ECLI:NL:RBAMS:2010:BO7239

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/650465-10 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in vereniging te Amsterdam

Op 2 september 2010 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld in vereniging. De zaak betreft een beroving die plaatsvond op 24 februari 2010, waarbij het slachtoffer, een 14-jarige jongen, door twee jongens werd beroofd op de Sixhavenweg te Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie stelde dat het tenlastegelegde feit bewezen moest worden geacht, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte geen opzet had op het geweld en dat er geen vooropgezet plan was. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de beroving, ondanks zijn ontkenning van opzet op geweld. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met zijn medeverdachte het slachtoffer had beroofd, waarbij geweld werd gebruikt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de verdachte, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van € 1.790,-, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de beroving een grote impact had op het slachtoffer en dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/650465-10 (PROMIS)
Datum uitspraak: 2 september 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “De Weg” te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 augustus 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.F. Roseval en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. Y Karga en
door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 24 februari 2010 te Amsterdam op de openbare weg(en) het IJplein en/of de Sixhavenweg, in elk geval op een openbare weg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en/of een portemonnee (met inhoud) en/of een Ipod video, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een mobiele telefoon van die [slachtoffer] heeft/hebben geleend en/of - tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij mee moest lopen en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp aan die [slachtoffer] heeft/hebben getoond en/of tegen het been van die [slachtoffer] gehouden en/of
- een (vuur)wapen, althans een op een vuurwapen gelijkende voorwerp tegen de nek van die [slachtoffer] heeft/hebben gehouden en/of
- die [slachtoffer] tegen een aldaar geparkeerd Volkswagenbusje heeft/hebben geduwd of gegooid en/of
- de kleding en/of een (schouder)tas van die [slachtoffer] heeft/hebben doorzocht.
(Artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit bewezen dient te worden geacht. De officier van justitie heeft hiertoe onder andere het volgende aangevoerd.
Op 24 februari 2010 heeft op de Sixhavenweg te Amsterdam een beroving plaatsgevonden. De vraag is niet of verdachte hierbij betrokken is geweest en of hij als medepleger moet worden gezien, maar wat zijn aandeel was. Verdachte verklaart zelf dat hij maar een klein aandeel heeft gehad. Uit de aangifte echter blijkt dat zijn rol groter was. Uit de verklaring van [medeverdachte], de medeverdachte, volgt dat ze van tevoren een plan hadden en dat [medeverdachte] een wapen heeft getoond. Hij verklaart wel, evenals verdachte, dat verdachte geen mes bij zich had. Verdachte en [medeverdachte] ontkennen dat ze een wapen in de nek van het slachtoffer hebben gehouden. [medeverdachte] verklaart dat hij zijn jas strak over het (nep-) vuurwapen heeft getrokken, waardoor alleen de vorm van het wapen te zien zou zijn geweest.
Over wat er vooraf ging aan de overval, verklaart verdachte dat ze met zijn drieën op weg waren naar Amsterdam-Noord om wiet van het slachtoffer te laten testen. Hij wilde deze verkopen en daarvoor moest deze eerst getest worden. Het slachtoffer zou uit vrije wil mee zijn gelopen en uit vrije wil mee de pont op zijn gegaan. Er zou geen vooropgezet plan zijn geweest om het slachtoffer te beroven. Verdachte ontkent ter terechtzitting dat ze tegen het slachtoffer hebben gezegd dat hij mee moest lopen omdat hij anders zijn telefoon niet terug zou krijgen. Het verhaal over het laten testen van de wiet en dat het slachtoffer vrijwillig mee zou zijn gelopen wordt door niemand bevestigd. Dit is dan ook ongeloofwaardig, aldus de officier van justitie.
Verdachte ontkent dat hij geweld heeft gebruikt. Zijn verklaring is echter niet geloofwaardig nu hij vele verschillende verklaringen heeft afgelegd. In eerste instantie verklaart verdachte dat hij helemaal niets met de overval te maken heeft gehad. Vervolgens verklaart verdachte erbij te zijn geweest, maar dat [medeverdachte] de telefoon van het slachtoffer had geleend en dat hij er slechts bij was. Ter terechtzitting verklaart verdachte uiteindelijk dat hij wel degene was die de telefoon van het slachtoffer had geleend en dat hij – verdachte - deze vervolgens in zijn zak had gestoken. De wisselende verklaringen van verdachte staan tegenover de consistente verklaringen van het slachtoffer. Hij heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris soortgelijke verklaringen afgelegd. Voor de bewezenverklaring wordt dan ook uitgegaan van zijn verklaring. Er kan dan ook bewezen worden dat verdachte een mes heeft getoond, dat hij deze in het been van het slachtoffer heeft gedrukt en dat het slachtoffer vervolgens werd gezegd dat hij mee moest lopen. Wanneer ze met zijn drieën met de pont het IJ hebben overgestoken, wordt hem het (nep-) vuurwapen getoond en wordt deze ook in zijn nek gehouden. Hij wordt tegen het busje geduwd en zijn tasje wordt afgepakt en doorzocht. Vervolgens nemen verdachte en [medeverdachte] hem zijn telefoon, portemonnee en zijn IPod video af. De officier van justitie acht het ongeloofwaardig dat verdachte geen deel van de opbrengst heeft gekregen.
Medeplegen geweld
Verdachte is evenals [medeverdachte] aansprakelijk voor de gehele beroving en daarmee ook voor het geweld. [medeverdachte] heeft verklaard dat van tevoren is afgesproken dat ze de jongen zouden beroven. Het moment waarop die overeenstemming wordt bereikt is daarin niet relevant. Het slachtoffer verklaart dat de bedreiging eerder is begonnen dan verdachte en [medeverdachte] stellen. Hij verklaart dat het begon toen ze nabij de pont waren. Verdachte verklaart dat hij, toen ze van de pont kwamen, oogcontact had met [medeverdachte]. Op dat moment besloten ze het slachtoffer te beroven. Ze hebben samen dat besluit genomen en ze hebben het samen uitgevoerd. [medeverdachte] fouilleert het slachtoffer en geeft het tasje aan verdachte. Verdachte doorzoekt daarop het tasje en geeft het weer terug. De opbrengst hebben ze verdeeld. Er is sprake van een gezamenlijke uitvoering in de vorm van een nauwe en bewuste samenwerking.
Met betrekking tot het geweld is het een feit van algemene bekendheid dat een beroving gepaard gaat met geweld. Niemand geeft zomaar zijn spullen af. Op het moment dat verdachte en [medeverdachte] besluiten het slachtoffer te beroven, hebben ze beide de aanmerkelijke kans aanvaard dat er geweld gebruikt zou worden.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet (ook niet in voorwaardelijke vorm) op het geweld heeft gehad en dat hij van dit bestanddeel dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft hiertoe onder andere het volgende aangevoerd
Vrijspraak opzet op geweld
Verdachte heeft in eerste instantie niet de waarheid verteld, maar heeft vrij snel daarna eerlijk verklaard. Ter terechtzitting bekent hij ook dat hij degene was die in eerste instantie de telefoon van het slachtoffer heeft geleend.
Er is niet vast komen te staan dat sprake was van een vooropgezet plan. [medeverdachte] heeft dit ook niet verklaard. Pas na de oversteek met de veerpont is dit besloten en vervolgens is het direct uitgevoerd. Dit blijkt uit de verklaring van verdachte en van medeverdachte [medeverdachte]. Over de aanleiding verklaren [medeverdachte] en verdachte, dat ze met het slachtoffer naar Noord gingen om daar de wiet van het slachtoffer te laten testen. Het slachtoffer en zijn vrienden liepen vrijwillig mee naar de pont. De beelden van de pont tonen ook geen jongen die wordt bedreigd. Er is ook niet op te zien dat het slachtoffer in een hoekje wordt gedrukt, zoals hij zelf wel verklaart. Getuige [getuige], een vriend van het slachtoffer, verklaart daarnaast dat ze meeliepen naar de pont omdat verdachte en [medeverdachte] daar heen moesten. Als deze getuige vervolgens zijn vriend, het slachtoffer, opeens naar de pont ziet rennen, roept deze hem nog toe dat het goed komt.
