vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 474947 / KG ZA 10-2076 MvH/CGvB
Vonnis in kort geding van 26 november 2010
1. [A],
2. [B],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers bij dagvaarding van 10 november 2010,
advocaat mr. N.B.J. Stumpel te Huizen,
1. de vennootschap onder firma
[X VOF],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Y],
3. [Z],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. M. Russchen te Zwolle.
Eisers zullen respectievelijk [A] en [B] worden genoemd. Gezamenlijk zullen zij worden aangeduid als [eiser c.s.] Gedaagden zullen hierna respectievelijk [X vof], [Y] en [Z] worden genoemd. Gezamenlijk zullen zij worden aangeduid als [gedaagde c.s.]
1. De procedure
Ter terechtzitting van 12 november 2010 heeft [eiser c.s.] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde c.s.] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
Aan de zijde van [eiser c.s.]: mr. Stumpel voornoemd.
Aan de zijde van [gedaagde c.s.]: [Y], namens zichzelf en namens [X vof], [Z] namens zichzelf en namens [X vof] en mr. Russchen voornoemd.
2. De feiten
2.1. [Y] en [Z] hebben op 1 september 1998 de v.o.f. [X vof] (hierna: [X vof]) opgericht. [X vof] heeft als bedrijfsomschrijving “het maken van audio- en video producties, uitvoerend musici”.
2.2. [A] en [B] zijn de (stief)kinderen van [C] (hierna:[C]) en [E] (hierna: [E]). [C] is een artiest die optreedt onder de artiestennaam [D].
2.3. Op 1 december 2008 hebben [eiser c.s.] en [X vof] voor de duur van vijf jaar een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot een bedrijfsruimte met regietafel, bekabeling, diverse roerende zaken en vier parkeerplaatsen aan de Oud-Loosdrechtsedijk 52E, gemeente Wijdemeren (hierna: de bedrijfsruimte). Partijen zijn daarbij een huurprijs van (laatstelijk) € 2.032,-- per maand overeengekomen. In de bij de huurovereenkomst behorende algemene bepalingen (hierna: de algemene bepalingen) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“(…)
Kosten, verzuim
17.1 In alle gevallen waarin verhuurder een sommatie, een ingebrekestelling of een exploot aan huurder doet uitbrengen, of in geval van procedures tegen huurder om deze tot nakoming van de huurovereenkomst of tot ontruiming te dwingen, is huurder verplicht alle daarvoor gemaakte kosten, zowel in als buiten rechte – met uitzondering van de ingevolge een definitieve rechterlijke beslissing door verhuurder te betalen proceskosten – aan verhuurder te voldoen.
De gemaakte kosten worden tussen partijen bij voorbaat vastgesteld op een bedrag dat niet lager is dan het gebruikelijke tarief dat door gerechtsdeurwaarders wordt gehanteerd.
17.2 Huurder is in verzuim door het enkele verloop van een bepaalde termijn.
Betalingen
(…)
18.2 Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand.
(…)”
2.4. [gedaagde c.s.] heeft de namens [eiser c.s.] verzonden facturen met betrekking tot de huur over de periode vanaf april 2009 tot en met september 2009 en over de periode vanaf januari 2010 tot en met juli 2010 in het geding gebracht. Op de facturen is [C] als referentie vermeld. Voorts vermelden de facturen dat [gedaagde c.s.] bij “urgentie of spoedeisende zaken” zich tot [C] dienen te wenden. Uit deze facturen volgt verder dat [X vof] is verzocht de huur over de periode vanaf april 2009 tot en met september 2009 op de rekening van [A] en de huur over de periode vanaf januari 2010 tot en met juli 2010 op de rekening van [E] over te maken. Voorts heeft [gedaagde c.s.] een aantal bankafschriften over de periode vanaf december 2008 tot en met maart 2010 overgelegd. Deze bankafschriften bevatten, voor zover hier relevant, de volgende informatie:
“(…)
Datum Tegenrekening Omschrijving/naam Debet
19-11-2008 [ ] (…)
2 maanden huur borg studio
oudloosdrechtsedijk 52 4.000,00
01-12-2008 [ ] [A]
Huur Oud Loosdrechtsdijk 52E
[X vof]
December 2008 2.000,00
06-01-2009 [ ] [A]
Spoedopdracht
Loosdrechtsdijk 52E (…)
Jan. 2009 2.000,00
19-02-2009 [ ] [A]
Spoedopdracht
Loosdrechtsdijk 52E (…)
Febt. 2009 1.200,00
20-03-2009 [ ] [A]
Loosdrechtsdijk 52E (…)
huur minus fact. 1609 1.000,00
07-09-2009 (…) [C]
Betalingskenm. (…)
1STE DEEL HUUR DE OP 10.09
EUR 1.000,00 1.000,00
03-11-2009 [ ] [A]en[B]
huur studio t/m oktober 2009 3.000,00
15-04-2010 [ ] A. [E]
Jan 2010 Minus500studiokosten 1.500,00
15-04-2010 [ ] A. [E]
deelhuur febr. 2010 500,00
16-05-2010 [ ] A. [E]
1000febr/500maart/32 jan/32febr32maart 1.596,00
(…)”
2.5. [gedaagde c.s.] heeft een aantal facturen in het geding gebracht met betrekking tot werkzaamheden die zijn verricht ten behoeve van [D] (de artiestennaam van [C]). Deze facturen bevatten, voor zover hier relevant, de volgende informatie:
“(…)
Factuur
datum Factuur
nummer Omschrijving bedrag
15-1-2009 1587 Voor het verzorgen en masteren van orkestbanden artiest [D].
Highland studios
2-11-16 december 2008
5 januari 2009 (…)
betaling d.m.v. verrekening huur Loosdrechtsedijk 52e februari 2009 € 800,00
13-3-2009 1609 Voor het verzorgen en masteren van orkestbanden artiest [D].
Highland studios
09-11-13 febr. 2009 (…)
betaling d.m.v. verrekening huur Loosdrechtsedijk 52e maart 2009 € 1.000,00
27-8-2009 1646 factuur betreffende werkzaamheden voor Project [D]
Verrekening met huur April.Mei.Juni. Juli.Augustus 2009 studiopand te Loosdrecht € 10.000,00
15-4-2010 1716 factuur betreffende werkzaamheden voor Project [D]
Verrekening met huur november-december 2009 studiopand te Loosdrecht
2x € 2000,- € 4.000,00
20-7-2010 1735 Betreft eindafrekening CD Project [D]
Highland studios periode 2 december 2008 t/m 16 februari 2010 € 11.700,00
(…)”
2.6. Op 2 juli 2010 heeft [eiser c.s.] in verband met een huurachterstand aan de voorzieningenrechter in Amsterdam verlof gevraagd en op 5 juli 2010 gekregen voor het leggen van conservatoir beslag op de zich in de bedrijfsruimte bevindende inventaris, met uitzondering van de handelsvoorraad, tot een bedrag van € 40.000,-- inclusief rente en kosten.
2.7. Op 15 juli 2010 is namens [eiser c.s.] conservatoir beslag gelegd ten laste van [gedaagde c.s.] op de zich in de bedrijfsruimte bevindende inventaris.
2.8. Bij dagvaarding van 15 oktober 2010 heeft [gedaagde c.s.] jegens [C] een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank. Op de kort gedingzitting van 22 oktober 2010 hebben [gedaagde c.s.] en [C] een minnelijke regeling getroffen, die in een proces-verbaal is vastgelegd. Het proces-verbaal luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
1. Partij [C] betaalt binnen drie dagen na heden € 17.000,- (zeventienduizend euro) aan eisers (…) onder vermelding van: schikking CD-project [D].
2. Na ontvangst van dit bedrag zullen eisers bij schriftelijke akte alle mogelijke over te dragen i.e. rechten met betrekking tot de opnamen en de opgenomen uitvoeringen aan partij [C] overdragen
3. Na uitvoering van het bovenstaande verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting terzake van de onderhavige procedure.
(…)”
2.9. [C] en [gedaagde c.s.] hebben geen uitvoering gegeven aan de onder 2.8 weergegeven schikking.
2.10. Thans loopt er nog een bodemprocedure tussen [eiser c.s.] en [gedaagde c.s.] over de huur van de bedrijfsruimte bij de kantonrechter te Hilversum. In deze procedure heeft [gedaagde c.s.] [C] in vrijwaring opgeroepen.
3.1. [Eiser c.s.] vordert samengevat:
1. ontruiming van de bedrijfsruimte door [gedaagde c.s.] met machtiging van [eiser c.s.] om daarbij zonodig de sterke arm in te schakelen;
2. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde c.s.] tot betaling van € 30.676,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 november 2010 tot de dag der algehele voldoening;
3. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde c.s.] tot betaling van € 2.032,-- per maand aan toekomstige huurpenningen voor iedere maand dat [X vof] na 12 november 2010 in het gehuurde verblijft, te vermeerderen met boeterente indien [X vof] niet tijdig betaalt;
4. veroordeling van [gedaagde c.s.] in kosten van deze procedure, met inbegrip van de kosten van het conservatoire beslag.
3.2. Ter toelichting op de vorderingen is het volgende gesteld. [gedaagde c.s.] heeft een huurachterstand van € 24.896,-- opgelopen en is op grond van artikel 17.2 van de algemene bepalingen in verzuim. Een dergelijke huurachterstand behoeft [eiser c.s.] niet te accepteren en daarom vordert hij – vooruitlopend op een bodemprocedure waar de ontbinding van de huurovereenkomst is gevorderd – in dit kort geding ontruiming van de bedrijfsruimte. [gedaagde c.s.] is voorts op grond van respectievelijk artikel 17.1 en 18.2 van de algemene bepalingen buitengerechtelijke kosten voor een bedrag van € 1.190,-- en een boete van € 4.500,-- verschuldigd. [eiser c.s.] heeft een spoedeisend belang bij ontruiming van de bedrijfsruimte, omdat hij door de niet betaling van de huur een achterstand in zijn hypothecaire verplichtingen heeft opgelopen. Voor zover [gedaagde c.s.] zich beroept op afspraken met [C], geldt het volgende. [eiser c.s.] heeft [gedaagde c.s.] nimmer toestemming gegeven om zijn facturen (voor werkzaamheden ten behoeve van [C]) met de huur te verrekenen.[C] was ook niet bevoegd om [eiser c.s.] te vertegenwoordigen. [gedaagde c.s.] heeft hierop evenmin kunnen vertrouwen, aangezien [C] slechts het feitelijke aanspreekpunt was. [eiser c.s.] betwist voorts dat [C] betalingsinstructies aan [gedaagde c.s.] heeft gegeven. Op de facturen is uitdrukkelijk vermeld op welke rekening [gedaagde c.s.] de huur diende te betalen. Daarbij komt nog dat [gedaagde c.s.] evenmin aan [eiser c.s.] heeft gevraagd of hij facturen van [C] met de huur mocht verrekenen. Derhalve kan [gedaagde c.s.] geen beroep op artikel 6:34 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) doen. Ten slotte hebben [gedaagde c.s.] en [C] de geschillen over de facturen van [X vof] met de schikking van 22 oktober 2010 geregeld. Hieruit volgt dat de facturen van [gedaagde c.s.] thans niet meer met de huur kunnen worden verrekend.
3.3. [gedaagde c.s.] voert verweer. Hij betwist uitdrukkelijk dat sprake is van een huurachterstand. De betalingen aan [C] (onder meer via verrekening) hebben te gelden als betaling van de huur. [C], die is aangesteld als beheerder van de bedrijfsruimte, gaf [gedaagde c.s.] betalingsinstructies die van tijd tot tijd wisselden en ook afweken van de betalingsregeling in de huurovereenkomst en de facturen. [eiser c.s.] heeft zich hier (destijds) nimmer tegen verzet. Derhalve mocht [gedaagde c.s.] er vanuit gaan dat [C] de betalingen van [eiser c.s.] mocht ontvangen. [gedaagde c.s.] is ook nimmer in gebreke gesteld en verkeert derhalve thans niet in verzuim. Voorts heeft [eiser c.s.] de huurachterstand verkeerd berekend, aangezien € 1.000,-- met betrekking tot de huur over de maand september 2009 per bankgiro is betaald. [gedaagde c.s.] betwist dat [eiser c.s.] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt.
3.3.1. Voor zover er sprake is van onbetaalde huur, doet [gedaagde c.s.] ook een beroep op verrekening hiervan met de door haar geleden schade als gevolg van de wantoestanden die de afgelopen weken hebben plaatsgevonden (blokkades ed.). Voorts zou een ontruiming [gedaagde c.s.] enorm duperen, aangezien een andere locatie niet op stel en sprong beschikbaar is. [gedaagde c.s.] kan in een dergelijk geval een aantal maanden niet werken. Het zoeken van een (andere) geschikte studio zal bovendien veel tijd gaan kosten. Daarbij komt nog dat [gedaagde c.s.] in geval van een verhuizing reeds aangenomen projecten zal moeten afzeggen. Ten slotte is voor de gevorderde doorbetaling van de huur geen enkele grond, aangezien de huur op dit moment stipt wordt betaald. Tussen partijen is slechts in geschil of [X vof] in het verleden heeft betaald.
4. De beoordeling
4.1. In het onderhavige geval is een spoedeisend belang aanwezig, nu onvoldoende is betwist dat [eiser c.s.] de huurinkomsten nodig heeft ter betaling van zijn hypothecaire lasten.
4.2. In een kort geding is een vordering tot ontruiming slechts toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens toewijst en indien van eiseres niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.3. Tussen partijen is in geschil of [X vof] in de periode vanaf februari 2009 tot en met juni 2010 een huurachterstand van € 24.986,-- heeft opgelopen. Het betoog van [eiser c.s.] dat [gedaagde c.s.] niet op redelijke gronden in de zin van artikel 6:34 lid 1 BW heeft kunnen aannemen dat [C] bevoegd was om de betaling te ontvangen, is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Reeds in maart 2009 heeft [gedaagde c.s.] – duidelijk zichtbaar voor [eiser c.s.] – een deel van de huur, te weten € 1.000,--, met een factuur van [C] verrekend. Aannemelijk is dat [C] deze informatie met [eiser c.s.] – gelet op de familiale band tussen hen – heeft gedeeld. Verder heeft [eiser c.s.] tussen april 2009 en november 2009 geen huur van [gedaagde c.s.] ontvangen op het op de facturen vermelde rekeningnummer. Niet is gebleken dat [eiser c.s.] zich destijds op enigerlei wijze heeft verzet toen [gedaagde c.s.] niet conform de in facturen vermelde betalingsinstructie handelde. Ook nadat [gedaagde c.s.] in november 2009 een bedrag van € 3.000,-- over de periode tot en met oktober 2009 op de rekening van [eiser c.s.] heeft gestort, is [eiser c.s.] niet in actie gekomen anders dan dat hij – blijkens de in het geding gebrachte facturen – [gedaagde c.s.] heeft verzocht om de huur vanaf november 2009 op de rekening van [E] te storten. Daarbij komt dat [gedaagde c.s.] destijds ook niet door [eiser c.s.] op een huurachterstand is gewezen. Voorts is [C] door [eiser c.s.] als referentie aangesteld en fungeerde hij tevens als aanspreekpunt voor [gedaagde c.s.] in geval van spoedeisende zaken. Het standpunt dat [C] slechts een feitelijk aanspreekpunt van [gedaagde c.s.] was, is in dit kort geding evenmin aannemelijk geworden. Dit geldt te minder, nu gesteld noch is gebleken dat [eiser c.s.] en [gedaagde c.s.] – anders dan via [C] – tussen november 2008 en juli 2010 contact met elkaar hebben gehad over de bedrijfsruimte.
4.4. Het betoog dat het [gedaagde c.s.] voorts niet was toegestaan om zijn vorderingen op [C] met de huur te verrekenen, wordt niet gevolgd. Niet in geschil is dat [gedaagde c.s.] een vijftal vorderingen met een beloop van € 27.500,-- bij [C] in rekening heeft gebracht in verband met door [gedaagde c.s.] uitgevoerde werkzaamheden, die [C] op zijn beurt niet heeft voldaan. Ook het schikkingsbedrag waarin deze vorderingen volgens [eiser c.s.] zijn verdisconteerd, is niet door [C] betaald. Dat [gedaagde c.s.] op eigen initiatief en zonder voorafgaande instructie de huur van de bedrijfsruimte met zijn vorderingen heeft verrekend, is op dit moment onvoldoende aannemelijk. Uit hetgeen onder 4.3 is overwogen volgt dat voorshands niet zonder meer kan worden aangenomen dat [C] niet bevoegd was om [eiser c.s.] te vertegenwoordigen c.q. betalingsinstructies te geven. Hiervoor dient echter een verder onderzoek naar de feiten, waartoe een kort geding zich niet leent, plaats te vinden om tot een juiste beoordeling van het geschil te komen. Ten slotte kan de stelling van [eiser c.s.] dat [gedaagde c.s.] zijn verrekeningsverweer met de schikking van 22 oktober 2010 heeft opgegeven [eiser c.s.] evenmin baten, nu partijen aan deze afspraken nimmer uitvoering hebben gegeven.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat vooralsnog niet is gebleken dat [gedaagde c.s.] een huurachterstand heeft. Derhalve behoeven de overige vorderingen van [eiser c.s.] geen bespreking meer en zullen deze eveneens worden afgewezen.
4.6. [eiser c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde c.s.] worden begroot op:
- vast recht € 1.165,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.981,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2. veroordeelt [eiser c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde c.s.] tot op heden begroot op € 1.981,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Hees, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. C.G. van Blaaderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2010.