ECLI:NL:RBAMS:2010:BO6908

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-322 WAO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en toepassing van artikel 30 WAO in het kader van een geschil tussen werkgever en UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vennootschap onder firma VOF Blood Simple (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer. De (ex-)werknemer was van 17 juni 2003 tot 25 augustus 2003 stagiair en daarna werkzaam als office manager bij eiseres. Op 26 november 2003 heeft hij zijn werkzaamheden gestaakt wegens ziekte, waarna zijn arbeidsovereenkomst op 1 december 2003 is beëindigd. De verzekeringsarts heeft in november 2004 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor reële en volledige arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering op 27 juni 2003.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, ondanks herhaalde pogingen, geen deugdelijk arbeidskundig onderzoek heeft kunnen verrichten naar de aard en inhoud van de werkzaamheden van de (ex-)werknemer, omdat eiseres niet bereikbaar was. Hierdoor kon verweerder zich bij zijn besluitvorming slechts baseren op de beschikbare dossiergegevens. De rechtbank concludeert dat aan de vereisten voor toepassing van artikel 30 van de WAO niet is voldaan, omdat er geen voldoende en ondubbelzinnige indicaties zijn voor arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en wijst erop dat de omstandigheden van het geval niet wijzen op een reële en volledige arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers als eigen risicodragers in het kader van de WAO en de noodzaak voor adequate communicatie en samenwerking met het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/322 WAO
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen:
de vennootschap onder firma VOF Blood Simple,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. W.G.H. van de Wetering,
tegen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.M.J. Evers.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
[(ex)-werknemer],
wonende te [woonplaats],
(ex)-werknemer.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 14 december 2004 en 9 mei 2005 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2010.
Eiseres en [(ex)-werknemer] zijn niet vertegenwoordigd.
Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. De (ex-)werknemer van eiseres, de heer [(ex)-werknemer] (hierna: [(ex)-werknemer]), was van
17 juni 2003 tot 25 augustus 2003 werkzaam als stagiair bij eiseres en per 25 augustus 2003 op basis van een arbeidsovereenkomst als office manager in dienst van eiseres gedurende 38 uur per week. Op 26 november 2003 heeft [(ex)-werknemer] zijn werkzaamheden gestaakt wegens ziekte. De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is op 1 december 2003 beëindigd.
1.2. Eiseres is per 1 juli 2004 eigen risicodrager geworden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.3. De verzekeringsarts heeft in november 2004 de mate van arbeidsongeschiktheid van [(ex)-werknemer] onderzocht en de beperkingen van [(ex)-werknemer] vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De arbeidsdeskundige heeft op 1 december 2004 geconcludeerd dat, gelet op het door de verzekeringsarts toegestane arbeidspatroon van twee uur per dag en acht uur per week, wegens therapie, recuperatie en beperkingen op sociaal en persoonlijk functioneren geen functies te duiden zijn.
1.4. Bij besluit van 14 december 2004 heeft verweerder [(ex)-werknemer]s mate van arbeidsongeschiktheid per einde wachttijd (24 november 2004) vastgesteld op 80 tot 100%. Bij besluit van eveneens 14 december 2004 is aan eiseres meegedeeld dat [(ex)-werknemer]s WAO-uitkering voor risico van eiseres komt, nu zij per 1 juli 2004 eigenrisicodrager voor de WAO is geworden. Eiseres heeft bij brief van 20 januari 2005 bezwaar gemaakt. De rechtbank gaat er gezien de verdere inhoud van het dossier van uit dat dit bezwaar gericht is geweest tegen beide besluiten van 14 december 2004.
1.5. Bij besluit van 9 mei 2005 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat de van 24 november 2004 tot 1 april 2005 aan [(ex)-werknemer] betaalde WAO-uitkering op grond van artikel 75a van de WAO op eiseres zal worden verhaald. Eiseres heeft bij brief van 19 juni 2005 tegen dit besluit eveneens bezwaar gemaakt.
1.6. Bij besluit van 15 februari 2006 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de besluiten van 14 december 2004 en 9 mei 2005 gehandhaafd. Verweerder heeft overwogen dat [(ex)-werknemer] niet arbeidsongeschikt was bij aanvang van de verzekering op 27 juni 2003 en dat ook niet te verwachten was dat [(ex)-werknemer] binnen een half jaar zou uitvallen. Voorts dient eiseres als eigenrisicodrager de (reeds door verweerder betaalde voorschotten op de) WAO-uitkering te betalen. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (AWB 06/1768 WAO).
1.7. Bij uitspraak van 18 augustus 2008 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 februari 2006 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft – onder meer – overwogen dat ten onrechte geen arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden naar een eventuele arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering. De rechtbank was van oordeel dat het besluit van 15 februari 2006 niet met de vereiste zorgvuldigheid is genomen. Partijen hebben in deze uitspraak berust.
1.8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard en de besluiten van 14 december 2004 en 9 mei 2005 gehandhaafd. Tegen dit laatste besluit richt zich het onderhavige beroep.
2. Juridisch kader
2.1. Artikel 30, eerste lid van de WAO luidt als volgt:
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd met betrekking tot uit deze wet voortvloeiende aanspraken geheel of ten dele, tijdelijk of blijvend, buiten aanmerking te laten:
a. algehele arbeidsongeschiktheid, welke bestond op het tijdstip, dat de verzekering een aanvang nam;
b. arbeidsongeschiktheid, welke binnen een half jaar na het tijdstip, dat de verzekering een aanvang nam, is ingetreden, terwijl de gezondheidstoestand van de betrokkene ten tijde van de aanvang van zijn verzekering het intreden van arbeidsongeschiktheid binnen een half jaar kennelijk moest doen verwachten.
3. Beoordeling van het geschil
Arbeidskundige beoordeling
3.1. Ter uitvoering van de uitspraak van deze rechtbank van 18 augustus 2008 heeft verweerders bezwaararbeidsdeskundige getracht een onderzoek te verrichten naar de aard en inhoud van de werkzaamheden van [(ex)-werknemer], de wijze waarop hij deze heeft verricht, zijn ziekteverzuim en zijn verdiensten bij eiseres.
Niet is in geschil dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen zonder dat het onderzoek naar de werkplek heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige geen werkplekonderzoek heeft kunnen verrichten, omdat enig contact met eiseres voor het maken van een afspraak, ondanks herhaalde pogingen daartoe, niet mogelijk bleek. De bezwaarverzekeringsarts heeft verschillende keren getracht om eiseres telefonisch te bereiken op de bij hem bekende telefoonnummers voor het maken van een afspraak. Eiseres was echter onder die nummers telefonisch telkens niet bereikbaar. Vervolgens is schriftelijk contact opgenomen met de gemachtigde van eiseres maar ook de gemachtigde heeft niet gereageerd, aldus verweerder.
3.2. De rechtbank stelt vast dat het standpunt van verweerder door eiseres niet is weersproken.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande vervolgens van oordeel dat verweerder voldoende inspanningen heeft verricht om een arbeidsdeskundig onderzoek te verrichten. Eiseres heeft verweerder daartoe echter niet de mogelijkheid geboden, ondanks herhaalde pogingen van verweerders zijde.
Nu door eiseres een deugdelijk onderzoek naar de aard en inhoud van de werkzaamheden van [(ex)-werknemer] op de werkplek niet mogelijk is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich bij zijn hernieuwde besluitvorming niet op meer heeft kunnen baseren dan op de in het dossier beschikbare gegevens.
Medische beoordeling
3.3. De rechtbank zal, nu [(ex)-werknemer] heeft meegedeeld dat eiseres geen kennis mag nemen van zijn medische gegevens, in deze uitspraak in algemene zin de medische klachten van [(ex)-werknemer] benoemen.
3.4. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat [(ex)-werknemer] reeds bij aanvang van het dienstverband geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt was, dan wel dat de gezondheid van [(ex)-werknemer] bij aanvang van de verzekering het intreden van die arbeidsongeschiktheid kennelijk moest doen verwachten.
3.5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is voor de toepassing van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO, vereist dat de omstandigheden van het geval voldoende en ondubbelzinnige indicaties geven voor het bestaan van een reële en volledige arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering. Hierbij geldt dat het enkele feit dat voor of bij aanvang van de verzekering klachten of beperkingen bestaan, niet toereikend is voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid (vgl. CRvB van 10 januari 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: AZ6136).
