ECLI:NL:RBAMS:2010:BO8099

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706635-10 RK nummer: 10/6002
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Litouwen op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 december 2010 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan de Litouwse autoriteiten op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 26 november 2010, waarbij de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. K.K. Hansen Löve, aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De officier van justitie heeft betoogd dat de overlevering niet disproportioneel is, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, waaronder zijn gezondheidssituatie en zijn status als oorlogsvluchteling. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is geoordeeld dat persoonlijke belangen slechts een beperkte rol spelen bij de beoordeling van overleveringsverzoeken.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat aan alle eisen van de Overleveringswet (OLW) is voldaan en dat de overlevering aan de Litouwse autoriteiten moet worden toegestaan. De rechtbank heeft daarbij de garantie van de Litouwse autoriteiten in aanmerking genomen, dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij wordt veroordeeld. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Prosecutor General van Litouwen wordt toegestaan, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706635-10 RK nummer: 10/6002
Datum uitspraak: 10 december 2010
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 oktober 2010 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 30 juni 2010 (ontvangen per fax op 29 september 2010) door de Prosecutor General van the Prosecutor’s General Office of the Republic of Lithuania te Vilnius (Litouwen). Dit bevel betreft de aanhouding en overleverlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (thans Oezbekistan; voorheen Russische Federatie).) op [geboortedatum] 1988,
wonende op het adres [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 november 2010. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw mr. K.K. Hansen Löve, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Op de zitting heeft de rechtbank de termijn, genoemd in artikel 22, eerste lid, van de OLW, met toepassing van artikel 22, derde lid, van de OLW, verlengd met dertig dagen. Deze verlenging is noodzakelijk, omdat door de druk bezette agenda van de Internationale Rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een ruling to impose a measure of constraint-arrest (criminal case No. 10-9-073-10, separated from the criminal case No. 05-1-8012-08) van 26 mei 2010, afkomstig van Vilnius City 1st District Court, ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan vijf naar het recht van Litouwen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij statenloos is.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit “illegal disposal of a very large amount of psychotropic substances comitted by an organized group” aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Litouwen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De feiten “smuggling comitted by an organized group” en ”illegal disposal of precursors narcotic and psychotropic substances of the first category” vallen volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit niet onder feiten vermeld op de bijlage 1 bij de OLW, maar zijn zowel naar het recht van Litouwen als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Opzettelijke overtreding van artikel 140, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet, strafbaar gesteld in artikel 1, 2, en 6 van de Wet op de Economische delicten.
5. Proportionaliteit
De raadsvrouw heeft namens de opgeëiste persoon betoogd dat hij, indien hij in Nederland voor voornoemde feiten vervolgd en veroordeeld zou worden, hij waarschijnlijk slechts een zeer geringe gevangenisstraf of geldboete zou krijgen. De overlevering dient dan ook te worden geweigerd nu deze niet door de ernst van de feiten wordt gerechtvaardigd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering niet disproportioneel is.
De rechtbank overweegt – onder verwijzing naar haar uitspraak van 30 december 2008 (LJN BG9037) dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid in de zin van de Overleveringswet er een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenaamde stelselevenredigheid van de Overleveringswet en de evenredigheid bij de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel. Het stelsel van de Overleveringswet is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat deze overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Dat neemt niet weg dat de concrete toepassing van de Overleveringswet, te weten de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel, onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon.
Een beroep op de onevenredigheid van een Europees aanhoudingsbevel zal slechts onder bijzondere omstandigheden kunnen slagen. In het onderhavige geval is de rechtbank niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat daarom de overlevering geweigerd dient te worden. De raadsvrouw heeft allereerst de gestelde onevenredigheid onvoldoende onderbouwd. Verder wordt de raadsvrouw ook niet gevolgd in haar stelling dat het bij de verweten invoer naar Litouwen van de hoeveelheden tabletten (10.000 en 53.460 stuks), bevattende mCPP slechts om bagatelzaken gaat. Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon dient op grond van artikel 6, vijfde lid, van de OLW gelijk gesteld te worden met een Nederlander. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De Chief Prosecutor van de Prosecutors General’s Office van de Republiek Litouwen heeft bij schrijven van 2 november 2010 de volgende garantie gegeven:
The Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania, in reply to your letter of 28 October 2010, referring to Article 5 Paragraph 3 of the Council Framework Decision of 13 June 2002 on the European Arrest Warrant, guarantees that if [opgeëiste persoon], the requested person, is sentenced to an unconditional prison sentence after his surrender to Lithuania, he will be allowed to serve his sentence in the Netherlands.
As regards guarantee referring to the Article 11 of the Convention of the Transfer of Sentenced Persons of 21 March 1983 the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania explains that Lithuania is a party of the aforementioned Convention and the transfer of sentenced persons is executed following the provisions of this Convention.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De feiten onder 4.1 en 4.2 zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Opzettelijke overtreding van artikel 140, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet, strafbaar gesteld in artikel 1, 2, en 6 van de Wet op de Economische delicten.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten. Ingevolge het tweede lid van artikel 13 van de OLW dient echter op vordering van de officier van justitie van deze weigeringsgrond te worden afgezien, tenzij naar het oordeel van de rechtbank de officier van justitie niet in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van bedoelde weigeringsgrond en heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- er is reeds een strafrechtelijk onderzoek in Litouwen aangevangen;
- er worden medeverdachten in Litouwen vervolgd;
- de getuigen zijn in Litouwen woonachtig;
- slechts een deel van de strafbare feiten heeft op Nederlands grondgebied plaatsgevonden (de feiten zijn voornamelijk in Litouwen begaan);
- de verdovende middelen waren bestemd voor de Litouwse markt.
Het voorgaande brengt met zich mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Litouwse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient, aldus de officier van justitie.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet is gebleken dat de verzochte overlevering aan de Litouwse autoriteiten en de verdere vervolging in Litouwen bepaaldelijk de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Zij heeft daartoe verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon. Het risico dat de opgeëiste persoon onevenredig lang van zijn vrijheid beroofd zal blijven is groot, omdat procedures na overlevering lang kunnen duren. Dit zal grote persoonlijke gevolgen hebben voor de opgeëiste persoon. Zij heeft hiertoe gewezen op de gezondheidssituatie van de opgeëiste persoon (hij lijdt aan depressies en aan de ziekte fybromyalgie), de omstandigheid dat hij naar tevredenheid van zijn werkgever zijn werk verricht (hij is via [X] Opleidingen sinds 11 mei 2010 gedetacheerd bij Connexxion Taxi Services) en zijn bewogen levensloop waarin hij als oorlogsvluchteling en statenloze Armeniër met veel tegenslagen te maken heeft gehad en sinds kort in Nederland zijn leven eindelijk op orde heeft.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, van de OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat zij niet in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is daartoe onvoldoende.
Voorts verwijst de rechtbank nogmaals naar het arrest van de Hoge Raad van 28 november 2006 (LJN: AY6631 en AY6633) waarin is geoordeeld dat overlevering niet kan worden geweigerd op grond van redenen van humanitaire aard. Zij vormen dus geen factor die relevant is bij de beantwoording van de vraag of in het belang van een goede rechtsbedeling moet worden afgezien van toepassing van de in artikel 13, eerste lid, van de OLW genoemde weigeringsgronden.
Alhoewel de rechtbank de zorgen van de raadsvrouw en de opgeëiste persoon begrijpt, kunnen de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon bij de beoordeling van het onderhavige overleveringsverzoek dan ook slechts een zeer beperkte rol spelen. Bovendien is onder 6 van deze uitspraak geoordeeld dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat die straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet. Hiermee is voldoende tegemoet gekomen aan de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon.
Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 140 van de Geneesmiddelenwet,
de artikelen 1, 2, en 6 van de Wet op de Economische delicten,
de artikelen 2, 5, 6, 7, 11, 13 van de OLW.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Prosecutor General van the Prosecutor’s General Office of the Republic of Lithuania te Vilnius ten behoeve van het in Litouwen tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. S.A. Krenning en W.H. van Benthem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 december 2010.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C