ECLI:NL:RBAMS:2010:BO7900

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706.621-10 RK nummer:10/5123
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering naar Polen toegestaan met betrekking tot herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2010 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1958 in Polen en thans gedetineerd in Amsterdam, was betrokken bij ernstige strafbare feiten, waaronder medeplegen van zware mishandeling en diefstal met geweld. De rechtbank behandelde de vordering tot overlevering, die was ingediend door de officier van justitie, en die betrekking had op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De verdediging voerde aan dat de behandeling van het verzoek tot overlevering moest worden aangehouden, omdat er geen informatie beschikbaar was over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de opgeëiste persoon. De rechtbank oordeelde echter dat zij niet kon treden in de beoordeling van de herroeping, zelfs niet als deze het gevolg was van een verstekvonnis in een andere strafzaak. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie waarin werd vastgesteld dat de reden van herroeping niet relevant is voor de beoordeling van het overleveringsverzoek. De rechtbank concludeerde dat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan en dat de overlevering moest worden toegestaan. De beslissing tot overlevering werd genomen met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.621-10 RK nummer:10/5123
Datum uitspraak: 12 oktober 2010
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 augustus 2010 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 21 juni 2010 door de Judge of the District Court delegated to the Circuit Court in Katowice, Polen Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1958,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Havenstraat” te Amsterdam,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 september 2010. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. O.O. Van der Lee, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een vonnis van de District Court in Bytom van 19 april 2004 ten grondslag (II K 385/03) 'overturned' door het vonnis van de Circuit Court in Katowice van 8 oktober 2004 (VII Ka 752/04).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis. De resterende straf die de opgeëiste persoon nog dient uit te zitten bedraagt 7 maanden en 11 dagen.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De feiten zijn zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar.
Op de feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
1. Medeplegen van zware mishandeling
2. en 3. Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
5. Verweren
De raadsman heeft gesteld dat de behandeling van het verzoek tot overlevering moet worden aangehouden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat geen enkele informatie beschikbaar is waarom de voorwaardelijke invrijheidsstelling is herroepen. De raadsman zoekt aansluiting bij een uitspraak van deze rechtbank van 29 april 2009 (LJN: BN1452). In die zaak heeft de rechtbank de executieoverlevering geweigerd voor een verstekvonnis, waarvoor de garantie ex artikel 12 OLW ontbrak en daarbij overwogen dat het ontbreken van die garantie ook consequenties diende te hebben voor de uitsluitend op basis van dat verstekvonnis omgezette voorwaardelijke straf, waarvoor ook de overlevering werd gevraagd. In het onderhavige geval maakt het ontbreken van nadere informatie het onmogelijk om te bezien of sprake is van een bijzondere omstandigheid waarop de opgeëiste persoon zich zou kunnen beroepen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de opgeëiste persoon in ieder geval niet in persoon is opgeroepen voor de behandeling waar de voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen en daarbij ook niet aanwezig is geweest. Ook op die grond dient de garantie ex artikel 12 OLW te worden gegeven
De officier van justitie heeft zich – kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de reden van herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ter beoordeling ligt van deze rechtbank. De rechtbank heeft in eerdere, maar ook latere uitspraken dan de zaak waaraan de raadsman refereert, geoordeeld dat de reden van herroeping niet relevant is voor de beoordeling van het overleveringsverzoek.
Ten aanzien van de beslissing tot herroeping is, gelet op eerdere jurisprudentie van deze rechtbank, ook geen sprake van een verstekvonnis als bedoeld in artikel 12 van de OLW. Het verweer dient te worden verworpen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting bevestigd dat hij bij de behandeling van de zaak waarbij de straf aan hem is opgelegd aanwezig is geweest, zodat het vonnis waarbij de vrijheidsbenemende straf is opgelegd op tegenspraak is gewezen.
Bij beslissing van de Circuit Court in Opole van 20 december 2006 is de opgeëiste persoon na het uitzitten van tweederde van zijn straf voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een proeftijd tot 20 december 2008. Bij beslissing van de Circuit Court in Katowice van 17 februari 2009 is de voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen.
De rechtbank overweegt dat, in overeenstemming met jurisprudentie van de Hoge Raad en eerdere jurisprudentie van deze rechtbank, ten aanzien van een besluit tot herroeping van een voorwaardelijke invrijheidsstelling geen sprake kan zijn van een verstekzaak als bedoeld in artikel 12 van de OLW (HR 10-12-2002, LJN AE9641 en rechtbank Amsterdam 11 februari 2009, LJN BI0737). In die uitspraken is overwogen dat het begrip verstekvonnis ziet op het vonnis waarbij de straf of maatregel is opgelegd waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd. De door de raadsman in zijn verweer bedoelde beslissing, waarbij de voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen, is niet als zodanig aan te merken. Het achterwege blijven van de garantie als bedoeld in artikel 12 OLW staat dan ook niet aan overlevering in de weg.
De rechtbank is voorts van oordeel dat zij niet kan treden in de beoordeling die aan de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling ten grondslag ligt, zelfs niet indien de herroeping het gevolg is geweest van een nadien in een andere strafzaak gewezen verstekvonnis. In de onderhavige zaak doet zich niet een situatie voor zoals aan de orde in de door de raadsman aangehaalde beslissing, namelijk dat overlevering wordt gevraagd voor zowel de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis in de zin van artikel 12 OLW, als de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf, waarvan de tenuitvoerlegging vanwege dat zelfde verstekvonnis is bevolen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen reden om de behandeling aan te houden om navraag te doen naar de aanleiding van het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank overweegt hierbij nog dat het, hoewel in het algemeen niet noodzakelijk, wel wenselijk is indien de uitvaardigende autoriteit de gronden waarop de herroeping berust in het EAB vermeldt.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 47, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge of the District Court delegated to the Circuit Court in Katowice ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. B. van Berge-Henegouwen en C.E.M. Marsé, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 oktober 2010.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.