Verdachte ontkent een mes bij zich te hebben gehad. [medeverdachte] ondersteunt dit. Hij verklaart dat alleen hij met een mes heeft gedreigd. Bij [medeverdachte] wordt op 26 februari ook een mes aangetroffen dat overeenkomt met het mes dat het slachtoffer beschrijft. Verdachte wist van tevoren niet dat [medeverdachte] een mes bij zich had. Pas als ze de pont af komen ziet hij dat [medeverdachte] een mes heeft gepakt en dat hij tijdens de beroving zijn (nep-) vuurwapen toont.
[medeverdachte] verklaart dat hij de telefoon van het slachtoffer heeft gepakt. Verdachte heeft deze dus kennelijk al teruggeven. Ze pakken zijn IPod af, zoeken zijn tas door en fouilleren hem. Het is een beroving die niet plaats had mogen vinden, maar verdachte heeft geen opzet op het geweld gehad. Hij had er geen rekening mee hoeven houden dat zijn medeverdachte gebruik zou maken van geweld dan wel van wapens. Verdachte heeft zelf ook geen geweld gebruikt.
Het is geen feit van algemene bekendheid dat iedere diefstal gepaard gaat met geweld. Het is van belang vast te stellen of verdachte zelf een mes heeft getoond en of hij wist dat er een mes gebruikt zou worden. Verdachte was daar niet van op de hoogte en er was geen vooropgezet plan. Hij heeft dus geen (voorwaardelijk) opzet gehad op het geweld dat tijdens de beroving door zijn medeverdachte werd toegepast.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
3.3.1. Redengevende feiten en omstandigheden
Van hetgeen is tenlastegelegd acht de rechtbank het navolgende bewezen. De rechtbank baseert deze beslissing op de hierna in samenvattende vorm weergegeven feiten en omstandigheden zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen
Op 24 februari 2010 wordt [slachtoffer 1] door twee jongens op de Sixhavenweg te Amsterdam beroofd. [slachtoffer] heeft de twee jongens op de Herenmarkt ontmoet. Samen gaan ze met de pont naar het IJplein. Daar aangekomen wordt hem gezegd dat hij mee moet lopen. Ze lopen door totdat ze alleen zijn. [slachtoffer] wordt vervolgens tegen een, langs de kant van de weg geparkeerd, busje aangegooid. Hij wordt gefouilleerd en zijn zakken en schoudertas worden doorzocht. Door de jongens worden zijn mobiele telefoon, zijn portemonnee met inhoud en zijn IPod video weggenomen. Verdachte en [medeverdachte] hebben samen besloten [slachtoffer] te beroven. [medeverdachte] heeft daarop zijn mes aan [slachtoffer] laten zien. Verdachte verklaart dat hij samen met [medeverdachte] [slachtoffer] heeft beroofd.
3.3.2. Nadere overwegingen
Medeplegen
Namens verdachte heeft de raadsvrouw ter terechtzitting betoogd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het geweld. Zij stelt dat verdachte zelf geen geweld heeft gebruikt en dat er geen vooropgezet plan is geweest. De rechtbank overweegt als volgt.
Zowel [medeverdachte] als verdachte verklaren dat ze samen besloten [slachtoffer] te beroven op het moment dat ze in Noord zijn aangekomen. Verdachte verklaart dat [medeverdachte] hierop een mes aan [slachtoffer] toont en later ook een (nep-) vuurwapen. De rechtbank acht onvoldoende bewijs aanwezig dat er sprake is geweest van een bedreiging voordat ze de pont op gingen noch dat [slachtoffer] op de pont al werd bedreigd. Van dit deel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken. Het staat echter vast dat er daarna sprake is geweest van een beroving met geweld. Voor het bewijs van medeplegen is niet vereist dat alle medeplegers de uitvoeringshandelingen mede verrichten, maar wel veronderstelt medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking. Het feit dat verdachte zelf geen geweld heeft gebruikt, betekent niet dat hij daarmee dan ook niet verantwoordelijk is voor het geweld dat door zijn medeverdachte is gebruikt. Terwijl zijn medeverdachte [slachtoffer] met een mes bedreigt en hem fouilleert, doorzoekt verdachte de spullen van aangever. [slachtoffer] verklaart ook dat hij niet weet wie uiteindelijk zijn spullen had. Hij verklaart dat toen zijn spullen van hem werden afgenomen ze van hand tot hand gingen tussen de daders. Volgens de rechtbank is daarmee sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en is er dus sprake van medeplegen.
Overigens is er eveneens onvoldoende bewijs voor het verwijt aan verdachte dat hij of zijn medeverdachte een vuurwapen tegen de nek van die [slachtoffer] heeft gehouden, zodat verdachte ook van dit deel wordt vrijgesproken.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 februari 2010 te Amsterdam op een openbare weg tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, een portemonnee met inhoud en een IPod video toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte en zijn mededader
- een mes aan die [slachtoffer] hebben getoond en
- die [slachtoffer] tegen een aldaar geparkeerd Volkswagenbusje hebben geduwd en
- de kleding en een schoudertas van die [slachtoffer] hebben doorzocht.
(Artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezengeachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregel
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van haar strafeis het volgende overwogen. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte een ernstig feit gepleegd. De beroving heeft een grote impact op het slachtoffer gehad. Zoals ter terechtzitting is toegelicht door de vader van het slachtoffer heeft hij ook nu nog last van de gevolgen van de beroving. Niet alleen is het voor het slachtoffer een angstige gebeurtenis geweest, ook voor andere mensen zorgen dit soort berovingen voor een gevoel van onveiligheid in de maatschappij.
De officier van justitie heeft aangegeven het advies van de reclassering niet geheel te volgen. Ze stelt dat ze rekening zal houden met het advies, maar de lezing niet op alle punten kan onderschrijven, mede omdat - gezien de Justitiële Documentatie - het niet de eerste keer is dat verdachte een dergelijk feit pleegt.
De officier van justitie weegt mee dat naar haar mening de rol van verdachte groter is geweest dan hij zelf doet voorkomen.
Benadeelde partij
Daarnaast heeft de officier van justitie de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], in zijn geheel hoofdelijk toewijsbaar geacht en heeft zij gevorderd dat ten aanzien van deze vordering de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente zal worden opgelegd.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een groot voorwaardelijk deel dient te worden opgelegd. Zij verwijst daarbij onder andere naar het ten behoeve van verdachte opgemaakte reclasseringsadvies. Verdachte kan meer worden beïnvloed wanneer hij zo snel mogelijk kan beginnen met gedragsinterventie.
Het reclasseringsadvies wijst uit dat verdachte een impulsieve aard heeft waardoor hij geneigd is snel mee te gaan met anderen. Door een intensieve begeleiding en gedragsinterventie kan hem geleerd worden hoe zich kan gedragen in dit soort situaties en hoe hij zich eraan kan onttrekken.
Verdachte is anderhalf jaar geleden voor het laatst veroordeeld voor een vermogensdelict. Het ging goed met verdachte. Hij had een baan en hij ging naar school. Hij verklaart zelf ook dat hij niet weet hoe dit heeft kunnen gebeuren en dat hij spijt heeft. Hij zou graag weer aan het werk willen. Dit is de eerste keer dat hij in detentie zit en het heeft een grote indruk op hem gemaakt.
De raadsvrouw voert verder aan dat de voorlopige hechtenis van medeverdachte [medeverdachte] al na vijf maanden is geschorst.
