ECLI:NL:RBAMS:2010:BO7016

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-2100 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhaving tegen gebruik van aanbouw als kantoor en hoofdgebouw als autostalling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam. Eisers hebben verzocht om handhaving tegen het gebruik van de aanbouw van een hoofdgebouw als kantoor en het gebruik van het hoofdgebouw als autostalling. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers geen procesbelang meer hebben bij een oordeel over een eerder herroepen niet-ontvankelijkverklaring van een deel van hun bezwaren. De kern van het geschil betreft de rechtmatigheid van de ongegrondverklaring van de bezwaren en de weigering om handhavend op te treden tegen het gebruik van de begane grond van het hoofdgebouw als autostalling.

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het gebruik van de aanbouw als kantoor in strijd is met het bestemmingsplan "Museumplein e.o.". De rechtbank heeft vastgesteld dat het gebruik van het hoofdgebouw als autostalling, dat 30 m² beslaat, ook strijdig is met het bestemmingsplan, dat slechts 25 m² toestaat. De rechtbank concludeert dat het bestuursorgaan in beginsel bevoegd was om handhavend op te treden, en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen vier weken handhavend op te treden tegen het gebruik van het hoofdgebouw als autostalling.

De rechtbank heeft het beroep van eisers niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht was tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaren tegen de weigering om handhavend op te treden tegen het gebruik van de aanbouw als kantoorruimte. Voor het overige is het beroep gegrond verklaard, en de rechtbank heeft de weigering om handhavend op te treden tegen het gebruik van de aanbouw als kantoorruimte en het hoofdgebouw als autostalling vernietigd. Tevens is bepaald dat het griffierecht van € 150,00 aan eisers moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/2100 GEMWT
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eisers],
wonende te [woonplaats],
eisers,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid, voorheen stadsdeel Oud-Zuid, van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. G. Janssen.
Tevens heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
gemachtigde mr. G.H.L. Weesing.
Procesverloop
Op 28 september 2009 hebben eisers verweerder verzocht handhavend op te treden tegen het gebruik van de begane grond van het (hoofd)gebouw [adres] te [woonplaats] als kantoor en tegen het gebruik van een deel van die begane grond als autostalling.
Bij primair besluit van 16 oktober 2009, nader aangevuld bij besluit van 2 november 2009, heeft verweerder dat handhavingsverzoek afgewezen.
Bij besluit van 25 maart 2010 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk (voor wat betreft het kantoorgebruik) en ongegrond (voor wat betreft de autostalling) verklaard (hierna: bestreden besluit 1). Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 juni 2010 (hierna: bestreden besluit 2) heeft verweerder bestreden besluit 1 in die zin gewijzigd, dat het bezwaar tegen het gebruik als kantoorruimte alsnog ontvankelijk wordt geacht maar dat aan de weigering van handhaving wordt vastgehouden..
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2010.
Eisers zijn vertegenwoordigd door [naam 1, [naam 2], [naam 3] en [naam 4].
Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [naam 5].
[belanghebbende] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Formele voorvragen
De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit 2 een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:18 van de Awb en dat dit besluit niet geheel tegemoet komt aan de bezwaren van eisers. Het beroep wordt dan ook op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit 2.
Eisers hebben geen procesbelang meer bij een oordeel over de - inmiddels herroepen - niet-ontvankelijkverklaring van een deel van hun bezwaren. Het beroep zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Punt van geschil in dit geding vormt vervolgens de beantwoording van de vraag of de ongegrondverklaring van de bezwaren en het niet herroepen van de weigering om handhavend op te treden tegen het gebruik van de begane grond van de [adres], rechtmatig is te achten. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
Feiten en omstandigheden
[belanghebbende] is eigenaar van het perceel [adres] te [woonplaats]. In de tuin van het perceel staat sinds 1932 een bijgebouw (tuinhuis). Vanaf september 2008 heeft [belanghebbende] het hoofdgebouw, de aanbouw en het bijgebouw in gebruik gegeven aan Grey Men financieel advieskantoor als kantoorruimte.
Na oplegging van een last onder dwangsom is het gebruik van de aanbouw en het bijgebouw als kantoorruimte gestaakt.
Standpunten van partijen
Eisers hebben zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat met het gebruik van het hoofdgebouw als kantoor en autostalling sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik. De rechtbank zou in haar uitspraak van 21 juli 2007 hebben overwogen dat kantoorruimte in het hoofdgebouw niet is toegestaan, aldus eisers. Eisers zijn dan ook van mening dat verweerder ten onrechte van handhaving heeft afgezien.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen redenen zijn om tot handhaving over te gaan, nu er ten aanzien van het gebruik van het hoofdgebouw als kantoor geen strijd is met het bestemmingplan en er met betrekking tot het gebruik van het hoofdgebouw als autostalling concreet zicht op legalisatie bestaat.
Beoordeling van het geschil
Het gebruik van de aanbouw bij het hoofdgebouw als kantoor
Bij haar voornoemde uitspraak van 21 juli 2007 heeft deze rechtbank in het beroep tegen de verlening van een vrijstelling en bouwvergunning voor - onder meer - het gebruik van de aanbouw als kantoor overwogen dat de vestiging van een kantoor in de aanbouw in strijd is met het bestemmingsplan “Museumplein e.o.” ,nu de aanbouw met kantoorfunctie niet ten dienste staat van de bestemming “Tuinen II”.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat nu geen sprake is van de uitbreiding van een feitelijk reeds bestaande functie (aangezien de gehele begane grond tot dat moment als fietsenstalling -en nog niet als kantoor- in gebruik was) op grond van het beleid inzake de toepassing van artikel 19 van de WRO van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van
19 juli 2005 een vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid van de WRO in de rede lag.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat verweerder ontoereikend heeft gemotiveerd waarom met een vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid van de WRO kon worden volstaan en waarom evenmin een verklaring van geen bezwaar van GS vereist was.
Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing voor de verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO onvoldoende was. Weliswaar is sprake van een kleinschalig bouwproject, maar tevens is sprake van een ingrijpende wijziging van het bestemmingsplan, aldus de rechtbank in voornoemde uitspraak. Ingevolge de vigerende bestemming “Tuinen II” mogen namelijk uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd terwijl met de verleende vrijstelling een bouwwerk kan worden opgericht met een zelfstandige functie ten behoeve van kantoorruimte. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat deze in rechte is komen vast te staan.
In september 2008 heeft [belanghebbende], zoals ter zitting is bevestigd, de aanbouw (zonder vrijstelling) in gebruik doen nemen als kantoor. Op 27 mei 2008 heeft [belanghebbende] verzocht om de bestemming van de begane grond te mogen wijzigen in het kader van een “uitruil” van de nadere aanduiding “autostalling toegestaan” van de aanbouw met de nadere aanduiding “kantoorruimte toegestaan” van het hoofdgebouw en voor zover vereist een bouwvergunning in dat verband.
Verweerder heeft aangegeven voornemens te zijn wederom een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen voor het verbouwen en in gebruik nemen van de aanbouw als kantoorruimte. Daartoe heeft verweerder verwezen naar een ruimtelijke onderbouwing van 10 februari 2010. Nu er thans sprake is van “een soort planologische ruil” tussen het kantoor aan de voorzijde en de autostalling aan de achterzijde, wordt slechts ongeveer 40 m2 parkeerruimte omgezet naar kantoorruimte. Planologisch gezien is dit een minimale wijziging van het gebruik, aldus verweerder.
Verweerder wil terzake van de aanbouw niet handhavend optreden, omdat er gelet op het voornemen om in het kader van de uitruil vrijstelling te verlenen sprake is van concreet zicht op legalisatie van de aanbouw. Bovendien vindt nu een uitruil plaats tussen de in de uitbouw toegestane autostalling en het in het hoofdgebouw toegestane kantoor. Dit zijn volgens verweerder zodanig andere omstandigheden in vergelijking met de situatie die aan de orde was ten tijde van de uitspraak van de rechtbank van 21 juli 2007, dat nu wel een vrijstelling kan worden verleend.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande en in het bijzonder hetgeen is overwogen in haar uitspraak van 21 juli 2007 en haar uitspraak van heden met procedurenummer AWB 09/974, van oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie van het gebruik van de aanbouw als kantoor bestaat. Ook thans is (ten aanzien van de aanbouw) geen sprake van een situatie van uitbreiding van een feitelijk reeds bestaande functie, maar van een “planologische uitruil“. In die uitruil wordt de gehele situatie van het pand [adres] als maatgevend genomen, in plaats van te komen tot een beoordeling per daarop rustende bestemming. Zelfs al zou de conclusie moeten zijn dat het resultaat planologisch niet onaanvaardbaar is, dan doet dit niet af aan de noodzaak van een vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO.
