgens getuigen zijn over en weer diverse schoten gelost nabij een rode Ford Focus en de onderdoorgang van de flat Groeneveen (avondincident, zaak A). Verdachte wordt ten laste gelegd in zaak A poging tot doodslag/moord ten laste gelegd en in zaak B primair poging tot doodslag/moord en subsidiair bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
2. Tenlasteleggingen
Aan verdachte is, na toewijzing van de vorderingen tenlasteleggingen op de terechtzitting van 3 augustus 2010 en 27 oktober 2010, ten laste gelegd dat
Ten aanzien van zaak A:
hij op of omstreeks 03 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] en/of een ander onbekend gebleven persoon van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) met een of meer vuurwapen(s) naar (de omgeving van) de woning van die [slachtoffer 1] en/of de Bijlmerdereef is/zijn gegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met een of meer vuurwapen(s) een of meermalen in de richting van die [slachtoffer 1] en/of voornoemd onbekend gebleven persoon heeft/hebben geschoten;
Ten aanzien van zaak B:
Primair:
hij op of omstreeks 3 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [getuige 4] en/of [getuige 3] van het leven te beroven en/of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), (in een auto) naar die [getuige 4] en/of [getuige 3] toe is/zijn gegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader, (vanuit die auto) met een vuurwapen een of meermalen op, althans in de richting van, die [getuige 4] en/of [getuige 3] heeft/hebben geschoten;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 3 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [getuige 4] en/of [getuige 3] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader opzettelijk dreigend (vanuit een auto) een vuurwapen een of meermalen in de richting van die [getuige 4] en/of [getuige 3] gericht en/of gericht gehouden en/of met dat vuurwapen (in de richting van en/of in de omgeving van) die [getuige 4] en/of [getuige 3] geschoten;
3. Voorvragen
3.1. Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie ten aanzien van zaak B
Ten aanzien van verhoor getuige [getuige 3]
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van 27 oktober 2010 bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte, nu blijkens het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3]) van 29 april 2010, de getuige delen van verklaringen van onder andere [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en getuige [getuige 4] (hierna: [getuige 4]) heeft kunnen lezen. Vervolgens heeft de getuige [getuige 3] zoals blijkt uit het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris op 27 juli 2010 enkele verklaringen van getuigen zelfs mee naar huis kunnen nemen. De verbalisanten hebben door deze manier van handelen ernstige vormschriften geschonden en het Openbaar Ministerie heeft daarnaast, door de handelwijze van de politie, een getuige geprobeerd te beïnvloeden.
De rechtbank stelt voorop dat voor de toepassing van de niet-ontvankelijkheidsanctie van het Openbaar Ministerie sprake dient te zijn van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Onder vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering wordt verstaan het niet naleven van strafprocesrechtelijke geschreven en ongeschreven vormvoorschriften dan wel een handeling in strijd met de eerlijke en behoorlijke procesorde.
De rechtbank overweegt dat uit de processen-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] bij zowel de politie als de rechter-commissaris blijkt dat getuige kennis heeft kunnen nemen van de verklaringen van andere getuigen. Hoewel de rechtbank deze gang van zaken in algemene zin onwenselijk acht, is zij van oordeel dat het handelen van de verbalisanten geen vormverzuim zoals boven vooropgesteld oplevert. Het feit dat de getuige, alvorens zijn verklaring af te leggen, kennis heeft genomen van andere getuigenverklaring zou weliswaar de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van zijn verklaring kunnen aantasten, maar leidt niet tot een vormverzuim en daarmee tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Bovendien brengt het enkel laten lezen van verklaringen van getuigen aan een andere getuige niet de kennelijke bedoeling van het Openbaar Ministerie mee om de getuige met betrekking tot een af te leggen verklaring te beïnvloeden. Ook is op geen enkele andere wijze gesteld noch gebleken dat is getracht de betreffende getuige te beïnvloeden.
De rechtbank verwerpt het verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten laste gelegde.
Ten aanzien van verhoor getuige [getuige 1]
Voorts heeft de raadsman bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte dient te worden verklaard, nu het Openbaar Ministerie getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) meer dan een jaar na het incident voor een tweede keer heeft gehoord. Volgens de raadsman had het Openbaar Ministerie sneller en adequater moeten reageren in het onderzoek naar het middag schietincident.
De rechtbank is van oordeel dat de door de raadsman geschetste gang van zaken noch in strijd is met de wet, noch met enige ongeschreven rechtsregel van een behoorlijke procesorde.
Overigens overweegt de rechtbank ten overvloede dat de getuige [getuige 1] op 13 augustus 2009 is gehoord door politie met betrekking tot het middagincident. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van zitting van 3 augustus 2010 heeft de raadsman een verzoek ingediend tot het horen van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris. Dit verzoek is dezelfde dag door de rechtbank toegewezen en op 11 oktober 2010 is getuige [getuige 1] gehoord door de rechter-commissaris.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat strekt tot niet-ontvankelijk van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie kan worden ontvangen in de vervolging van verdachte.
3.2. Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Het bewijs ten aanzien van zaak B ten laste gelegde (middagincident)
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat voor de beoordeling van de bewijsvraag uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen.
In de ochtend van 3 augustus 2009 is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) en zijn vader [getuige 2] in het winkelcentrum Ganzenhoef te Amsterdam. In het winkelcentrum komen zij [slachtoffer 1], [getuige 4] en [getuige 3] tegen. Er ontstaat een woordenruzie tussen de twee groepen. [slachtoffer 1] en verdachte hebben al langere tijd ruzie.
Verdachte vervolgt zijn weg en loopt samen met medeverdachte [medeverdachte] naar de paarse Chrysler, die zij hebben geleend. Zij stappen in en rijden weg en rijden onder andere langs de onderdoorgang bij de flat Groeneveen. Daar ziet verdachte vanuit de auto twee vrienden van [slachtoffer 1], [getuige 4] en [getuige 3], lopen.
[getuige 1] zit op dat moment in zijn auto op de Bijlmerdreef. Plotseling hoort hij een vijftal pistoolschoten. Op 100 meter afstand ziet hij in een paarse Chrysler Neon een man met zijn rechter arm horizontaal gestrekt in de richting van het zijraam aan de bijrijderzijde.
Na het horen van de schoten zegt medeverdachte [medeverdachte] tegen verdachte dat zij niet meer in de Chrysler kunnen blijven rijden.
’s Avonds gaat verdachte terug naar de onderdoorgang bij de flat Groeneveen. Hij gaat op zoek naar iets van overgebleven sporen.
4.2. Waardering van het bewijs
4.2.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte op 3 augustus 2009 vanuit de auto als dreigement heeft geschoten in de omgeving van [getuige 4] en [getuige 3]. De officier van justitie stelt de bewezenverklaring van de in zaak B subsidiair ten laste gelegde bedreiging door middel van het tonen van een wapen en het daarmee schieten. Hij voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Getuige [getuige 4] is de cruciale getuige van dit incident. Hij bevestigt de ruzie ’s middags en noemt dezelfde personen die aanwezig waren bij de ruzie in het winkelcentrum. [getuige 4] heeft vervolgens verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte kwam aanrijden in een rode Ford Focus, een wapen heeft getrokken en dit wapen in hun richting stak. Vervolgens heeft verdachte in verschillende richtingen geschoten. [getuige 4] wist niet of het de bedoeling was om iemand te raken.
[getuige 3] heeft dit verhaal bevestigd. Hij heeft de persoon die met gestrekte arm heeft geschoten herkend als de persoon waarmee [slachtoffer 1] ruzie heeft gehad. Het probleem met de verklaring van [getuige 3] is dat hij in de eerste instantie bij de politie geen verklaring wilde afleggen, hij vervolgens contact heeft gehad met zowel [slachtoffer 1] als [getuige 4] en pas daarna een verklaring bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Hij heeft eveneens toegegeven de verklaringen inhoudelijk met [getuige 4] te hebben besproken. Het is dus aannemelijk dat zijn verklaringen op andere verklaringen zijn afgestemd.
Naast de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] zijn er ook drie de auditu verklaringen over middag incident, namelijk [naam 1], [naam 2] en [naam 3]. Uit deze verklaringen en de verklaringen van [getuige 2] blijkt dat er een eerder schietincident is geweest waarbij verdachte heeft geschoten. Deze verklaringen bevestigen het verhaal dat verdachte schietgraag is en al langer problemen heeft met [slachtoffer 1].
4.2.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak B ten laste gelegde, nu wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Ter ondersteuning van het standpunt van verdachte heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
In het dossier bevinden zich voornamelijk verklaringen van horen zeggen, waarbij moet worden opgemerkt dat deze zaak niet negatief is geweest voor [slachtoffer 1] zelf. Daarbij is het ook opmerkelijk dat [getuige 4], een vriend van [slachtoffer 1], uit zichzelf naar de politie is gegaan om dit verhaal te vertellen en hij daarna vervolgens onvindbaar is voor een aanvullende verklaring. Het is dan ook onduidelijk welke motieven ten grondslag lagen aan de aangifte van [getuige 4]. Aan de verklaringen van [getuige 3] zouden ook niet veel bewijswaarde toegekend moeten worden, nu hij zijn verklaringen heeft kunnen afstemmen met de verklaringen van [getuige 4] en [slachtoffer 1]. Daarnaast zou ook geen bewijswaarde aan de verklaringen van [getuige 1] bij de rechter-commissaris moeten worden toegekend, nu hij meer dan een jaar na dato pas heeft verklaard dat hij de arm van de schutter een schokkende beweging heeft zien maken, terwijl hij daar eerder nooit iets over heeft gezegd. Dit nieuwe element in zijn verklaring zou niet mogen mee tellen, en derhalve moet worden uitgegaan van zijn verklaring bij de politie. Uit deze verklaring blijkt dat hij niet heeft gezien dat de inzittende heeft geschoten, nu hij op grote afstand geen wapen of schoten heeft kunnen waarnemen.
Daarnaast hebben de getuigen ook verschillend verklaard over de betrokken auto. [getuige 1] heeft verklaard dat hij in een Chrysler een man met een gestrekte arm heeft zien zitten, terwijl [getuige 4] en [getuige 3] verklaren dat zij verdachte vanuit een rode Ford Focus hebben zien schieten.
4.2.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt allereerst dat zij het vanuit waarheidsvinding onbegrijpelijk en onjuist acht dat verbalisanten, zoals blijkt uit het proces-verbaal van verhoor van 29 april 2010, genoegen hebben genomen met de wens van getuige [getuige 3], alvorens zelf een verklaring af te leggen, kennis te nemen van de verklaringen van andere betrokkenen. Uit hetzelfde proces-verbaal van verhoor blijkt dat getuige [getuige 3] ook daadwerkelijk diverse passages van de verklaringen [getuige 4] en [slachtoffer 1] heeft gelezen. Gelet hierop en het feit dat getuige [getuige 3] met getuige [getuige 4] over het incident heeft gesproken, oordeelt de rechtbank dat niet valt uit te sluiten dat getuige zijn eigen verklaring op andere verklaringen heeft afgestemd. Hiermee is de betrouwbaarheid van zijn verklaring aangetast en dient zijn verklaring uitgesloten te worden van het bewijs.
Op basis van de onder 4.1. genoemde redengevende feiten en omstandigheden komt de rechtbank ten aanzien van het schietincident in de middag tot het volgende oordeel.
Zoals blijkt uit bovengenoemde verklaringen van onder andere verdachte zelf, heeft er een confrontatie in of nabij het winkelcentrum plaatsgevonden, waarna verdachte in een paarse Chrysler is weggereden richting de onderdoorgang van de flat Groeneveen. Voorts staat eveneens vast dat er is geschoten bij de flat Groeneveen.
De rechtbank constateert met de verdediging dat de getuigen afwijkend verklaren omtrent de auto van waaruit geschoten zou zijn. Zo heeft [getuige 4] verklaard dat vanuit een rode Ford Focus door verdachte geschoten zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dit verschil echter niet van zodanige aard dat hieraan een doorslaggevende betekenis moet worden toegekend, mede gelet op het feit dat verdachte de rest van de dag wel in een rode Ford Focus heeft rondgereden. De rechtbank kent derhalve minder gewicht toe aan dit verschil in de verklaring van [getuige 4] over de betrokken auto en gebruikt de getuigenverklaring van [getuige 4] dan ook als bewijsmiddel.
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 4] verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte voor de flat Groeneveen een vuurwapen in zijn handen had en dat hij via het geopende raam van de auto het vuurwapen naar buiten richtte. Op wie verdachte richtte heeft [getuige 4] niet gezien, maar nadat hij is gaan rennen, heeft [getuige 4] wel zeven schoten gehoord.
Hoewel geen van de getuigen heeft gezien dat verdachte heeft geschoten, overweegt de rechtbank dat blijkens de getuigenverklaringen verdachte op dat moment de enige persoon in de omgeving was met een vuurwapen. Vlak nadat [getuige 4] het vuurwapen bij verdachte heeft gezien, hoorde hij schoten en vlak nadat [getuige 1] schoten heeft gehoord, zag hij een man met gestrekte arm in de Chrysler zitten. Nu alternatieve scenario’s van een derde schutter niet aannemelijk zijn geworden, overweegt de rechtbank dat het verdachte is geweest die op dat moment op de betreffende plaats met het vuurwapen meerdere schoten heeft gelost. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met het vuurwapen meerdere malen vanuit de auto heeft geschoten.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of het schieten van verdachte dient te worden aangemerkt als een poging doodslag dan wel bedreiging. De rechtbank constateert dat niet duidelijk is geworden in welke richting(en) verdachte heeft geschoten. Nu hieromtrent niets is vast komen te staan, oordeelt de rechtbank dat zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevinden om het opzet, ook in voorwaardelijke zin, van verdachte op de dood aan te nemen. De rechtbank acht derhalve weliswaar wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vanuit de auto meerdere malen dreigend met een vuurwapen heeft geschoten, doch oordeelt dat deze gedraging niet als poging doodslag maar wel als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven kan worden gekwalificeerd.
5. Het bewijs ten aanzien van zaak A ten laste gelegde (avondincident)
5.1 Redengevende feiten en omstandigheden
In de avond van 3 augustus 2009 rijden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) in een rode Ford Focus naar de Bijlmerdreef te Amsterdam. Verdachte en medeverdachte hebben een pistool bij zich, ter bescherming van zichzelf. Zij stoppen de rode Ford Focus op de rijbaan van de parallelweg van de Bijlmerdreef en stappen uit ter hoogte van de onderdoorgang van de flat Groeneveen. Verdachte gaat op zoek naar iets van overgebleven sporen van de eerdere schietpartij die dag. Verdachte loopt richting de onderdoorgang. Hij wil daar gaan zitten, omdat volgens hem de straat van iedereen is. Hij wil niet angstig overkomen; de straat is van niemand. Medeverdachte [medeverdachte] geeft te kennen dat hij weg wil gaan.
Enkele minuten later komt een jongen vanuit de richting Groeneveen de onderdoorgang insluipen in de richting van de Bijlmerdreef. De jongen heeft een vuurwapen in zijn rechter hand. Het is een donker negroïde jongen, gekleed in een zwart jack met een capuchon over zijn hoofd getrokken. De jongen houdt het vuurwapen met gestrekte arm voor zich met de loop in de richting van verdachte en medeverdachte gericht. Op dat moment ziet medeverdachte [medeverdachte] de jongen en waarschuwt verdachte. Direct daarna begint de jongen meerdere keren op hen te schieten. Medeverdachte [medeverdachte] vlucht daarop naar de linkerkant, de bestuurderskant, van de auto.
Verdachte wordt geraakt in zijn buik, rechter been en onderarm. Verdachte en medeverdachte houden in paniek een blauwe Volkswagen Polo aan. Medeverdachte neemt voorin op de passagiersstoel plaats. Hij draagt op dat moment een vuurwapen bij zich. De blauwe Volkswagen Polo brengt hen uiteindelijk naar de eerste hulp van het Academisch Medisch Centrum (hierna: AMC).
Wanneer verbalisanten zich vervolgens naar het AMC begeven, zien zij een blauwe Volkswagen Polo met hoge snelheid komen aanrijden. Zij zijn zien dat medeverdachte [medeverdachte] verdachte, die gewond is, uit de auto helpt.
Bij de politie komt een melding binnen dat er op de Bijlmerdreef een schietpartij zou hebben plaatsgevonden. Ter plaatse aangekomen zien verbalisanten ter hoogte van de onderdoorgang bij de flat Groeneveen een rode Ford Focus staan. Rondom de Ford zijn vele bloedsporen op het wegdek aanwezig. Tevens liggen er op het trottoir van de Bijlmerdreef meerdere patroon hulzen. Een getuige vertelt aan de verbalisanten dat hij zojuist knallen heeft gehoord. Hij heeft gezien dat een gewonde jongen is weggereden in een blauwe Volkswagen Polo. Daarnaast verklaren diverse getuigen dat er over en weer meerdere keren is geschoten tussen personen bij de rode Ford Focus en de onderdoorgang.
Er worden ter plaatse in totaal 14 hulzen aangetroffen. Rondom de Ford Focus worden vijf hulzen aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat er met minimaal twee wapens is geschoten. In de rode Ford Focus zitten diverse perforaties. Er worden twee perforaties aangetroffen met indruksporen aan de binnenzijde van het voertuig. Na reconstructie met een sonde blijkt dat de vermoedelijke richtingen van de twee indruksporen blijkens de doorschoten vanaf de linkerzijde tot aan de rechterzijde van de auto te lopen. Er wordt derhalve gesteld dat er minimaal twee schoten zijn gelost vanaf de linkerzijde van de auto.
Om 23:30 uur worden de handen van medeverdachte [medeverdachte] bemonsterd, waarmee een onderzoeksset schiethanden is veiliggesteld. Uit onderzoek blijkt dat er vrijwel zeker een relatie is tussen de stubs van de onderzoeksset schiethanden, waarmee de handen van medeverdachte bemonsterd zijn, en een schietproces.
In het lichaam van [verdachte] worden drie delen kogelpunten aangetroffen. Uit onderzoek van deze kogelpunten blijkt dat [verdachte] door twee verschillende vuurwapens gewond is geraakt.
5.2. Waardering van het bewijs
5.2.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte op 3 augustus 2009 samen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft geschoten op [slachtoffer 1]. Hij is van mening dat geen sprake is geweest van voorbedachte raad bij verdachte. De officier van justitie vordert derhalve bewezenverklaring van in zaak A primair ten laste gelegde poging doodslag in vereniging en voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Schutter onderdoorgang
Verdachte heeft verklaard dat hij in de schutter in de onderdoorgang [slachtoffer 1] heeft herkend. Hoewel verdachte deze herkenning later heeft teruggedraaid, moet aan zijn eerdere verklaringen omtrent de schutter meer waarde worden gehecht. Daarnaast worden tijdens de doorzoeking van de woning van [slachtoffer 1] dezelfde soort munitie aangetroffen, als de munitiedelen die op het plaats delict zijn aangetroffen en hebben diverse getuigen verklaard dat zij hebben gehoord dat [slachtoffer 1] heeft geschoten. Er is ook sinds lange tijd een vete gaande tussen verdachte en [slachtoffer 1], waarin een motief voor het schieten van [slachtoffer 1] op verdachte ligt. Er kan derhalve bewezen worden dat de schutter in de onderdoorgang [slachtoffer 1] is geweest.
Schutter rode Ford Focus
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte heeft teruggeschoten, nadat er vanuit de onderdoorgang door [slachtoffer 1] op hen is geschoten. Deze verklaring is niet geheel betrouwbaar, nu medeverdachte [medeverdachte] zichzelf kennelijk hiermee vrijpleit. Hoewel het meest waarschijnlijk is dat verdachte heeft geschoten, is er onvoldoende wettig bewijs voor deze conclusie nu de verklaring van [medeverdachte] niet betrouwbaar is en er geen direct technisch bewijs voor handen is.
Het staat wel wettig en overtuigend vast dat medeverdachte [medeverdachte] op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft na het ‘schiethanden’ onderzoek geconcludeerd dat er vrijwel een zekere relatie, de hoogste variant op de waarschijnlijkheidstrap van het NFI, aanwezig is tussen de sporen op de handen van medeverdachte en een schietproces. [verdachte] is door twee verschillende kalibers patronen geraakt en heeft zelf eveneens verklaard dat hij door medeverdachte is geraakt. Meerdere getuigen hebben bovendien een beschrijving gegeven dat sprake is geweest van drie betrokken personen bij het schietincident, waarbij twee personen schieten en één persoon geraakt wordt. Ook hebben de vrienden van [slachtoffer 1], [naam 1] en [naam 3], verklaard over een gestrekte arm van medeverdachte [medeverdachte] dan wel schieten door medeverdachte [medeverdachte].
Opzet poging doodslag
Volgens de officier van justitie staat door het schieten van medeverdachte [medeverdachte] op een voorbij rennende [slachtoffer 1] de opzet op het doden van [slachtoffer 1] vast. Op zijn minst heeft medeverdachte het risico bewust aanvaard om [slachtoffer 1] te doden door op hem te schieten.
Tezamen en in vereniging
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking en gezamenlijke uitvoering van de poging doodslag. Daadwerkelijke betrokkenheid bij de uitvoering is daarvoor geen vereiste. Blijkens de verklaringen van verdachte heeft hij het initiatief genomen om naar de woning van [slachtoffer 1] te gaan, de persoon waarmee hij ruzie heeft. Verdachte en medeverdachte hebben er beiden bewust voor gekozen om daar met minstens één wapen heen te gaan. Zo heeft verdachte verklaard dat zij daar “nooit zonder wapen heen zouden gaan”. Daarnaast hebben vrienden en kennissen van [slachtoffer 1] en verdachte het gedrag van verdachte als provocerend omschreven.
Het schieten van [slachtoffer 1] op verdachten moet ook worden aangemerkt als een relatieve verrassing, want blijkens de verklaringen was er die middag al een woordelijke ruzie en een schietincident geweest. Verdachten waren voorbereid op een eventueel gewapend treffen met wapens. Samen hebben zij in ieder geval één wapen meegenomen naar een woning van een persoon waar hij ruzie mee heeft. Zij waren samen bereid om het te gebruiken om te dreigen, te verwonden dan wel te doden.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben zich derhalve tezamen en in vereniging gemaakt aan een poging doodslag.
Voorbedachte raad
Er zijn aanwijzingen voor kalm beraad en rustig overleg. Immers, er was een incident in de middag op exact dezelfde plek. En er was een langer lopende ruzie tussen verdachte en [slachtoffer 1]. Hoewel verdachte en medeverdachte [medeverdachte] het risico hebben genomen dat het tot escalatie zou komen, hebben zij echter vooral stoer willen doen. Zij wilden laten zien dat de straat ook van hen was en zijn daarom op die plek gaan zitten. Maar wel met een vuurwapen bij zich. Toen [slachtoffer 1] naar beneden kwam en het vuur opende heeft verdachte daarop gereageerd door ook te schieten. Nu het initiatief bij [slachtoffer 1] lag, daarmee is voorbedachte raad niet bewezen.
5.2.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit, nu op basis van de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte heeft geschoten. Ter ondersteuning van het standpunt van verdachte heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte is op een plek gaan zitten, waar er weliswaar spanningen waren, maar in de buurt van de flat Groeneveen wonen ook de vader en kennissen van verdachte. Verdachte is opgegroeid in deze buurt. Volgens verdachte werd vanuit de onderdoorgang geschoten op hen en heeft medeverdachte [medeverdachte] vervolgen teruggeschoten. Dit verhaal wordt ook ondersteund door de bewijsmiddelen in het dossier. Verdachte heeft ook verklaard dat hij geen wapen heeft gebruikt en er zijn ook geen technische bewijsmiddelen die het tegendeel bewijzen. Een aantal getuigen heeft ook expliciet verklaard dat zij geen wapen bij verdachte hebben gezien. Er is derhalve onvoldoende bewijs in het dossier om te bewijzen dat verdachte heeft geschoten.
Tezamen en in vereniging
Het medeplegen van verdachte aan het schieten door medeverdachte [medeverdachte] kan alleen worden afgeleid uit de verklaring van verdachte zelf, dat hij het wapen bij [voornaam] zou hebben opgehaald. Dit is echter onvoldoende voor medeplegen. Het is begrijpelijk dat verdachte een wapen bij zich heeft gehad, omdat hij doodsbang was nadat hij een aanslag op zijn leven heeft overleefd. Volgens verdachte was er namelijk op hem geschoten in de middag. Uit niets blijkt dat verdachte op de hoogte was van het voornemen van medeverdachte [medeverdachte] om te schieten. Het gaat te ver om de reactie van medeverdachte [medeverdachte] in de schoenen van verdachte te schuiven. Dit zou het begrip nauwe en bewuste samenwerking te zeer oprekken. Cliënt dient derhalve te worden vrijgesproken van hetgeen hem in zaak A ten laste is gelegd.
5.2.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde het volgende.
Op basis van de onder 5.1. genoemde redengevende feiten en omstandigheden komt de rechtbank ten aanzien van het schietincident in de middag tot het volgende oordeel.
Schutter onderdoorgang
De rechtbank is, evenals de verdediging, van oordeel dat niet vast is komen te staan op wie verdachte heeft geschoten.
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie, de verklaringen van de anonieme getuige niet bruikbaar voor het bewijs, nu de getuige – zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 15 oktober 2010 – zijn verklaring op belangrijke punten heeft aangepast en hij heeft aangegeven dat hij het verhaal deels van anderen heeft. Hiermee is de betrouwbaarheid van zijn verklaring aangetast en kan deze niet voor het bewijs gebruikt worden.
Verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en getuigen hebben de schutter in de onderdoorgang omschreven als een negroïde jongen met zware kleren aan en een capuchon op. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben aanvankelijk verklaard dat zij in deze schutter [slachtoffer 1] hebben herkend. De rechtbank is van oordeel dat gezien de snelle en paniekerige omstandigheden van de schietpartij, de capuchon van de schutter en de invallende duisternis vraagtekens kunnen worden geplaatst bij het cognitieve waarnemingsvermogen van verdachte en medeverdachte. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] omtrent de identiteit van de schutter onbetrouwbaar. De rechtbank zal de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] daarom niet gebruiken voor een bewezenverklaring. Daarmee staat niet vast wie de schutter in de onderdoorgang is geweest.
Schutter bij rode Ford Focus
Uit het forensisch onderzoek en de rapportages van het NFI blijkt dat tijdens de schietpartij met meerdere vuurwapens is geschoten. Zo zijn hulzen van verschillende kalibers aangetroffen in en rondom de rode Ford Focus, de auto waarmee verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben gereden. Ook hebben diverse getuigen verklaard dat zij meerdere schoten hebben gehoord en dat er over en weer is geschoten. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat niet alleen vanuit de onderdoorgang in de richting van de rode Ford Focus, maar ook meerdere malen vanaf de rode Ford Focus is geschoten.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt dat medeverdachte [medeverdachte], nadat op hem en verdachte werd geschoten, vanuit de onderdoorgang is gevlucht naar de bestuurderszijde van de rode Ford Focus. Blijkens onderzoek van de rode Ford Focus en de schietbaanreconstructie, zijn er minstens twee schoten vanaf de linkerzijde dan wel binnenzijde van de auto gelost. Verdachte heeft daarnaast ook verklaard dat hij is geraakt door een kogel uit het wapen van medeverdachte [medeverdachte].
Gelet op de positie van medeverdachte [medeverdachte] ten tijde van de schietpartij bij de rode Ford Focus en het feit dat uit onderzoek is gebleken dat er een relatie is tussen de schotresten op de handen van medeverdachte [medeverdachte] en een schietproces is, komt de rechtbank tot het oordeel dat bewezen kan worden dat medeverdachte [medeverdachte] vanaf de linkerzijde van de auto heeft geschoten.
Hoewel uitgebreid technisch onderzoek heeft plaatsgevonden, is niet duidelijk geworden met welk vuurwapen medeverdachte [medeverdachte] heeft geschoten. De rechtbank laat daarom in het midden met welk wapen medeverdachte [medeverdachte] heeft geschoten. Uit het technisch onderzoek is naar voren gekomen dat er vermoedelijk met drie wapens is geschoten. Het derde wapen zou door verdachte kunnen zijn gebruikt. Dit laatste wordt echter onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Of verdachte daadwerkelijk heeft geschoten, kan echter in het midden blijven. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Opzet poging doodslag
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijke opzet op een bepaald gevolg, zoals in het onderhavige geval de dood, aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijke opzet zal, indien de verklaringen van verdachte geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in hem is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank merkt op dat getuigen ter plaatse wel de schoten hebben gehoord en de vlammen hebben gezien, maar niet kunnen verklaren omtrent de exacte richtingen waarin is geschoten. Uit de schietbaanreconstructie en de verklaringen van de getuigen ter plaatse dat over en weer is geschoten, oordeelt de rechtbank dat medeverdachte [medeverdachte] meermalen in de richting van de onderdoorgang en de onbekend gebleven persoon heeft geschoten. De onbekend gebleven persoon heeft zich derhalve in de nabijheid van de schootsbanen bewogen. Daarmee heeft medeverdachte [medeverdachte] het risico genomen dat hij deze persoon zou kunnen raken en heeft hij ook willens en wetens dit risico aanvaard. Het is algemeen bekend dat kogelverwondingen in vitale delen van het lichaam de dood tot gevolg kunnen hebben. Naar het oordeel van de rechtbank moet het er dan ook voor worden gehouden dat medeverdachte [medeverdachte] welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de onbekend gebleven persoon door zijn handelen zou kunnen worden gedood.
Medeplegen
Voor het medeplegen overweegt de rechtbank dat het verdachte is geweest die het initiatief heeft genomen om met medeverdachte [medeverdachte], zulks met medeneming van een vuurwapen naar de plek te gaan, waar eerder die dag al een schietincident had plaatsgevonden. Verdachte is vervolgens uit de auto gestapt, naar eigen zeggen om te laten zien dat hij niet bang was en dat de straat van iedereen is. Uit de diverse getuigenverklaringen blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] die dag de gehele dag samen zijn geweest. Verdachte heeft er dan ook rekening mee moeten houden dat, gelet op de sfeer ter plaatse, het vuurwapen door [medeverdachte] op dat moment zou kunnen worden gebruikt.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte], ook indien er vanuit gegaan wordt dat verdachte zelf niet heeft geschoten, nauw en bewust hebben samengewerkt.
De rechtbank acht derhalve het opzet van verdachte op het tezamen en in vereniging plegen van de poging doodslag bewezen.
Voorbedachte raad
De rechtbank is, evenals de officier van justitie, van oordeel dat voorbedachte raad op het doden niet kan worden bewezen. Blijkens de reeds genoemde verklaringen heeft de persoon in de onderdoorgang als eerste het vuur geopend op verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Medeverdachte [medeverdachte] heeft vervolgens daarop gereageerd door terug te schieten. Nu het hier gaat om een plotselinge aanranding, waarop verdachte en medeverdachte hebben gereageerd, is de rechtbank van oordeel dat geen feiten en omstandigheden aanwezig zijn geweest waaruit blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] of verdachte zich op enig moment heeft kunnen bezinnen op zijn uit te voeren daad, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen besluit heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Voorwaardelijk verzoek schouw
Op de terechtzitting van 3 augustus 2010 heeft de rechtbank beslist dat zij na de inhoudelijke behandeling van de zaken ter terechtzitting in raadkamer een beslissing zou nemen op het verzoek van de officier van justitie tot het uitvoeren van een schouw op de plaats delict teneinde te beoordelen of de route die verdachte volgens de anonieme getuige heeft afgelegd mogelijk is. Gelet op het feit dat de rechtbank de anonieme getuige niet voor de bewezenverklaring gebruikt en zij van oordeel is dat niet is komen vast te staan dat [slachtoffer 1] de schutter is geweest, verwerpt de rechtbank dit verzoek.
6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
op 3 augustus 2009 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een onbekend gebleven persoon van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet met een vuurwapen naar de omgeving van de Bijlmerdreef is gegaan, waarna hij, verdachte, met een vuurwapen meermalen in de richting van voornoemd onbekend gebleven persoon heeft geschoten.
Ten aanzien van zaak B:
Subsidiair:
op 3 augustus 2009 te Amsterdam, [getuige 4] en [getuige 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend vanuit een auto een vuurwapen in de richting van die [getuige 4] en [getuige 3] gericht en met dat vuurwapen in de omgeving van die [getuige 4] en [getuige 3] geschoten.
7. De strafbaarheid van het feit
Beroep op noodweer
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde in zaak A een beroep op noodweer gedaan. Uit de verklaringen in het dossier blijkt dat de schutter in de onderdoorgang als eerste heeft geschoten op verdachte. In reactie daarop hebben medeverdachte en medeverdachte [medeverdachte] uit zelfverdediging teruggeschoten met een vuurwapen. Culpa in causa staat een geslaagd beroep op noodweer niet in de weg, nu een criminele levensstijl een beroep op noodweer niet in de wegstaat. Bij het potentiële verlies van het leven mag men zich op noodweer beroepen.
In de visie van het openbaar ministerie komt een beroep op noodweer verdachte niet toe, nu hij en medeverdachte [medeverdachte] zich met en wapen in een situatie hebben begeven waarin zij wisten dat zij deze mogelijk in een zich escalerende situatie zouden moeten gebruiken.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer stelt de rechtbank voorop dat een gedraging van een verdachte voorafgaande aan een wederrechtelijke aanranding onder omstandigheden in de weg kan staan aan het slagen van een beroep op noodweer(exces) door de verdachte. Dat is bijvoorbeeld het geval indien verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie en hij aldus uit was op een confrontatie.
De rechtbank houdt bij de beoordeling van het beroep op noodweer verder rekening met de volgende omstandigheden.
Uit het dossier blijkt dat sprake is van een gespannen verhouding tussen verdachte en jongeren van de flat Groeneveen (G-block genaamd). Er zou onder andere sprake zijn van een langlopende ruzie tussen [slachtoffer 1], een bewoner van de flat Groeneveen, en verdachte over een motor. Voorts blijkt uit getuigenverklaringen dat zich een paar weken eerder een ander schietincident heeft voorgedaan, waarbij onder andere verdachte betrokken is geweest.
Er is eerder op de dag een discussie tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en G-block jongeren is geweest. Daarna heeft verdachte dreigend met een vuurwapen geschoten voor de flat Groeneveen, waarbij hij moet hebben beseft dat dit heftige reacties zou kunnen oproepen. Alles wijst erop dat verdachte hiermee heeft willen imponeren. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn vervolgens later op de avond teruggegaan naar dezelfde flat Groeneveen en hebben een vuurwapen bij zich gestoken. Verdachte heeft hierover zelf verklaard dat hij wilde laten zien dat hij niet bang was en dat de straat van iedereen was. Uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat verdachte reeds had ingeschat dat het niet verstandig was om daar te gaan zitten.
Dit alles in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat het teruggaan van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] was gericht op het aangaan van een confrontatie met de jongeren van de flat Groeneveen, waarbij het gebruik van het door hem meegebrachte vuurwapen niet zou worden geschuwd. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben het aldus willens en wetens op een confrontatie laten aankomen.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben in zodanige mate aanleiding gegeven tot de gewapende confrontatie, dat bij die stand van zaken de bewezenverklaarde gedraging van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet strekte ter noodzakelijke verdediging, in die zin dat zij in een noodweersituatie handelden. Het gegeven dat de wederrechtelijke aanranding op een onverwachts moment kwam, doet aan het vorenstaande niet af. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat geen sprake is van een noodweersituatie, faalt eveneens het beroep op noodweerexces.
