ECLI:NL:RBAMS:2010:BO6905

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3409 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Negatieve lijst en vermelden van aanvraagdatum bij het toekennen van een voorschot

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarbij haar bezwaren niet-ontvankelijk waren verklaard op grond van artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder dit bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat artikel 37 van de Wet investeren in jongeren (WIJ) ten tijde van het primaire besluit nog niet was opgenomen in de bijlage bij de Awb. Dit artikel werd pas per 1 juli 2010 toegevoegd. Hierdoor werd het beroep van eiseres gegrond verklaard.

De rechtbank heeft zich verder gebogen over de datum van de aanvraag van eiseres. Verweerder had een voorschot verstrekt op basis van artikel 37 van de WIJ, maar de datum van de aanvraag was in geschil. Verweerder stelde dat de aanvraag op 2 maart 2010 was ingediend, terwijl eiseres beweerde dat zij zich al eerder had gemeld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat eiseres eerder dan 2 maart 2010 een aanvraag had ingediend. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,00 en heeft verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,00 vergoed. Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht, met een termijn van zes weken na verzending van het proces-verbaal van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/3409 WWB
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer op 24 september 2010 in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. B.B.A. Willering,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen,
verweerder,
gemachtigde mr. S. Schaank.
Zitting hebben:
mr. J.H.M. van de Ven, rechter,
mr. L.D. Wevers, griffier.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart de bezwaren ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,00,
te betalen aan eiseres.
Overwegingen
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat ingevolge artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen het primaire besluit geen bezwaar en/of beroep kan worden ingesteld. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Deze vraag dient ontkennend te worden beantwoord, nu ten tijde van het primaire en het bestreden besluit artikel 37 van de Wet investeren in jongeren (WIJ) nog niet was opgenomen in de bijlage bij de Awb. Deze opname heeft eerst plaatsgevonden per 1 juli 2010. Gelet hierop zal het beroep van eiseres gegrond worden verklaard.
In geschil is de datum van de aanvraag. Bij primair besluit van 14 april 2010 heeft verweerder aan eiseres een voorschot verstrekt op basis van artikel 37 van de WIJ. In dat besluit wordt gemeld dat eiseres op 3 maart 2010 een werkleeraanbod heeft aangevraagd. Nu beide partijen ter zitting hun standpunten hierover hebben kunnen toelichten ziet de rechtbank aanleiding over deze kwestie te oordelen. De datum van de aanvraag is volgens verweerder, zoals toegelicht ter zitting, uiteindelijk uit coulance vastgesteld op 2 maart 2010, zijnde de datum van uitreiking door verweerder aan eiseres van het nadien op 3 maart 2010 door eiseres ingediende formulier. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres op een eerder moment dan 2 maart 2010 een aanvraag heeft ingediend. In de bezwaar- en de beroepsfase is eiseres gelegenheid geboden haar standpunt nader toe te lichten. Dit is echter pas ter zitting gebeurd door de mededeling dat eiseres zich al eerder, in januari 2010, heeft gemeld bij verweerder en dat zij daar geen stukken van over kan leggen. De rechtbank acht deze mededeling onvoldoende om aannemelijk te maken dat eiseres eerder dan 2 maart 2010 een aanvraag heeft ingediend.
De rechtbank is voorts nog van oordeel dat het verlenen van een voorschot zich kenmerkt door het toekennen van een bedrag vooruitlopend op een definitieve beslissing op de aanvraag. Eerst wanneer een definitieve beslissing wordt genomen over het al dan niet toekennen van een uitkering, komen bij een positieve beslissing tevens aan de orde de hoogte van die uitkering en de ingangsdatum.
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het bezwaarschrift van eiseres ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten, welke onder toepassing van het Besluit Proceskosten bestuursrecht zijn begroot op € 874,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 437,00 per punt). Tevens dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Belanghebbenden en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken na verzending van dit proces-verbaal van de uitspraak.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB