RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706407-10 RK nummer: 10/5236
Datum uitspraak: 26 oktober 2010
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 augustus 2010 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 17 mei 2010 door de hoofdofficier van justitie (Leitende Oberstaatsanwalt) van het Openbaar Ministerie (Staatsanwaltschaft) te Bamberg, Bondsrepubliek Duitsland.
Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittanië) op [geboortedatum] 1968,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgevend te wonen op het adres: [adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2010. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam, gehoord.
De rechtbank heeft op deze zitting de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 OLW met 30 dagen verlengd. De reden daarvoor was gelegen in de omstandigheid dat door de druk bezette agenda van de Internationale rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel (Haftbefehl) van het Amtsgericht Bamberg van 17 mei 2010 ten grondslag (zaaknummer 1Gs 833/10).
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland strafbare feiten.
De feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Britse nationaliteit heeft.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
De raadsman heeft gesteld dat uit de feiten niet valt af te leiden dat op enig moment een wapen is gebruikt, noch blijkt van enig structureel en gepland georganiseerd verband, waaraan de opgeëiste persoon zou hebben deelgenomen. De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat hij zich op het standpunt stelt dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat het feiten betreft waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat, uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens, dat de uitvaardigende justitiële autoriteit in redelijkheid tot dat oordeel heeft kunnen komen. Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder de lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Die situatie doet zich hier niet voor.
De feiten vallen onder nummer 18 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Verweer met betrekking tot de identiteit, betrokkenheid en onschuld van de opgeëiste persoon.
De raadsman heeft bepleit dat de door de Duitse autoriteiten gestelde betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten nergens uit blijkt. Nu de rechtbank deze betrokkenheid niet kan vaststellen, staat niet vast dat de opgeëiste persoon de persoon betreft waarvan de Duitse autoriteiten de overlevering verzoeken. De overlevering dient geweigerd te worden, aldus de raadsman.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de opgeëiste persoon terstond zijn onschuld kan aantonen nu hij op één van de genoemde data in het EAB in België verbleef. Hij kan dat feit onmogelijk hebben gepleegd. De opgeëiste persoon heeft ter zitting bevestigd dat hij op 14 april 2010 in België verbleef.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling aan te houden teneinde nadere informatie ten aanzien van de betrokkenheid te verkrijgen.
De rechtbank overweegt als volgt:
Ten aanzien van de identiteit van de opgeëiste persoon is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat de opgeëiste persoon degene is van wie de uitvaardigende justitiële autoriteit de overlevering verzoekt, nu uit het EAB blijkt dat de overlevering wordt verzocht van [opgeëiste persoon] en de opgeëiste persoon ter zitting heeft bevestigd dat hij dit is en heeft verklaard dat de bovenstaande personalia – die eveneens in het EAB staan vermeld - juist zijn.
Ten aanzien van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon overweegt de rechtbank dat de in artikel 2, tweede lid, onder e OLW genoemde eisen ten aanzien van – onder meer – de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit, niet zijn gesteld om vast te kunnen stellen of de uitvaardigende justitiële autoriteit op juiste gronden de opgeëiste persoon als verdachte van de strafbare feiten heeft kunnen aanmerken of om vast te kunnen stellen op welke concrete omstandigheden dat vermoeden van betrokkenheid van de opgeëiste persoon is gebaseerd. Of de opgeëiste persoon ook daadwerkelijk de persoon is die in de Bondsrepubliek Duitsland de genoemde strafbare feiten heeft gepleegd, is een vraag betreffende het bewijs en staat niet ter beoordeling in deze overleveringsprocedure. De door de raadsman genoemde uitspraak LJN BA5052 betreft een heel specifieke zaak, die niet te vergelijken is met de onderhavige.
De rol van de opgeëiste persoon bij de feiten is voldoende geconcretiseerd en de feiten waarvan de opgeëiste persoon in Duitsland wordt verdacht zijn zodanig omschreven dat de opgeëiste persoon kan weten waartegen hij zich in Duitsland moet verweren, dat de rechtbank kan onderzoeken of aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan en dat de naleving van het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd. Daarmee voldoet het EAB aan de eisen van 2 OLW. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden om nadere informatie ten aanzien van de feiten bij de uitvaardigende justitiële autoriteit in te winnen, zoals subsidiair verzocht door de raadsman.
De rechtbank is voorts met de officier van justitie van oordeel dat de enkele stelling van de opgeëiste persoon dat hij elders verbleef dan op de plaats waar het feit is gepleegd, onvoldoende is om zijn onschuld ter zitting aan te tonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de hoofdofficier van justitie van het Openbaar Ministerie Bamberg ten behoeve van het in de Bondsrepubliek Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. L. Biller en J.L. De Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B.Boukema, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2010.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.