Sector Civiel
voorzieningenrechter
zaaknummer / rekestnummer: 469101 / KG ZA 10-1642 en 469097 FA RK 10-7527
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 8 september 2010 betreffende tijdelijk huisverbod
(artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht)
Zitting hebben:
mr. T.P.J. de Graaf, als voorzieningenrechter,
mr. E.H. Braaf-van der Putten, als griffier.
[verzoeker], verzoeker (hierna: de man)
wonende te [woonp[woonplaats],
thans verblijvende te [woonplaats],
gemachtigde mr. J.M.M. Heilbron,
de burgemeester van de gemeente Diemen, verweerder.
zetelende te Diemen,
hierna: verweerder,
gemachtigden mr. M.R. Verbagen en mr. A.J. Tielbeke,
in welke zaak belanghebbende is:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats]
(hierna: de vrouw).
Bij besluit van 2 september 2010 heeft verweerder aan de man een tijdelijk huisverbod opgelegd.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft de man bij brief van 3 september 2010 beroep ingesteld.
Tevens heeft de man bij voornoemde brief de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende een schorsing van het huisverbod.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het verzoek en het beroep zijn ter zitting gevoegd behandeld.
De man is daar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De vrouw is niet verschenen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 8 september 2010 heeft de rechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. Daarbij heeft de rechter gewezen op de rechtsmiddelen, zoals onder aan dit proces-verbaal vermeld.
De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb (hierna: Awb) af.
- verklaart het beroep gegrond.
- vernietigt het bestreden besluit.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.311,=.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De rechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
Bij de beoordeling van het verzoek gaat de rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De man en vrouw woonden gezamenlijk op het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) en zijn daar beiden ingeschreven. In de woning verbleef tevens hun minderjarige zoon [zoon], geboren op [geboortedatum] 2004.
Op 1 september 2010 heeft zich in de woning een incident voorgedaan in de huiselijke sfeer. De man en de vrouw hadden in de woning ruzie. De man gooide met een beker naar de vrouw en heeft haar in het gezicht geslagen. Tussentijds is de zoon wakker geworden.
De man en de vrouw hebben zich afzonderlijk gemeld op het politiebureau.
De hulpofficier van justitie heeft de situatie beoordeeld met het oog op een aan de man op te leggen huisverbod. Hij heeft hiertoe het Risico-taxatieinstrument (RiHG) ingevuld en van zijn bevindingen proces-verbaal opgemaakt. Hij is tot de conclusie gekomen dat de aanwezigheid van de man in de woning een onmiddellijk dreigend gevaar voor de vrouw en de minderjarige zoon opleverde.
Hierop heeft hij namens verweerder besloten om aan de man een tijdelijk huisverbod op te leggen. Dit besluit, gedateerd op 2 september 2010, houdt in dat de man de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] vanaf 2 september 2010, 17.03 uur tot 12 september 2010, 17.03 uur niet mag betreden, noch daarin aanwezig mag zijn of zich daarbij mag ophouden, alsmede een contactverbod met de vrouw en de minderjarige zoon.
Ter motivering van dit besluit heeft verweerder gesteld dat er kans is op recidive. Het geweld vindt plaats in aanwezigheid van het kind en neemt toe in frequentie. Onder het kopje “belangenafweging” heeft verweerder overwogen dat de vrouw helemaal niet meer in de woning wil.
De man heeft in het beroepschrift en ter zitting het volgende aangevoerd.
De man betwist de in het bestreden besluit en onderliggende stukken vermelde gebeurtenissen niet. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hoewel die gebeurtenissen in beginsel tot het opleggen van een huisverbod hadden kunnen leiden, verweerder daartoe gelet op de omstandigheden niet had mogen overgaan. De man heeft aangevoerd dat de gronden voor de opgelegde maatregel (inmiddels) ontbreken. De vrouw verblijft niet meer in de woning, maar bij haar ouders. De woning staat dus leeg. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de hulpofficier van justitie blijkt dat op het moment van opleggen van het huisverbod reeds bekend was dat de vrouw niet in de woning zou verblijven. Voorts verblijven in de woning twee huisdieren. De hond wordt eenmaal per dag uitgelaten, maar de man wenst in de gelegenheid gesteld te worden de dieren een optimale verzorging te bieden.
De man heeft tevens een spoedeisend belang bij terugkeer in de woning. In de woning bevinden zich belangrijke documenten van de man met betrekking tot diverse lopende sollicitatieprocedures en de afwikkeling van een dispuut met het UWV. Hij verwacht post in de komende week en kan niet reageren zolang hij niet in de woning mag komen.
De man heeft spijt van zijn daden en zich al eerder aangemeld bij de Waag om te leren omgaan met gevoelens van onmacht. Hij kan terecht bij de Waag voor een Agressieregulatiebehandeling.
Hij verzoekt dan ook het beroep gegrond te verklaren. Hij heeft voorts verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat het besluit wordt geschorst.
Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat de vrouw inmiddels haar spullen uit de woning heeft gehaald, en niet meer in de woning woont. De ouders van de vrouw hebben contact gehad met de moeder van de man, en hebben haar in het bezit gesteld van de sleutel van het huis.De burgemeester heeft verder betoogd dat het huisverbod in stand dient te blijven omdat het contactverbod van belang is voor de vrouw en het kind
Artikel 1 sub 2 Wth bepaalt dat onder huisverbod wordt verstaan een beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Op grond van artikel 2 Wth kan de burgemeester een huisverbod als het onderhavige opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
De rechter heeft allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder op grond van feiten of omstandigheden ten minste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van de man in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meer van zijn huisgenoten.
Nu ter zitting is gebleken dat de vrouw en de zoon niet meer in de woning verblijven, en niet gesteld of gebleken is dat zij daar binnen afzienbare tijd wensen terug te keren, is er naar het oordeel van de rechter geen sprake van een (ernstig vermoeden) van een situatie waarin de aanwezigheid van de man in de woning ernstig en onmiddelijjk gevaar oplevert voor de veiligheid van een of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Het betoog van de brugemeester dat het bestreden besluit ondanks het vertrek van de vrouw en de zoon uit de woning in stand dient te blijven vanwege het daarin opgenomen contactverbod kan geen stand houden. Uit de hierboven weergegeven definitie van huisverbod blijkt dat het contactverbod alleen kan worden opgelegd ten aanzien van personen die in de woning wonen of daar anders dan incidenteel verblijven. Nu de vrouw en zoon niet meer in de woning verblijven bestaat er voor het handhaven van het contactverbod geen wettelijke grondslag.
Of de vrouw en zoon ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog in de woning verbleven, en of het contactverbod toen terecht is opgelegd kan verder in het midden blijven.
De rechter dient in zaken als de onderhavige immers ex nunc de rechtmatigheid van het bestreden besluit te toetsen.
Indien en voorzover het opleggen van een contactverbod in zaken als de onderhavige gewenst wordt geacht is het aan de wetgever om hierin te voorzien.
Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat ten tijde van de zitting aan verweerder niet de bevoegdheid toekwam om het huisverbod te handhaven wegens het ontbreken van een toereikende wettelijke grondslag.
Het beroep is dan ook gegrond. De rechter heeft, met de gegrondverklaring van het beroep, het bestreden besluit vernietigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen omdat de man daar gelet op de beslissing in de hoofdzaak geen belang meer bij heeft.
De rechter ziet aanleiding verweerder met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die de man in verband met de behandeling van het verzoek tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechter bepaalt de proceskosten, begroot op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, x factor 1 x € 437,=) op € 1.311,= aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De griffier.. De voorzieningenrechter: