ECLI:NL:RBAMS:2010:BO6680

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
468435 / KG ZA 10-1592 en 468429 / FA RK 10-7254 (TG/LB)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • T.P.J. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk huisverbod en verlenging daarvan in het kader van ernstig en onmiddellijk gevaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 1 september 2010 uitspraak gedaan over een tijdelijk huisverbod dat aan de man was opgelegd. Dit huisverbod was ingesteld op 13 augustus 2010, na een incident van fysiek geweld tussen de man en de vrouw, waarbij beiden letsel hadden opgelopen. De burgemeester had op basis van een zorgadvies van de Blijfgroep besloten het huisverbod op te leggen, omdat de aanwezigheid van de man in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de vrouw opleverde. De man heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, maar de rechter heeft dit verzoek afgewezen. De rechter oordeelde dat er voldoende bewijs was voor een ernstig vermoeden van gevaar, gebaseerd op eerdere incidenten van geweld tussen de partijen. De man voerde aan dat het besluit onzorgvuldig was genomen en dat hij niet de agressor was, maar de rechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot het opleggen van het huisverbod had kunnen komen. De situatie was ongewijzigd en de vrouw voelde zich nog steeds bedreigd, wat de verlenging van het huisverbod rechtvaardigde. De rechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Civiel
voorzieningenrechter
zaaknummer / rekestnummer: 468435 / KG ZA 10-1592 en 468429 / FA RK 10-7254 (TG/LB)
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 1 september 2010 betreffende tijdelijk huisverbod
(artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht)
Zitting hebben:
mr. T.P.J. de Graaf, als voorzieningenrechter,
mr. E.H. Braaf-van der Putten, als griffier.
in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker (hierna: de man)
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende te [woonplaats],
gemachtigde mr. J.J.M. Kleiweg te Amsterdam,
en
de burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder.
zetelende te Amsterdam,
hierna: verweerder
in welke zaak belanghebbende is:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats]
(hierna: de vrouw)
1. Het procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2010 heeft verweerder aan de man een tijdelijk huisverbod opgelegd (hierna: het besluit). Bij besluit van 19 augustus 2010 heeft verweerder het tijdelijk huisverbod verlengd (hierna: de verlenging).
Tegen deze besluiten (hierna: het bestreden besluiten) heeft de man op 27 augustus 2010 beroep ingesteld. Tevens heeft de man de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit tot het opleggen van het huisverbod en de verlenging zo spoedig mogelijk wordt opgeheven dan wel geschorst.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het verzoek en het beroep zijn ter zitting gevoegd behandeld.
De is daar verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J. Pot.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 1 september 2010 heeft de rechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. Daarbij heeft de rechter gewezen op de rechtsmiddelen, zoals onder aan dit proces-verbaal vermeld.
De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
2. De beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb (hierna: Awb) af.
- verklaart het beroep tegen de besluiten van 13 augustus 2010 en 19 augustus 2010 ongegrond.
3. De overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De rechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
3.1 De feiten
Bij de beoordeling van het verzoek gaat de rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De man en de vrouw wonen gezamenlijk op het adres [adres] (hierna: de woning) en zijn daar beiden ingeschreven. De man en de vrouw hebben sinds 2008 een relatie met elkaar.
Op 13 augustus 2010 omstreeks 3.15 uur heeft zich in de woning een incident voorgedaan in de huiselijke sfeer. De man en de vrouw hadden in de woning ruzie. Een verbalisant is ter plaatse gegaan en trof de toegangsdeur op slot. In het formulier “situatie ter plaatse” wordt onder andere vermeld dat hij de man dreigende taal hoorde uitslaan en dat de vrouw angstig klonk. In eerste instantie werd geweigerd de deur open te doen, maar nadat verbalisant melde zelf de deur te zullen openen werd de deur alsnog geopend. De man heeft tijdens de gesprekken tevens de politie bedreigd. De verbalisant heeft bij beiden letsel geconstateerd.
De vrouw heeft op 13 augustus 2010 om 11.00 uur aangifte gedaan, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. De man is op 13 augustus 2010 omstreeks 14.00 uur verhoord, waarvan proces-verbaal van verhoor verdachte is opgemaakt.
De hulpofficier van justitie heeft de situatie beoordeeld met het oog op een aan de man op te leggen huisverbod. Hij heeft hiertoe het Risico-taxatieinstrument (RiHG) ingevuld en van zijn bevindingen proces-verbaal opgemaakt. Hij is tot de conclusie gekomen dat de aanwezigheid van de man in de woning een onmiddellijk dreigend gevaar voor de vrouw opleverde.
Hierop heeft hij namens verweerder besloten om aan de man een tijdelijk huisverbod op te leggen. Dit besluit, gedateerd op 13 augustus 2010, houdt in dat de man de woning gelegen aan de [adres] vanaf 13 augustus 2010, 12.24 uur tot 23 augustus 2010, 12.24 uur niet mag betreden, noch daarin aanwezig mag zijn of zich daarbij mag ophouden, alsmede een contactverbod met de vrouw.
Ter motivering van dit besluit heeft verweerder gesteld dat er naar aanleiding van een ruzie bij beiden letsel is waargenomen. Het geweld wordt gerechtvaardigd en de geweldspiraal lijkt toe te nemen. De dreiging is ook aan de politie gericht. Daarbij heeft verweerder van belang geacht dat het beëindigen van de zwangerschap door de vrouw eind mei 2010 een strijdpunt blijft. In de belangenafweging heeft verweerder overwogen dat gelet op de stelling van de man er sprake is van een haat-liefdeverhouding en dat de man niet in staat is de geweldspiraal te doorbreken.
Op 18 augustus 2010 heeft de Blijfgroep coördinatiepunt Tijdelijk Huisverbod (ASHG) in een zorgadvies geadviseerd het opgelegde huisverbod te verlengen met 18 dagen. Op 19 augustus 2010 is de directie Openbare Orde en Veiligheid tot een gelijke conclusie gekomen en heeft verweerder dienovereenkomstig geadviseerd.
Bij besluit van 19 augustus 2010 heeft verweerder het aan de vrouw opgelegde huisverbod voor de daarin genoemde periode van tien dagen verlengd met een aansluitende periode van 18 dagen, derhalve tot 10 september 2010.
Ter motivering heeft verweerder opgemerkt, onder verwijzing naar het zorgadvies, dat de dreiging van geweld of het (ernstig) vermoeden hiervan nog niet is geweken, nu de man niet mee heeft gewerkt aan de hulpverlening, het feit dat de vrouw zich nog bedreigd voelt door de man en de hulpverlening deze dreiging bevestigt.
De man heeft tegen het bestreden besluit het volgende aangevoerd.
Hij stelt zich op het standpunt dat het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen is. Er is eenzijdig uitgegaan van de door de vrouw geschetste versie van de feiten. Hij stelt dat hij niet de agressor is geweest tijdens het incident. De vrouw is gestart en de man heeft slechts getracht haar in bedwang te houden. Hij is van oordeel dat hij onevenredig veel nadeel lijdt tengevolge van het besluit.
Tegen de verlenging voert de man aan dat hij ten onrechte wordt gesteld dat hij de woning zou hebben opgezocht. De man heeft wel degelijk hulp geaccepteerd, maar het systeemgesprek kon pas plaatsvinden op 26 augustus 2010. Hij bestrijdt met klem dat er bij hem sprake is van excessief alcoholgebruik.
Hij verzoekt dan ook de bestreden besluiten te vernietigen met veroordeling van verweerder in de kosten van de procedure. Hij heeft voorts verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat het besluit wordt opgeheven dan wel geschorst.
Op 1 september 2010 heeft de Blijfgroep coördinatiepunt Tijdelijk Huisverbod (ASHG) in een zorgadvies geadviseerd het opgelegde huisverbod niet in te trekken.
3.2 De beoordeling
Het huisverbod
Op grond van artikel 2 Wth kan de burgemeester een huisverbod als het onderhavige opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
De rechter heeft dan ook allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder op grond van feiten of omstandigheden ten minste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van de man in de woning op 13 augustus 2010 een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meer van zijn huisgenoten.
Deze vraag beantwoordt de rechter bevestigend op grond van de volgende overwegingen.
Een ernstig vermoeden van gevaar voor de veiligheid betekent dat op de burgemeester niet de plicht om bewijs te leveren van zijn stellingen, maar dat hij deze aannemelijk dient te maken. In het onderhavige geval heeft de burgemeester aannemelijk gemaakt dat er regelmatig incidenten zijn tussen de man en de vrouw waarbij wederzijds fysiek geweld wordt gebruikt. Ook is gelet op de verklaringen van de man aannemelijk dat de frequentie van dat geweld is toegenomen.
Ter zitting heeft de man nog aangevoerd dat er onvoldoende onderzoek naar de feiten heeft plaatsgevonden. De rechter is van oordeel dat deze grief onvoldoende is onderbouwd nu ook niet is aangegeven hoe het onderzoek dan had plaats moeten vinden. In de onderhavige situatie is sprake van verklaringen van 2 partijen die tegenover elkaar staan. Voldoende duidelijk is echter geworden dat zowel de man als de vrouw fysiek geweld hebben gebruikt, zodat deze grief geen doel treft.
De man heeft voorts aangevoerd dat het RiHG onjuist is ingevuld, doch heeft nagelaten aan te geven welke punten dit betreft. Nu het RiHG slechts een hulpmiddel is bij het opleggen van een huisverbod en geen rechtsmiddel, wordt aan dit verweer voorbij gegaan.
In de nacht van 12 op 13 augustus 2010 is tussen partijen een ruzie ontstaan, welke zich kenmerkte door verbaal en fysiek geweld. Zowel de man als de vrouw hebben jegens elkaar fysiek geweld gebruikt en verwondingen opgelopen. Aannemelijk is dat er op dat moment een ernstig vermoeden van gevaar voor de veiligheid van de vrouw en de man was, zodat de burgemeester bevoegd was beiden een huisverbod op te leggen.
De rechter staat vervolgens voor de beantwoording van de vraag of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het opleggen van een huisverbod aan de man heeft kunnen komen. Deze vraag beantwoorde de rechter bevestigend op grond van de volgende overwegingen.
In de onderhavige situatie moest de burgemeester een keuze maken met betrekking tot de vraag wie een huisverbod zou krijgen opgelegd. Gelet op de verklaringen van de man tegen de politie is de rechter van oordeel dat hij, bedoeld of onbedoeld, een groter aandeel dan de vrouw heeft gehad in het geweld. De rechter heeft daarbij in overweging genomen dat de man verklaard heeft te hebben gegooid met een kast en een ruiten-tik-hamer, dat hij de banden van de auto leeg heeft laten lopen en de vrouw naar de grond heeft gebracht. Bij een eerder incident heeft de vrouw bij het naar de grond brengen door de man een hersenschudding opgelopen. Voorts heeft de man ter zitting verklaard dat hij fysiek sterker is dan de vrouw.
Het beroep is dan ook ongegrond. Gelet op het voorgaande ziet de rechter voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding.
De verlenging
Op grond van artikel 9 Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
De rechter heeft met betrekking tot de verlenging allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder op grond van feiten of omstandigheden ten minste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van de man in de woning op 23 augustus 2010 een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meer van zijn huisgenoten.
Deze vraag beantwoordt de rechter bevestigend op grond van de volgende overwegingen.
De situatie was nog ongewijzigd ten tijde van het nemen van het besluit en met de name de hulpverlening was om wat voor reden dan ook niet op gang gekomen. Verder is gebleken dat de vrouw bijzonder angstig is voor de man. Dat betekent dat ook ten tijde van de ingangsdatum van de verlenging er nog sprake was van (een vermoeden van) ernstig gevaar voor de vrouw en wellicht ook voor de man.
De rechter staat vervolgens voor de beantwoording van de vraag of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot verlenging van het huisverbod heeft kunnen komen.
Deze vraag beantwoordt de rechter bevestigend onder verwijzing naar de overwegingen met betrekking tot de belangenafweging omtrent het opleggen van het huisverbod. De situatie is immers ongewijzigd.
Het beroep tegen de verlenging is dan ook ongegrond. De rechter ziet voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding.
Ex nunc-toetsing
De rechter dient tot slot nog te beoordelen op er op dit moment aanleiding is om het huisverbod op te heffen.
Uit de zorgmelding van 1 september 2010 blijkt dat de hulpverlening nog steeds niet op gang is gekomen. Het systeemgesprek heeft inmiddels plaatsgevonden, maar vele van de problemen tussen de man en de vrouw zijn nog niet besproken. De man en de vrouw staan nog steeds lijnrecht tegenover elkaar. De rechter is van oordeel dat daarom ook op dit moment het huisverbod gehandhaafd kan worden.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal
De griffier. De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op: