ECLI:NL:RBAMS:2010:BO6965

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-190 BELEI
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van elektronisch bezwaarschrift in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 oktober 2010 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een elektronisch bezwaarschrift. Eiser had op 2 april 2009 subsidie aangevraagd voor het project 'One Kankantri', maar zijn aanvraag werd op 23 juni 2009 door verweerder afgewezen. Eiser maakte bezwaar, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het per post te laat was ingediend. Eiser had echter tijdig elektronisch bezwaar gemaakt, maar verweerder had niet expliciet aangegeven dat deze elektronische weg geopend was voor het indienen van bezwaarschriften. De rechtbank oordeelde dat verweerder in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door eiser niet de gelegenheid te bieden om het verzuim te herstellen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht van € 150,- aan eiser moest worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van bestuursorganen over de mogelijkheden voor het indienen van bezwaarschriften en de rechten van burgers in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/190 BELEI
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Geuzenveld/Slotermeer van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij primair besluit van 23 juni 2009 heeft verweerder eisers aanvraag om subsidie afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt en een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 30 september 2009 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 5 januari 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2010.
Eiser is verschenen. Verweerder is, zonder bericht, niet verschenen.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser heeft op 2 april 2009 subsidie gevraagd uit het budget Bewonersinitiatieven voor het project “One Kankantri”.
2. Wettelijk kader
2.1. In 2:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat in het verkeer tussen burgers en bestuursorganen een bericht elektronisch kan worden verzonden, mits de bepalingen van afdeling 2.3 in acht worden genomen.
2.2. In artikel 2:15, eerste lid, van de Awb, dat deel uitmaakt van afdeling 2.3, is bepaald dat een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan kan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.
2.3. In artikel 6:6, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.4. In artikel 6:7 van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt.
2.5. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.6. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder het primaire besluit op 23 juni 2009 op de voorgeschreven wijze heeft bekendgemaakt door verzending aan het juiste adres van eiser. De bezwaartermijn begon dus op 24 juni 2009 en is geëindigd op 4 augustus 2009.
3.2. Bij e-mailbericht van 3 augustus 2009 heeft eiser bij verweerder bezwaar gemaakt. Hierop heeft verweerder eiser bij e-mailbericht van 10 augustus 2009 in de gelegenheid gesteld per post een ondertekend bezwaarschrift aan het dagelijks bestuur te zenden en eiser daarbij tevens geattendeerd op de wettelijke termijn voor indiening van het bezwaar. Verweerder heeft het per post verzonden bezwaarschrift van eiser op 24 augustus 2009 ontvangen.
3.3. De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat eiser het per post verzonden bezwaarschrift te laat heeft ingediend, maar dat hij langs de elektronische weg tijdig bezwaar heeft gemaakt bij verweerder. De rechtbank stelt evenwel vast dat verweerder niet uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt dat de elektronische weg voor het indienen van bezwaarschriften is geopend, als bedoeld in artikel 2:15, eerste lid, van de Awb.
3.4. Gelet op het bepaalde in artikel 6:6, aanhef en onder b, van de Awb was verweerder in dat geval bevoegd het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, mits eiser in de gelegenheid was gesteld binnen een hem daartoe gestelde termijn het verzuim te herstellen. Blijkens de memorie van toelichting is beoogd dat het elektronisch ingediende bezwaarschrift dient te worden begrepen als een bezwaarschrift waaraan een gebrek kleeft en dat verweerder eiser de gelegenheid had moeten geven dit verzuim te herstellen door alsnog een schriftelijk bezwaarschrift in te dienen (memorie van toelichting, TK 2001-2002, 28 483, nr 3, p. 33).
3.5. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit heeft nagelaten. Verweerder heeft eiser bij e-mailbericht van 10 augustus 2009, toen de termijn voor indiening van het bezwaarschrift al was verstreken, in de gelegenheid gesteld per post een ondertekend bezwaarschrift aan het dagelijks bestuur te zenden. Dit gebeurde zonder een termijnstelling. Verweerder heeft eiser na ontvangst op 24 augustus 2009 van het per post verstuurde bezwaarschrift bij brief van 27 augustus 2009 erop gewezen dat het was ontvangen na afloop van de bezwaartermijn en hem in de gelegenheid gesteld schriftelijk en gemotiveerd de reden van de termijnoverschrijding kenbaar te maken. Nadat eiser hiervan geen gebruik had gemaakt, heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
3.6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 6:6, aanhef en onder b, van de Awb door eiser niet in de gelegenheid te stellen binnen een redelijke termijn alsnog een schriftelijk bezwaarschrift in te dienen, waarop verweerder vervolgens inhoudelijk op had moeten beslissen.
3.7. Dit betekent dan ook dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren wegens strijd met artikel 6:6, aanhef en onder b, van de Awb, en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Naar het oordeel volgt uit het vorenstaande dat verweerder in het nieuwe besluit een inhoudelijke beslissing op de ingediende bezwaren dient te nemen.
3.8. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 150,- (honderd en vijftig euro) aan eiser dient te betalen.
Deze uitspraak is gedaan op door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2010.
de griffier, de rechter,
Rechtsmiddel
Belanghebbenden en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken na verzending van de uitspraak.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB