ECLI:NL:RBAMS:2010:BO2995
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot compensatie van kosten door niet aangekomen bagage na vlucht met Air Baltic
In deze zaak vorderde eiser, die in persoon procedeerde, een schadevergoeding van € 99,61 van de verweerster Air Baltic, naar aanleiding van het niet aankomen van zijn bagage na een vlucht van Pskov naar Amsterdam op 5 mei 2010. Eiser had samen met zijn vrouw en andere familieleden gereisd, maar de bagage, waaronder zwangerschapskleding van zijn vrouw, was niet aangekomen op Schiphol. Eiser diende een bagagerapport in bij Aviapartner Baggage Tracing en verzocht Air Baltic om compensatie voor de gemaakte kosten in verband met de aanschaf van noodzakelijke zwangerschapskleding. Air Baltic weigerde echter deze kosten te vergoeden, wat leidde tot het geschil voor de kantonrechter.
De kantonrechter oordeelde dat de vordering van eiser voldeed aan de voorwaarden van de Europese procedure voor geringe vorderingen, zoals vastgelegd in de Verordening (EG) nr. 861/2007. De rechter verwierp het bezwaar van Air Baltic met betrekking tot de taal van het vorderingsformulier, aangezien dit in de Nederlandse taal was opgesteld, de taal van het gerecht. Aangezien Air Baltic geen inhoudelijk verweer had gevoerd tegen de vordering van eiser, werd de vordering toegewezen. De rechter veroordeelde Air Baltic tot betaling van het gevorderde bedrag van € 99,61 en de proceskosten, die voorlopig werden begroot op € 90,00 aan vastrecht.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 augustus 2010 door kantonrechter E. Pennink, die tevens het verzoek van eiser om een bewijs van waarmerking van de beslissing toewijsbaar achtte. De rechtbank gaf aan dat het voorgeschreven formulier, zoals bedoeld in de Verordening, zou worden afgegeven.