3.6. Artikel 30, eerste lid, van de WAO geeft aan verweerder een bevoegdheid om arbeidsongeschiktheid die bestond op het tijdstip dat de verzekering een aanvang nam, buiten aanmerking te laten. Het UWV hanteert bij gebruikmaking van die bevoegdheid beleid, neergelegd in de ‘Beleidsregels buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid’ (Besluit van 1 juni 2004, Staatscourant 2004, 115). Volgens die beleidsregel wordt door het UWV de bevoegdheid tot het buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid in bepaalde gevallen niet uitgeoefend. Het gaat daarbij onder andere om die gevallen waarin de verzekerde na de aanvang van de verzekering drie maanden of langer normaal arbeid heeft verricht. Als de verzekerde korter dan drie maanden normaal arbeid heeft verricht, wordt de bevoegdheid slechts uitgeoefend indien hij bij de aanvang van de verzekering heeft moeten weten dat hij ongeschikt was voor de arbeid die hij zou gaan verrichten. Dit beleid sluit aan bij de rechtspraak terzake van de CRvB.
3.7. Binnen dit kader is de rechtbank van oordeel dat aan de vereisten voor toepassing van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de WAO niet is voldaan. Hierbij wijst de rechtbank onder meer op de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van
2 februari 2006 en 8 december 2006. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportages aangegeven dat mogelijk bij aanvang van het dienstverband al klachten bij [(ex)-werknemer] bestonden, maar dat [(ex)-werknemer] met zijn klachten in ieder geval bijna zes maanden heeft kunnen functioneren bij eiseres voordat hij uitviel voor die klachten.
De bezwaarverzekeringsarts heeft dan ook gesteld dat [(ex)-werknemer] bij aanvang van het dienstverband niet zodanige klachten had, dat hij bij voorbaat al arbeidsongeschikt was, dan wel dat hij kon vermoeden binnen zes maanden arbeidsongeschikt te zullen worden.
De bezwaarverzekeringsarts heeft gewezen op het feit dat de huisarts pas medio december 2003 besloot om [(ex)-werknemer] te laten begeleiden door een behandelaar, hetgeen volgens de bezwaarverzekeringsarts doet veronderstellen dat vanaf dat moment sprake was van een ernstigere situatie bij [(ex)-werknemer].
Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts er op gewezen dat [(ex)-werknemer] voor zijn dienstverband bij eiseres langdurige perioden heeft gewerkt (van 19 augustus 1998 tot
19 augustus 2000 en van 15 januari 2001 tot 29 mei 2002 als vakkenvuller en van
16 september 2002 tot 21 september 2002 bij Agri) , verschillende studies heeft gevolgd en in [ ] in staat was om Nederlands kampioen kunstschaatsen te worden. Om dat niveau te kunnen bereiken trainde [(ex)-werknemer] jarenlang vijftien tot twintig uur per week. Dit sluit een volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren vanaf zijn zeventiende jaar uit. [(ex)-werknemer] is op die grond niet als jeugdgehandicapte aan te merken, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
3.8. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat [(ex)-werknemer] niet (voortdurend) adequaat heeft gefunctioneerd, maar deze stellingname is niet onderbouwd. Wel blijkt uit de beschikbare informatie dat [(ex)-werknemer] tijdens zijn dienstverband bij eiseres zich gedurende niet meer dan drie dagen ziek heeft gemeld. Daar komt bij dat eiseres [(ex)-werknemer] na een stage een arbeidsovereenkomst heeft aangeboden.
De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat [(ex)-werknemer] onvoldoende gefunctioneerd heeft; dit eens te meer nu eiseres verweerder ook niet de mogelijkheid heeft geboden op dit punt nader onderzoek te verrichten.
3.9. Onder die omstandigheden passeert de rechtbank dit verweer van eiseres en is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de omstandigheden van dit geval geen voldoende en ondubbelzinnige indicaties geven voor het bestaan van een reële en volledige arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering, dan wel een binnen een half jaar te verwachten uitval zodat toepassing van artikel 30 van de WAO niet aan de orde is.
3.10. Eiseres heeft voorts gesteld dat zij, toen zij eigen risicodrager was geworden, er pas achter kwam dat [(ex)-werknemer] arbeidsongeschikt was. Die stelling laat onverlet dat [(ex)-werknemer] feitelijk arbeidsongeschikt is geworden vóór 1 juli 2004. Dat eiseres daarvan destijds geen wetenschap droeg, is geen reden om te concluderen dat de uitkering van [(ex)-werknemer] niet voor rekening van eiseres zou dienen te komen. Inherent aan het zijn van eigen risicodrager is dat ook een onvoorziene arbeidsongeschiktheid financieel voor rekening van de werkgever komt.
3.11 Het beroep zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Evenmin is grond aanwezig om te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en mrs. P.H.A. Knol en
M.L. van Emmerik, leden, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2010.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na de datum van toezending van deze uitspraak beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB