ECLI:NL:RBAMS:2010:BO8170

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-528571-09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in schietincident Bijlmer door onvoldoende bewijs

Op 10 november 2010 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij twee schietincidenten op 3 augustus 2009 bij de flat Groeneveen in Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van poging tot moord en het voorhanden hebben van munitie. Tijdens de zitting op 27 oktober 2010 heeft de officier van justitie, mr. S.A. van Vliet, gepleit voor bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door raadsvrouw M.H. Aalmoes, pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld. Hoewel zij beiden verklaarden dat de verdachte op hen had geschoten, waren er twijfels over hun waarnemingen en de omstandigheden waaronder deze hadden plaatsgevonden. De rechtbank wees op inconsistenties in hun verklaringen en het feit dat zij de verdachte niet direct hadden herkend tijdens het incident. Bovendien waren er getuigen die stelden dat de verdachte op het moment van de schietincidenten niet aanwezig was bij de onderdoorgang.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de poging tot moord en het voorhanden hebben van munitie. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van beide ten laste gelegde feiten. De rechtbank wees ook een verzoek tot het uitvoeren van een schouw op de plaats delict af, omdat dit niet noodzakelijk werd geacht voor de beoordeling van de zaak. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. J. Knol, en de uitspraak vond plaats in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/528571-09 (promis)
Datum uitspraak: 10 november 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1987,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.A. van Vliet en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw M.H. Aalmoes naar voren is gebracht.
1. Inleiding
Op 3 augustus 2009 hebben twee schietincidenten plaatsgevonden bij de onderdoorgang van de flat Groeneveen in Amsterdam. Het eerste incident heeft zich rond 13:00 uur in de middag afgespeeld. Rond 22:00 uur heeft een tweede schietincident bij de onderdoorgang van de flat Groeneveen plaatsgevonden. Volgens getuigen zijn er diverse schoten over en weer gelost tussen personen nabij een aanwezige rode Ford Focus en de onderdoorgang van de flat Groeneveen. Verdachte wordt poging tot doodslag/moord en het voorhanden hebben van munitie ten laste gelegd.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 oktober 2010, ten laste gelegd dat
Feit 1:
hij op of omstreeks 03 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) naar (de auto van) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is gegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met een vuurwapen eenmaal of meermalen in de richting van en/of op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben geschoten.
Feit 2:
hij op of omstreeks 27 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, voorhanden heeft gehad een of meer patronen (S&B Luger 9 mm), in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van Categorie II en/of III.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Vrijspraak
4.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte op 3 augustus 2009 met een vuurwapen heeft geschoten op [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) en munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie voorhanden heeft gehad. De officier van justitie is eveneens van mening dat sprake is geweest van voorbedachte raad bij verdachte. Hij vordert derhalve bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde poging tot moord en het onder 2 ten laste gelegde handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie. Hij voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Vanuit de doorondergang bij de flat Groeneveen is geschoten; dat wordt door [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en vele andere getuigen bevestigd. Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] hebben meerdere keren overtuigend verklaard dat verdachte op hen heeft geschoten. Daarnaast heeft ook de vader van [slachtoffer 2], [vader verdachte 2], verklaard dat [slachtoffer 2] in het ziekenhuis tegen hem heeft gezegd dat verdachte op hem heeft geschoten. Voorts hebben diverse getuigen verklaard dat zij hebben gehoord dat verdachte bij de schietpartij betrokken was. Verdachte heeft ook bevestigd dat hij ruzie had met [slachtoffer 2].
Uit forensisch onderzoek blijkt dat geschoten is met 9 mm patronen, waarvan negen hulzen op de plaats delict en één kogel in het lichaam van [slachtoffer 2] zijn aangetroffen. Bij verdachte thuis zijn 9 mm hulzen aangetroffen van het exact hetzelfde kaliber. Daarnaast is een schouderholster bij verdachte thuis aangetroffen, waarin een 9 mm vuurwapen past.
De voorbedachte raad van verdachte blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], waarin zij hebben verklaard dat zij verdachte naar beneden, richting de onderdoorgang, zagen lopen en dat hij direct het vuur op hen heeft geopend. Verdachte heeft hiermee de tijd gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde, nu zich in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn de enige getuigen die belastend hebben verklaard in de richting van verdachte. Zij zijn slachtoffers en opmerkelijk is dat hun verklaringen tijdens de verhoren niet eenduidig zijn. Uit hun verklaringen blijkt dat zij eigenlijk helemaal niet zo zeker zijn dat het verdachte was die op hen schot. Zij hebben verklaard dat zij het gezicht van de schutter niet goed hebben kunnen zien, maar dat zij de conclusie hebben getrokken dat het verdachte wel moet zijn geweest. Op de terechtzitting van 27 oktober 2010 hebben zij echter beiden verklaard dat zij verdachte helemaal niet hebben gezien op die bewuste avond.
Daarnaast zijn er veel getuigen, zoals [getuige 1], die hebben verklaard dat zij verdachte absoluut niet beneden hebben gezien op 3 augustus 2009. Er zijn wel mensen die bevestigen dat verdachte boven (thuis) was: zijn vriendin [vriendin], zijn moeder [moeder van verdachte] en zijn zus [zus van verdachte]. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [getuige 2]: hij heeft verdachte boven voor de deur van zijn woning zien staan met zijn moeder of zijn vriendin. Voorts hebben alle getuigen die het schietincident hebben gezien en verdachte kennen, verklaard dat verdachte niet heeft geschoten die avond. Uit het technisch onderzoek kan evenmin worden afgeleid dat verdachte de schutter is geweest.
Voor wat betreft een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, evenals de raadsvrouw doch anders dan de officier van justitie, niet wettig bewezen dat verdachte op 3 augustus 2009 de persoon is geweest die vanuit de onderdoorgang bij de flat Groeneveen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft geschoten. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
4.3.1. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] blijkt dat zij de schutter op 3 augustus 2009 van dichtbij hebben gezien. Zij hebben verklaard dat de schutter een negroïde persoon was, in het zwart was gekleed, een capuchon op had en vanuit de onderdoorgang kwam. De rechtbank overweegt dat het schietincident bij invallende duisternis en binnen fracties van seconden heeft plaatsgevonden. Gelet op deze omstandigheden, en daarbij genomen de doodsangst die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] beleefd moeten hebben op het moment dat van dichtbij het vuur op hen werd geopend, plaatst de rechtbank vraagtekens bij het cognitieve waarnemingsvermogen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Met welke zekerheid hebben zij kunnen waarnemen wie de schutter op dat moment was?
Dit laatste sluit aan bij de bewoordingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in hun verklaringen over de identiteit van de schutter. Zo heeft [slachtoffer 2] verklaard dat “het verdachte wel geweest moet zijn” en heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij “er van overtuigd is” dat verdachte de schutter was. Deze bewoordingen veronderstellen een zekere twijfel ten aanzien van hun waarnemingen omtrent de identiteit van de schutter. Van belang is verder dat [slachtoffer 2] in zijn aangifte van 5 augustus 2009, kort na het incident, de naam van verdachte niet heeft genoemd. Pas na verloop van tijd heeft hij verdachte als schutter aangewezen. Voorts is na een zekere periode weer contact mogelijk geweest tussen [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en andere getuigen, waardoor niet valt uit te sluiten dat hun verklaringen van buitenaf zijn beïnvloed en/of op elkaar zijn afgestemd.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] over de identiteit van de schutter daarom onvoldoende betrouwbaar. Voorts zijn andere scenario’s, waarbij een ander persoon dan verdachte heeft geschoten, niet ondenkbaar, gelet op de mogelijke betrokkenheid van anderen bij een eerder conflict met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in de middag vóór het onderhavige schietincident.
Onder deze omstandigheden kan geen doorslaggevende bewijskracht worden toegekend aan hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd. Ook overigens bevat het strafdossier onvoldoende belastend bewijs tegen verdachte. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de persoon is geweest die vanuit de onderdoorgang heeft geschoten. Verdachte dient daarom van het hem onder 1 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk verzoek schouw
Op de terechtzitting van 3 augustus 2010 heeft de rechtbank beslist dat zij na de inhoudelijke behandeling van de zaken ter terechtzitting in raadkamer een beslissing zou nemen op het verzoek van de officier van justitie tot het uitvoeren van een schouw op de plaats delict. Gezien het bovenstaande wijst de rechtbank dit verzoek af.
4.3.2. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 is ten laste gelegd. In het dossier bevindt zich geen proces-verbaal met betrekking tot de kwalificatie van de onder verdachte in beslaggenomen en onder 2 ten laste gelegde munitie. Daardoor kan niet worden bewezen tot welke categorie in de zin van de Wet Wapens en Munitie, de aangetroffen munitie behoort. Verdachte dient daarom van dit feit eveneens te worden vrijgesproken.
5. Beslissing
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst af het verzoek tot het uitvoeren van een schouw op de plaats delict.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. J.J. Bade en M.L. Harmsen, rechters,
in tegenwoordigheid van S.N. de Jager, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2010.