Een op grond van het tweede lid van artikel 19 WRO te verlenen vrijstelling zal naar verwachting in rechte dan ook geen stand kunnen houden. Of een dergelijke vrijstelling op grond van het eerste lid van datzelfde artikel wel zou kunnen worden verleend, is te ongewis om thans te kunnen spreken van een concreet zicht op legalisatie.
Gelet op het vorenstaande zal het bestreden besluit worden vernietigd.
Nu eisers al jaren procederen tegen het illegale kantoor in de aanbouw, gelet op hun belangen als omwonenden, gelet op de onherroepelijke uitspraak van de rechtbank van 21 juli 2007, gelet op het feit dat [belanghebbende] na de uitspraak van de rechtbank willens en wetens zonder vrijstelling de aanbouw als kantoor in gebruik heeft genomen dan wel doen nemen en gelet op het ontbreken van concreet zicht op legalisatie van het illegale kantoor in de aanbouw, heeft de rechtbank in voornoemde uitspraak AWB 09/974 aanleiding gezien verweerder op te dragen handhavend op te treden ten aanzien van het gebruik van de aanbouw. De rechtbank ziet daarom in de onderhavige procedure geen aanleiding verweerder nogmaals op te dragen handhavend op te treden.
Het gebruik van het hoofdgebouw als autostalling
De rechtbank stelt vast dat op basis artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften het gebruik van het hoofdgebouw als autostalling tot een maximum van
25 m² van de totale vloeroppervlakte is toegestaan. Het onderhavige gebruik ziet op een gebruik als autostalling van 30 m², hetgeen strijdig is met het vigerende bestemmingplan. Verweerder was dus in beginsel bevoegd tot handhavend optreden.
Verweerder heeft daarvan afgezien, omdat sprake zou zijn van concreet zicht op legalisatie, gelet op het voornemen medewerking te verlenen in het kader van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO aan een zogenoemde ruil van het toegestane gebruik in de aanbouw als autostalling en het in het hoofdgebouw toegestane gebruik als kantoor.
Zoals de rechtbank hiervoor ten aanzien van de aanbouw heeft overwogen, zal voor een dergelijke uitruil niet een vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid WRO kunnen volstaan. Waar de autostalling op de begane grond onlosmakelijk deel uitmaakt van die ruil, kan derhalve ook ten aanzien van het gebruik van de begane grond als autostalling aan een vrijstelling op grond artikel 19, tweede lid van de WRO geen concreet legalisatieperspectief worden ontleend. De rechtbank laat dan nog daar dat ook meer in het algemeen het proces tot legalisatie zich nog niet in zeer vergevorderde staat bevindt, terwijl daartoe, gelet op de eerdere uitspraak van deze rechtbank van 21 juli 2007 en de voortdurende acties van eisers juist alle aanleiding bestond.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de beginselplicht tot handhaving verweerder ertoe noopte handhavend op te treden ten aanzien van de autostalling.
Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, en verweerder zal worden opgedragen binnen vier weken na deze uitspraak handhavend op te treden tegen het gebruik van de begane grond als autostalling.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wel is grond aanwezig om te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eisers niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaren tegen de weigering om handhavend op te treden tegen het gebruik van [adres] te [woonplaats] als kantoorruimte;
- verklaart het beroep van eisers voor het overige gegrond;
- vernietigt de in bezwaar gehandhaafde weigering om handhavend op te treden tegen het gebruik van de aanbouw van [adres] te [woonplaats] als kantoorruimte en het hoofdgebouw als autostalling;
- draagt verweerder op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak handhavend op te treden tegen een met de bestemming strijdig gebruik van het hoofdgebouw als autostalling;
- bepaalt dat verweerder het griffiegeld ad € 150,00 (zegge: honderd en vijftig euro) aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mrs. H.J. Tijselink en
M.L. van Emmerik, leden, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2010.
De griffier, De voorzitter,
de griffier is buiten staat
te tekenen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB