RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/1721 GEMWT
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. G.H.L. Weesing,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid, voorheen Oud-Zuid, van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. G.A. Janssen.
Tevens hebben aan het geding deelgenomen:
[belanghebbenden], hierna tezamen: [belanghebbenden],
allen wonende te [woonplaats],
belanghebbenden.
Op 14 april 2008 heeft [belanghebbenden] aan verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het door eiser in strijd met de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2007 (ver)bouwen en gebruiken als kantoor van het bijgebouw in de tuin, de begane grond van het hoofdgebouw en de aanbouw, alle gelegen op het perceel [adres] te [woonplaats]. [belanghebbenden] heeft op 26 juni 2008 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op dit handhavingsverzoek.
Bij primair besluit van 9 juli 2008 heeft verweerder geweigerd handhavend op te treden. Op 23 juli 2008 heeft [belanghebbenden] bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 29 september 2008 heeft [belanghebbenden] verweerder wederom verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van de opstallen aan de [adres] als kantoor. Bij email bericht van 12 november 2008 heeft (een medewerker van) verweerder aan [belanghebbenden] meegedeeld in afwachting van het advies van de adviescommissie bezwaarschriften niet handhavend te zullen optreden. Hiertegen heeft [belanghebbenden] eveneens bezwaar gemaakt.
Op 3 april 2009 heeft verweerder het bezwaar van [belanghebbenden] gegrond verklaard voor wat betreft het gebruik van het bijgebouw als berging en archief ten behoeve van het in het hoofdgebouw en de aanbouw gevestigde kantoor, het primaire besluit in zoverre herroepen en medegedeeld binnen twee weken na dagtekening handhavend op te treden tegen het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van het bijgebouw.
Eiser heeft tegen de gegrondverklaring van de bezwaren beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2010.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en door [naam 1].
Voorts waren aanwezig [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5].
Eiser is eigenaar van het perceel [adres] te [woonplaats]. In de tuin van het perceel staat sinds 1932 een bijgebouw (tuinhuis). Het bijgebouw is in gebruik als archief/berging ten behoeve van het in het hoofdgebouw gevestigde kantoor. Voorheen werd het bijgebouw gebruikt als autostalling.
Op 14 augustus 2009 is Grey Men financieel advieskantoor, de huurder van het bijgebouw een last onder dwangsom opgelegd om het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van het bijgebouw te beëindigen.
Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde beperkingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. De bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
De gronden waarop het bijgebouw staat heeft volgens de plankaart bij het bestemmingsplan “Museumplein e.o.” (het bestemmingsplan) de bestemming Tuinen II.
Beoordeling van het geschil
Niet is in geschil dat het bijgebouw ten tijde van belang werd gebruikt als archief/berging ten behoeve van het kantoor in het hoofdgebouw. De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat dit gebruik in strijd is met de artikelen 15 en 17 van de planvoorschriften.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bebouwing te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of de daarbij behorende voorschriften.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften bij het bestemmingsplan is de bestemming Tuinen II bestemd voor tuinen en bijbehorende voetpaden met uitsluiting van elk gebruik voor parkeerdoeleinden.
Een gebruik als of ten dienste van een kantoor is strijdig met deze bestemming.
Ingevolge artikel 16, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt worden voortgezet met uitzondering van het gebruik van de gronden en bebouwing.
Ingevolge artikel 16, tweede lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften is het verboden het afwijkende gebruik te veranderen in andere vormen van gebruik, tenzij daardoor geen grotere afwijking van het bestemmingsplan ontstaat.
Ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan was het bijgebouw als autostalling en niet als archief/berging in gebruik. Eiser stelt dat het gebruik van het bijgebouw als archief/berging veel minder bezwarend is dan het gebruik als autostalling.
De rechtbank is evenwel met verweerder van oordeel dat de gebruikswijziging zowel door het soort gebruik als door de intensiteit van het gebruik de strijdigheid met het bestemmingsplan heeft vergroot. Of dat gebruik al dan niet minder bezwarend is te achten, is hier niet relevant. Het overgangsrecht als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de planvoorschriften is dan ook niet van toepassing. Verweerder was dan ook bevoegd om handhavend op te treden tegen dit gebruik.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Verweerder heeft aangegeven dat er geen mogelijkheid tot binnenplanse vrijstelling van het gebruik is. Dit is ook niet in geschil.
Voorts heeft verweerder aangegeven dat het legaliseren van het gebruik van het bijgebouw als archief/berging niet past binnen het kader van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het door hem gehanteerde beleid: het Groene Tuinenbeleid. Dit beleid beoogt groen en rust in binnentuinen te bevorderen. Verweerder heeft gesteld dat de planwetgever destijds bij het opstellen van het vigerende bestemmingsplan er bewust voor heeft gekozen om het toenmalige gebruik van het bijgebouw als autostalling niet positief te bestemmen met als doel om dat strijdig gebruik op termijn te laten uitsterven en het gebruik geheel in lijn met het Groenen Tuinenbeleid in overeenstemming te brengen met de aan de gronden toegekende bestemming “Tuinen II”. Dit beleid wordt gecontinueerd in het ontwerpbestemmingsplan “Museumkwartier en Valeriusbuurt”, waaraan een door de stadsdeelraad op 26 november 2008 vastgestelde Keuzenotitie ten grondslag ligt.
Uit die notitie volgt dat het gebruik van vrijstaande bebouwing in de tuinen ten dienste moet staan van de tuin. Verweerder heeft aangegeven dat afwijking van zijn beleid tot een ongewenste precedentwerking zou leiden die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Gelet op deze omstandigheden ligt legalisatie van de bestaande situatie niet in de rede en heeft verweerder het primaire besluit tot weigering handhavend op te treden herroepen en aangegeven binnen twee weken handhavend op te zullen treden.
Gelet op het vorenstaande en met inachtneming van de discretionaire bevoegdheid van verweerder op dit punt is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen grond heeft hoeven zien om van handhavend optreden af te zien. Verweerder heeft in het bestreden besluit dan ook terug kunnen komen op zijn primaire weigering handhavend op te treden. Evenmin heeft verweerder van handhavend optreden hoeven afzien omdat dit onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
De stelling van eiser dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel is onvoldoende onderbouwd. Hetgeen eiser heeft aangevoerd is onvoldoende concreet om te concluderen dat kan worden gesproken van ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
Eiser heeft zich voorts beroepen op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank stelt vast dat het beroep op het vertrouwensbeginsel door eiser niet nader is onderbouwd. Voorts blijkt uit de brief van verweerder van 20 december 2006 aan eiser duidelijk dat geen toezegging is gedaan dat een ander gebruik van het bijgebouw dan het gebruik ten dienste van de bestemming “Tuinen II” zou zijn toegestaan. Van gewekte en in rechte te honoreren verwachtingen is dan ook geen sprake.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Evenmin is grond aanwezig om te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mrs. H.J. Tijselink en
M.L. van Emmerik, leden, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2010.
De griffier, De voorzitter,
de griffier is buiten staat
te tekenen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB