ECLI:NL:RBAMS:2010:BO6949

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-308 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering ontving op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB), en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De verweerder had de uitkering van eiseres herzien en een bedrag van € 693,56 teruggevorderd, omdat eiseres volgens verweerder onjuiste of onvolledige inlichtingen had verstrekt over haar inkomsten uit arbeid. Eiseres had echter alleen loonspecificaties overgelegd voor de maanden april en juni 2008, terwijl zij voor andere maanden handgeschreven opgaven had gedaan van het aantal gewerkte uren en ontvangen fooien. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een schending van de wettelijke inlichtingenverplichting, omdat eiseres steeds het aantal gewerkte uren en de ontvangen fooi had opgegeven. Bovendien was verweerder op de hoogte van het feit dat eiseres een vast inkomen van € 75,- per maand ontving. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet bevoegd was om de uitkering te herzien op basis van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB. De rechtbank liet in het midden of er een andere wettelijke grondslag voor de herziening bestond, maar oordeelde dat verweerder in strijd had gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel door eiseres niet tijdig te informeren over haar verplichtingen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,- vergoed moest worden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/308 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. S.S. Kisoentewari.
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2009 heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB) herzien en tevens een bedrag van € 693,56 van eiseres teruggevorderd (hierna: het primaire besluit).
Bij besluit van 14 januari 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2010.
Eiseres is niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd bij voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1 Eiseres ontvangt een uitkering ingevolge de WWB. Naar aanleiding van verschillende stortingen op de rekening van eiseres heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de uitkering. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van bevindingen van 25 september 2009. Gebleken is dat eiseres inkomsten heeft uit arbeid.
1.2. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen en hierbij de uitkering van eiseres herzien en tevens een bedrag van € 693,56 van eiseres teruggevorderd, nu verweerder aan eiseres over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een berdrag van € 522,79 (bruto) en over de periode 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009 een bedrag van € 170,77 (netto) te veel heeft betaald. De reden hiervan is dat eiseres onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt dan wel op een andere manier niet aan de wettelijke mededelingsplicht heeft voldaan.
2. Standpunten partijen
2.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden, nu zij haar inkomsten uit arbeid in de maanden mei tot en met december 2008 en februari en maart 2009 niet heeft opgegeven aan verweerder. Verweerder is daarom op juiste gronden, conform het eigen beleid, overgegaan tot terugvordering van de ten onrechte genoten uitkering.
2.2 In beroep heeft eiseres hiertegen aangevoerd dat zij wel voldaan heeft aan haar inlichtingenplicht nu zij elke maand een specificatie van haar gewerkte uren heeft ingeleverd. Het is voor eiseres dan ook onduidelijk waar de bedragen vandaan komen die zij nu aan verweerder moet terugbetalen.
3. Wettelijk kader
3.1 Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
3.2 Ingevolge artikel 54, derde lid, van de WWB kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken indien:
a) het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;
b) anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
3.3 In artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is bepaald dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
3.4 In artikel 58, vierde lid, van de WWB is bepaald dat bij gebreke van tijdige betaling de vordering kan worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.
4. Inhoudelijke beoordeling
4.1 Niet in geschil is dat eiseres in de periode mei tot en met november 2008 en in de maanden februari en maart 2009 in loondienst werkzaam is geweest en over voornoemde periodes inkomsten heeft ontvangen.
4.2 Uit het rapport van bevindingen van 18 december 2007 blijkt dat eiseres reeds op 10 oktober 2007 heeft verklaard dat zij sinds 1997 ongeveer 12 uur per maand werkt bij het koffiehuis Waterloo op het Waterlooplein 181 te Amsterdam en haar gewerkte uren bijhoudt in een schrift. Verder heeft eiseres verklaard dat zij meedeelt in de fooienpot, maar niet wist dat zij dit ook aan verweerder diende op te geven.
4.3 Voorts is reeds in de rapportage van 3 november 2008 vastgesteld dat het inkomen van eiseres van € 75, - over de periode 1 mei 2008 tot en met 31 oktober 2008 niet is gekort op de uitkering van eiseres en dat eiseres alleen het bedrag aan fooi maandelijks heeft opgegeven aan verweerder.
4.4 In de rapportage van 14 mei 2009 geeft verweerder aan dat er door hem een fout is gemaakt door het inkomen van eiseres over de periode 1 mei 2008 tot en met 30 november 2008 en 1 februari 2009 tot en met 31 maart 2009 niet te korten op de uitkering van eiseres, waardoor er over voornoemde periodes een vordering is ontstaan op eiseres. Verder blijkt uit deze rapportage dat verweerder op de hoogte is van het feit dat eiseres sinds 1997 bij het koffiehuis Waterloo werkt en al jaren € 75, - verdient.
4.5 De rechtbank stelt vast dat in de periode in geding niet de maandelijkse inkomsten van € 75, - zijn gekort op de uitkering van eiseres. Deze inkomsten hadden echter wel ingehouden dienen te worden op de uitkering. Nu dit niet is gebeurd is er aan eiseres ten onrechte een te hoog bedrag aan bijstand verleend.
4.6 Met betrekking tot de periodes in geding, stelt de rechtbank vast dat eiseres alleen van de maanden april en juni 2008 loonspecificaties overgelegd. Van de maanden mei, juli, augustus, september en oktober 2008 en van de maanden februari en maart 2009 heeft eiseres melding gemaakt door handgeschreven opgaven van het aantal gewerkte uren en het bedrag aan fooi dat zij heeft ontvangen.
4.7 Naar het oordeel van de rechtbank is van een schending van de wettelijke inlichtingenverplichting echter geen sprake. Eiseres heeft immers ten aanzien van de maanden die in geding zijn steeds het aantal gewerkte uren en de ontvangen fooi opgegeven, Voorts was verweerder bekend met het feit dat het (basis)inkomen van eiseres € 75,- per maand bedroeg. Verweerder was derhalve niet op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd tot herziening van de uitkering. De rechtbank laat in het midden of er een andere wettelijke grondslag bestaat voor de herziening van de uitkering. De rechtbank kan de rechtsgronden niet ambtshalve aanvullen omdat het voorschrift van artikel 8:69, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen betrekking heeft op de rechtsgronden van het beroep.
4.8 Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres eerder had moeten inlichten dat zij, ondanks het feit dat verweerder op de hoogte was dat eiseres een vast bedrag per maand ontving, in plaats van een handgeschreven opgave van het aantal gewerkte uren evengoed maandelijks haar inkomsten diende op te geven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel.
4.9 Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en het bestreden besluit wegens strijd met artikelen 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB en 3:2, eerste lid, van de Awb worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Gelet op de onderlinge verwevenheid van het besluit tot herziening met het besluit tot terugvordering heeft laatstgenoemd besluit geen grondslag meer.
4.10 Ten slotte zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken dat eiseres voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaald griffierecht van € 41, - (zegge: éénenveertig euro) vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter,
in aanwezigheid van mr. C.A.R. Bleijendaal, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2010.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB