ECLI:NL:RBAMS:2010:BO7699

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706418-10 RK nummer: 10/4133
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland in verband met illegale handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2010 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 17 mei 2010 door de Duitse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Nigeria, wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen, een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, voldoen aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon slechts een beperkte rol spelen in de beoordeling van de overleveringsverzoek.

De rechtbank overweegt dat de officier van justitie voldoende garanties heeft gegeven dat, indien de opgeëiste persoon in Duitsland wordt veroordeeld, hij zijn straf in Nederland kan uitzitten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de overlevering niet kan worden geweigerd op humanitaire gronden, ondanks de zorgen van de opgeëiste persoon en zijn raadsman over de mogelijke gevolgen van de overlevering. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die pleitte voor een behandeling van de zaak in Nederland, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de overlevering aan de Duitse autoriteiten moet plaatsvinden, omdat dit in het belang van een goede rechtsbedeling is.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de officier van justitie in Kassel toe te staan, waarbij is vastgesteld dat aan alle eisen van de OLW is voldaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste rechter niet in staat was om mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706418-10 RK nummer: 10/4133
Datum uitspraak: 3 september 2010
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 juli 2010 (ontvangen per fax op 5 juli 2010) en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 17 mei 2010 door de officier van justitie (Staatsanwalt) van het Openbaar Ministerie (Staatsanwaltschaft) te Kassel (Duitsland). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedatum] 1972 ,
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 augustus 2010. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Engelse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel (Haftbefehl) van 27 april 2010 van het Kantongerecht (Amtsgericht) te Kassel ten grondslag (kenmerk: 8811 Js 29544/09 – 274 Gs).
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, OLW bedoelde garantie geeft.
De officier van justitie (Oberstaatsanwalt) van het Openbaar Ministerie (Staatsanwaltschaft) heeft in zijn brief van 26 juli 2010 heeft de volgende garantie gegeven:
Tegen deze achtergrond leg ik daarom de verklaring conform art. 5 lid 3 van het Europees Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen staten af, dat in geval van een veroordeling van de heer [opgeëiste persoon] tot een voltrekbare vrijheidsstraf, hij die straf op verzoek ook in Nederland kan uitzitten. Voor het overige wordt verzekerd dat in het geval van een veroordeling tot een vrijheidsstraf het omzettingsproces in de zin van artikel 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 toegepast zal kunnen worden.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Artikel 13, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit deze feiten. Ingevolge het tweede lid van artikel 13 OLW dient echter op vordering van de officier van justitie van deze weigeringsgrond te worden afgezien, tenzij naar het oordeel van de rechtbank de officier van justitie niet in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van bedoelde weigeringsgrond en heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- Een deel van de strafbare handelingen heeft in Duitsland plaatsgevonden, te weten de levering van de verdovende middelen;
- In Duitsland zijn met betrekking tot de onderhavige transporten van verdovende middelen een of meer anderen in Duitsland veroordeeld;
- De bewijsmiddelen zijn in overwegende mate in Duitsland;
- De rechtsorde werd in Duitsland geschaad nu aldaar de verdovende middelen in beslag zijn genomen.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De verdediging heeft de rechtbank gemotiveerd verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet is gebleken dat de verzochte overlevering aan de Duitse autoriteiten en de verdere vervolging in Duitsland de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon het grootste en zwaarste deel van de feiten in Amsterdam heeft gepleegd. De enige activiteit in Duitsland betreft een eenmalig bezoek. Het zwaartepunt van de locatie ten aanzien van de opgeëiste persoon is dus duidelijk Nederland. Ook moet volgens de raadsman op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad niet alleen naar de plaats delict worden gekeken, maar moet ook worden gekeken waar het praktisch gezien voor de hand ligt om de zaak te berechten. Het bewijsmateriaal in deze zaak bestaat voornamelijk uit fotomateriaal, tapverslagen en een overzicht van financiële transacties. Dat is vrij gemakkelijk naar Nederland over te brengen. Met betrekking tot getuigen valt voor politieambtenaren op te merken dat zij hun bevindingen ook in Duitsland in een ambtsedig proces-verbaal kunnen neerleggen. De overige getuigen die wellicht belastend hebben verklaard en die daarover nader gehoord dienen te worden (de koerier en de andere persoon) zijn na hun berechtiging Duitsland uitgezet en zijn dus ook niet meer in Kassel, Duitsland aanwezig om gehoord te worden. De weigeringsgrond van artikel 13 is derhalve toepasselijk als wordt gekeken naar de merites van de zaak en dit wordt niet weerlegd door een argument van goede rechtsbedeling. Vervolging in Nederland is meer voor de hand liggend, opportuun en praktisch uitvoerbaar. Verder heeft een overlevering naar Duitsland ingrijpende persoonlijke (humanitaire) gevolgen voor de opgeëiste persoon. Hij is genaturaliseerd tot Nederlander. Hij heeft een eigen huis met hypotheek, vaste baan en betaalt hier zijn belasting en vaste lasten. Door de overlevering kan hij zijn baan en huis kwijtraken. Hij heeft geen strafblad. Ook heeft het gevolgen voor de toelatingsprocedure die de opgeëiste persoon wilde opstarten voor zijn vrouw en éénjarig zoontje. Zij zijn vorige week voor een bezoek naar Nederland gekomen.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat zij niet in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt (zie HR 28 november 2006, LJN AY6631 en AY6633), volgt dat overlevering niet kan worden geweigerd op grond van redenen van humanitaire aard. Zij vormen dus niet een factor die relevant is bij de beantwoording van de vraag of in het belang van een goede rechtsbedeling moet worden afgezien van toepassing van de in art. 13, eerste lid, van de OLW genoemde weigeringsgronden.
De raadsman heeft gesteld dat een eventuele overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland, gevolgd door voorlopige hechtenis aldaar, bijzonder ingrijpende negatieve gevolgen voor hem kan hebben. De rechtbank verwerpt dit verweer. Alhoewel de rechtbank de zorgen van de opgeëiste persoon en diens raadsman begrijpt, kunnen de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon bij de beoordeling van het onderhavige overleveringsverzoek slechts een zeer beperkte rol spelen. Bovendien is onder 6 van deze uitspraak geoordeeld dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat die straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet. Hiermee is voldoende tegemoet gekomen aan de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
Artikel 10 van de Opiumwet;
de artikelen 2, 5, 6, 7, 13 van de Overleveringswet.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de officier van justitie (Staatsanwalt) van het Openbaar Ministerie (Staatsanwaltschaft) te Kassel ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. W. Bianchi, voorzitter,
mrs. S.A. Krenning en N. Rozemond, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 september 2010.
De jongste rechter is buiten staat mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]