RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706676-10 RK nummer: 10/5427
Datum uitspraak: 26 oktober 2010
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 augustus 2010 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 27 juli 2010 door de Judge of the District Court in Lublin, Polen.
Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [woonplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem te Haarlem,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2010. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. D.M. Rupert, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
Op die zitting heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij over de overlevering moet beslissen met dertig dagen verlengd.
De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat door de druk bezette agenda van de Internationale rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een warrant on temporary arrest van het Provincial Court in Lublin van 10 oktober 2008 ten grondslag (ref.nr: IVK 271/08).
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan één naar het recht van Polen strafbaar feit.
Het feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
Een nadere omschrijving van het feit is gegeven in de aanvullende informatie van de Provincial Court IV Penal Division te Lublin van 9 september 2010, waarvan eveneens een fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Verweer artikel 2, tweede lid, onder B OLW
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, nu niet is voldaan aan het vereiste van artikel 2, tweede lid, onder b, van de OLW. Dit artikel stelt dat het EAB in elk geval het elektronisch postadres van de uitvaardigende justitiële autoriteit dient te bevatten. Dit elektronisch postadres ontbreekt, zodat de overlevering dient te worden geweigerd wegens ongenoegzaamheid. Daarnaast heeft de raadsvrouw opgemerkt dat uit contact met een Poolse advocaat blijkt dat het zaaknummer van het onderliggende arrestatiebevel, IV K 271/08, niet kan kloppen omdat onder dat nummer in Polen geen zaak bestaat.
De rechtbank constateert met de raadsvrouw en de officier van justitie dat het e-mailadres van de uitvaardigende justitiële autoriteit bij de onder I vermelde gegevens in het EAB ontbreekt. Dit gebrek levert echter naar het oordeel van de rechtbank niet een dusdanig gebrek op dat de overlevering dient te worden geweigerd dan wel dat de behandeling dient te worden aangehouden om het EAB op dat punt te laten aanvullen.
De rechtbank overweegt daartoe dat de ratio van dit in artikel 2 OLW neergelegde vereiste is, dat door het opmaken van een EAB volgens het modelformulier zoals opgenomen in bijlage 2 OLW, de uniformiteit en de efficiency van de behandeling van aanhoudingsbevelen kan worden bevorderd. Het opnemen van de contactgegevens van de uitvaardigende justitiële autoriteit dient ertoe dat snel en gemakkelijk contact kan worden gelegd met de uitvaardigende justitiële autoriteit.
In het onderhavige geval staan de overige contactgegevens van de uitvaardigende justitiële autoriteit wel vermeld in het EAB, zoals adres, telefoon- en faxnummer. Tevens blijkt uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 13 september 2010 dat nadere informatie door het IRC te Amsterdam is gevraagd en is verkregen. Het ontbreken van het e-mailadres is daarvoor geen beletsel gebleken. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak aan bovengenoemd gebrek gevolgen te verbinden.
Ten aanzien van het zaaknummer IV K 271/08 is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het vertrouwensbeginsel, uitgegaan dient te worden van de juistheid van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit aangeleverde gegevens. De enkele, op geen enkele wijze onderbouwde, stelling van de raadsvrouw dat dit referentienummer niet zou kloppen is onvoldoende om te twijfelen aan de mededeling van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat er een zaak tegen de opgeëiste persoon aanhangig is.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Het feit is zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar.
Op dit feit is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Medeplegen van mishandeling.
Naar aanleiding van het verzoek van de raadsvrouw het feit naar Nederlands recht te kwalificeren als een eenvoudige mishandeling, merkt de rechtbank op dat enerzijds de kwalificatie naar het recht van de uitvaardigende lidstaat niet ter toetsing staat van de uitvoerende justitiële autoriteit en dat anderzijds de kwalificatie naar Nederlands recht enkel ter vaststelling van de dubbele strafbaarheid dient. Als de overlevering wordt toegestaan, dan gebeurt dat niet ten behoeve van vervolging van een Nederlandse kwalificatie maar ter vervolging van het materiële feitencomplex zoals in het EAB aangeduid.
6. Persoonsverwisseling en onschuldverweer
De raadsvrouw heeft gesteld dat de opgeëiste persoon niet degene is van wie de overlevering wordt gevraagd en dat hij ook niet degene is die betrokken is bij de mishandeling.
De opgeëiste persoon heeft opvallende tatoeages in zijn nek en op zijn lichaam. In het EAB onder A, wordt echter absoluut geen melding gemaakt van tatoeages als opvallend kenmerken van de gezochte persoon. Het slachtoffer zou de tatoeages zeker hebben opgemerkt. Er is sprake van een persoonsverwisseling. De overlevering dient te worden geweigerd.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon degene is van wie de uitvaardigende justitiële autoriteit de overlevering verzoekt, nu uit het EAB blijkt dat de overlevering wordt verzocht van [opgeëiste persoon] en de opgeëiste persoon ter zitting heeft verklaard dat hij die persoon is en dat de bovenstaande personalia – die eveneens in het EAB staan vermeld - juist zijn. Dat de tatoeages van de opgeëiste persoon niet zijn vermeld in het EAB doet daaraan niet af. Of de opgeëiste persoon ook daadwerkelijk de persoon is die in Polen de in het EAB het genoemde strafbare feit heeft gepleegd, is een vraag betreffende het bewijs en staat niet ter beoordeling in deze overleveringsprocedure.
Voor zover het verweer dient te worden opgevat als een onschuldverweer, is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon zijn onschuld niet onverwijld op de zitting heeft kunnen aantonen. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.
7. Evenredigheid van de overlevering
De raadsvrouw verzoekt de overlevering te weigeren nu overlevering onevenredig zwaar is voor de opgeëiste persoon. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon al een tijdje in Nederland woont en een vriendin heeft. Hij heeft zijn leven in Nederland opgebouwd. Hij zorgt voor de kinderen van zijn vriendin, is verzekerd en is nu door het verblijf in overleveringsdetentie zijn baan kwijtgeraakt. De kans bestaat dat hij eveneens zijn woning kwijt raakt. In Polen zal hij weer lange tijd in voorlopige hechtenis moeten verblijven hetgeen hem zeer zwaar valt.
De rechtbank overweegt als volgt.
In lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank, dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid in de zin van de OLW te worden onderscheiden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid bij de uitvaardiging van een EAB in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat de bevoegdheden tot overlevering, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel niet verder gaan dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Dat neemt niet weg dat de concrete toepassing van de OLW, te weten de uitvaardiging van een EAB, onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Een beroep op de onevenredigheid van een EAB kan slechts onder bijzondere omstandigheden slagen.
Zoals onder 5 door de rechtbank is vastgesteld, is op het feit zowel in Nederland als in Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste 12 maanden gesteld. Daarmee voldoet het feit in ieder geval aan de in de OLW besloten minimumeisen met betrekking tot de ernst van het strafbare feit waarvoor de overlevering wordt verzocht. Van disproportionaliteit is in dat opzicht geen sprake. Bijzondere omstandigheden waarom het uitvaardigen van het EAB in dit geval als onevenredig moet worden aangemerkt zijn door de raadsvrouw niet aangevoerd. Het verweer wordt verworpen.
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge of de District Court in Lublin ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. L. Biller en J.L. De Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B.Boukema, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2010.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.