Er zijn ook overigens geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluiten, zodat dit volgens de wet strafbaar is.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straf en maatregel
9.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem in zaak A en B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren, met aftrek van voorarrest. Hij heeft ter onderbouwing van zijn vorder, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte is al eerder veroordeeld voor het overtreden van de Wet Wapens en Munitie en geweldsdelicten. Het gaat om een zeer heftig feit, waarbij ogenschijnlijk om niets is geschoten. Daarnaast heeft verdachte in het openbaar, op een openbare weg met veel mensen in de buurt geschoten. Er hadden gemakkelijk onschuldige slachtoffers kunnen vallen. Door deze manier van handelen heeft verdachte bijgedragen aan de geweldspiraal in 2009 in Amsterdam Zuidoost. Het aantal schietincidenten en het wapenbezit in deze wijk neemt toe en dit zorgt voor een klimaat van angst en gevoelens van onveiligheid. Personen die hun conflicten onderling oplossen met eigenrichting dienen gestraft te worden.
9.2. Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde zou komen, is de raadsman van oordeel dat gelet op de jurisprudentie terzake een gevangenisstraf van acht jaren extreem hoog. Daarbij is verdachte ook zelf gewond geraakt, hetgeen zou moeten in het voordeel van verdachte zou moeten meewegen bij de strafoplegging.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op een en dezelfde dag twee keer op ontoelaatbare wijze gebruik gemaakt van een vuurwapen. Allereerst heeft verdachte vanuit een auto daadwerkelijk met een vuurwapen geschoten in het bijzijn van nietsvermoedende omstanders. Vervolgens is verdachte naar dezelfde plek teruggegaan met een vuurwapen binnen handbereik, omdat hij wilde laten zien dat hij niet bang was en hij zich niet wilde laten wegjagen. Verdachte is daarmee met geen ander doel teruggegaan naar de onderdoorgang om anderen te provoceren. Het gedrag kan voorts moeilijk anders worden uitgelegd dan dat verdachte er kennelijk op uit was zijn conflict met een vuurwapen te beslechten. Daarmee heeft verdachte eveneens het risico aanvaard dat hij zelf verwond zou kunnen raken. Ook het schietincident in de avond vond plaats op de openbare weg, in aanwezigheid van meerdere getuigen.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat voor hem een conflict kennelijk aanleiding is om op brutale wijze met een vuurwapen de straat op te gaan en dit ook daadwerkelijk te gebruiken. Verdachte heeft daarmee laten zien dat hij op geen enkele wijze stilstaat bij de gevolgen die dergelijke schietincidenten op de buurt hebben en de risico’s die het in het rond schieten met een vuurwapen met zich meebrengen. De rechtbank rekent het verdachte voorts zwaar aan dat hij bruut en zonder respect voor het menselijk leven heeft gehandeld. Verdachte heeft, zoals de rechtbank ter zitting heeft waargenomen, geen blijk gegeven zich schuldig te voelen dan wel verantwoordelijkheid te nemen voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
Schietpartijen als deze dragen bij aan het algemene gevoel van angst van de bewoners van het betreffende stadsdeel. Het kan verdachte worden aangerekend dat hij aan deze negatieve beeldvorming en gevoelens van onveiligheid heeft bijgedragen. Verdachte heeft van geen enkel normbesef of realiteitszin hoe de samenleving over dergelijke praktijken oordeelt, blijk gegeven. Verdachte lijkt deze manier van handelen eigenlijk gewoon te vinden. Deze praktijken dienen met kracht te worden bestreden, nu ze grote schade toebrengen aan het imago van Amsterdam in het algemeen en van het stadsdeel Zuidoost in het bijzonder.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 juli 2010 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder wegens het overtreden van de Wet Wapens en Munitie en geweldsdelicten is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich wederom aan ernstige geweldsmisdrijven schuldig te maken.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat slechts een vrijheidsstraf van aanmerkelijke duur recht doet aan de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde feiten. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde is naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte om een gedeelte van de vrijheidsbenemende straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 3 stuk munitie (3657718) en 1 huls (3658168) dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het in zaak A bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 45, 47, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Beslissing
Verklaart het in zaak B primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en zaak B subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
medeplegen van poging doodslag
Ten aanzien van het in zaak B subsidiair ten laste gelegde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verwerpt het verzoek tot het uitvoeren van een schouw op de plaats delict.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 3.00 STK Munitie, uit buik/been/arm slachtoffer [verdachte] (3657718);
- 1.00 STK Munitie, huls, (3658168).
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1.00 STK Kleding, Shirt/Hemd, (3656478);
- 1.00 STK Kleding Kl: lichtblauw Spijkerbroek, VERSACE broek (3656494);
- 3.00 STK Sieraad Kl: Drie goudkleurige ringen (3656495);
- 1.00 STK Tas Kl: Bruine (nep) lederen schoudertas van het merk VERSACE (3656496);
- 1.00 STK Kleding, Lichtkleurige onderbroek (3656497);
- 1.00 STK Kleding, Een paar donker met lichtkleurige gympen (3656499).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. J.J. Bade en M.L. Harmsen, rechters,
in tegenwoordigheid van S.N. de Jager, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2010.