Benadeelde partij
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte bereid is de immateriële schade te vergoeden. Met betrekking tot de materiële schade merkt zij op dat het niet duidelijk is waaruit de € 440,- voor de telefoon is opgebouwd en dat er geen bonnetje van is. Ook ten aanzien van de Ipod kan niet worden vastgesteld of deze daadwerkelijk € 250,- kost nu ook hier geen onderbouwing van het bedrag is. Ten aanzien van deze kosten dient de vordering dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
7.3.1. Strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
In het algemeen geldt als uitgangspunt dat straatroven worden bestraft met gevangenisstraf. In vergelijkbare zaken -straatroven waarbij daadwerkelijk geweld wordt gebruikt - worden doorgaans straffen opgelegd die variëren tussen grofweg 6 en 18 maanden gevangenisstraf.
Verdachte heeft deelgenomen aan een beroving van een 14-jarige jongen, waarbij deze jongen met een mes werd bedreigd, werd gefouilleerd en vervolgens van zijn spullen werd beroofd. Zij deden dit op een afgelegen plek. Ze wilden hem bewust bang maken zodat hij zijn spullen af zou geven. Dit is voor het slachtoffer, een jonge jongen, heel bedreigend geweest. De vader van het slachtoffer heeft ter terechtzitting ook verwoord dat de gevolgen voor het slachtoffer heftig waren. Zo was hij na het feit depressief, leed aan slapeloosheid en had gevoelens van angst en paniek.
Het gegeven dat het hier een kwetsbaar slachtoffer betreft, door de jeugdige leeftijd, is strafverhogend. Voorts is een strafverhogend aspect dat verdachte al eerder is veroordeeld voor straatroof.
Anderzijds houdt de rechtbank, in matigend opzicht, rekening met de rol van verdachte die duidelijk minder agressief was jegens het slachtoffer dan zijn mededader. Voorts houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsadvies van 24 juni 2010, opgemaakt door
[reclasseringswerker], reclasseringswerker bij Reclassering Nederland te Amsterdam Noord Zuid-Gooi Vecht. Uit dit rapport blijkt dat de kans op recidive bij verdachte wordt ingeschat als laag gemiddeld. Het delictgedrag komt vooral voort uit beïnvloedbaarheid, impulsief handelen en een gebrek aan normbesef. De reclassering is van mening dat een toezicht op bijzondere voorwaarden met interventies en behandelingen geïndiceerd is.
Dit vormt voor de rechtbank aanleiding om een gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke zin op te leggen.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar strafeis, nu verdachte van een aantal elementen van de tenlastelegging wordt vrijgesproken. Daarnaast geldt dat de rechtbank acht heeft geslagen op vergelijkbare zaken die voor wat betreft strafmaat lager uitkomen dan de richtlijn die het openbaar ministerie hanteert.
7.3.2. Ten aanzien van de benadeelde partij, [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezengeachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.790,- (zeventienhonderd en negentig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het standpunt van de verdediging dat de vordering niet kan worden toegewezen nu de kosten voor de IPod en de telefoon niet voldoende zijn onderbouwd, neemt de rechtbank niet over.
De rechtbank verklaart de vordering niet ontvankelijk met betrekking tot de € 5,- kleingeld, nu zowel verdachte als [slachtoffer] hebben verklaard dat [slachtoffer] dit terug had gekregen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Hoofdelijkheid
Naar het oordeel van de rechtbank dient de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk te worden toegewezen, nu zowel de verdachte als de medeverdachte [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor de, door de benadeelde partij, geleden schade.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
• Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen, als veroordeelde tijdens de proeftijd een van de volgende bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde dient zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland stellen. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de Reclassering Nederland blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instelling dat nodig vindt;
- Veroordeelde dient deel te nemen aan een gedragsinterventie, te weten de training Cognitieve Vaardigheden.
• Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 1.790,- (zeventienhonderd en negentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen de som van € 1.790,- (zeventienhonderd en negentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 27 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
• Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. S.E. Sijsma en A.J. Wesdorp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Kerkhoff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 september 2010.