RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.316-10
RK nummer:10/5165
Datum uitspraak: 2 november 2010
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 augustus 2010 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 23 april 2010 door de Judge of de Chester Magistrates Court te Chester, Verenigd Koninkrijk. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere te Almere,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 september 2010. Daarbij zijn de officier van justitie en de gemachtigd raadsvrouw van de opgeëiste persoon mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord.
De rechtbank heeft op die zitting de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 OLW op grond van het bepaalde in artikel 22, lid 3 van de Overleveringswet met 30 dagen verlengd. De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat het zittingsrooster van de rechtbank dusdanig vol is dat zij niet binnen de termijn van 60 dagen uitspraak zal kunnen doen.
Bij uitspraak van 12 oktober 2010 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie te doen opvragen bij de Britse autoriteiten.
Op 19 oktober 2010 zijn ter zitting de officier van justitie en diens raadsvrouw mr. J. Kuijper raadsman opnieuw gehoord. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een vonnis van de Central Criminal Court van 18 oktober 1991 ten grondslag.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van een vrijheidsstraf voor de duur van 7 jaren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis. Van deze straf resteert nog 3 jaar en 38 dagen.
Dit vonnis betreft het feit zoals dit is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
Het EAB houdt verder onder g) een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
Uit het dossier blijkt dat de opgeëiste persoon bovenvermelde personalia heeft en dat hij niet de Nederlandse, maar de Ierse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevensheeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 8 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op het feit naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de in het EAB vermelde lengte van de straf die de opgeëiste persoon nog zou moeten uitzitten, niet juist is. In het EAB, rubriek c, onder 2 staat vermeld dat hij nog 3 jaar en 38 dagen moet uitzitten. Volgens de verdediging bedraagt het strafrestant 2 jaar en vier maanden, hetgeen zij als volgt heeft berekend. Er is 7 jaar opgelegd, waar automatisch 1/3 vanaf gaat. Dat betekent dat er in totaal 4 jaar en 8 maanden uitgezeten zou moeten worden, waarvan hij al 2 jaar en 4 maanden heeft uitgezeten. Na de zitting van 28 september 2010 zijn er diverse berichten in de (Ierse) pers verschenen waaruit kan worden afgeleid dat aan de opgeëiste persoon een hogere straf wordt opgelegd vanwege de omstandigheid dat de opgeëiste persoon niet van verlof is teruggekeerd. De verdediging is dan ook van mening dat gelet op het berekende verschil in strafrestant het specialiteitbeginsel wordt geschonden omdat de Britse autoriteiten een strafverzwaring hebben toegepast en ontsnapping naar Nederlands recht bovendien niet strafbaar is.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het specialiteitbeginsel niet wordt geschonden. Op grond van de informatie uit het EAB is duidelijk waarvoor de overlevering wordt verzocht en toe is beperkt. De ontsnapping is niet in het EAB als strafbaar feit vermeld en in paragraaf 4 is beoordeeld voor welk feit de overlevering wordt toegestaan. Voorts overweegt de rechtbank dat de duur van de restantstraf geen argument vormt op grond waarvan de overlevering al dan niet dient te worden toegestaan. De berekening van de restantstraf vergt een inhoudelijke beoordeling van de strafprocessuele regels die is voorbehouden aan de Britse justitiële autoriteiten en waar de Internationale Rechtshulpkamer in het stelsel van de Overleveringswet niet in kan treden. Voor de vraag of de overlevering dient te worden toegestaan dan wel geweigerd dient te worden, is in dit verband slechts de vraag relevant of op grond van artikel 7, eerste lid, onder b, van de OLW een straf is opgelegd van minimaal vier maanden, hetgeen in casu het geval is.
6. Verweer met betrekking tot de genoegzaamheid van de stukken
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat de aanvullende informatie uit de email van [naam 1] van 14 oktober 2010 niet afkomstig is van degene die het EAB heeft uitgevaardigd, te weten Judge Fowlie. Er staat duidelijk vermeld dat [naam 1] de feitenomschrijving heeft veranderd en daaraan de pleegplaats heeft toegevoegd. Het is niet duidelijk waaruit is gebleken dat de pleegplaats Londen is geweest en deze aanvullende informatie is derhalve nog steeds onvoldoende. Gelet hierop dient de overlevering te worden geweigerd.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. De officier van justitie heeft ter zitting toegelicht dat zij ook aan de uitvaardigende autoriteit, te weten Judge Fowlie, de aanvullende vraag over de pleegplaats heeft gesteld. Zij had echter nog geen antwoord van hem gekregen. Wel heeft zij het antwoord van [naam 1] gekregen. [naam 1] is liason-officier voor de Britse autoriteiten. Hij werkt bij de Serious Organised Crime Agency (SOCA) en die behandelen de Britse EAB’s. Voor aanvullende vragen in overleveringszaken richt het Openbaar Ministerie zich tot die organisatie. [naam 1] heeft bij de uitvaardigende autoriteiten navraag over de pleegplaats verricht en antwoord gekregen.
Gelet op deze toelichting van de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de aanvullende informatie over de pleegplaats namens de bevoegde uitvaardigende autoriteit is gegeven. Gelet hierop staat de pleegplaats voldoende vast, te weten United Kingdom, en zijn de stukken genoegzaam. Hieruit volgt dat Nederland geen rechtsmacht heeft, waardoor de conclusie dat de feiten zouden zijn verjaard, niet kan opgaan.
Op de zitting van 28 september 2010 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank bepaalt dat de bij de opgeëiste persoon aangetroffen en in beslaggenomen voorwerpen kunnen worden overgedragen aan de Britse autoriteiten. De raadsvrouw heeft verzocht dit verzoek af te wijzen nu dit tardief is gedaan en dat inbeslagname in het kader van een executieoverlevering niet in het belang is van enig strafrechtelijk onderzoek naar de feiten.
Ter zitting van 19 oktober 2010 heeft de officier van justitie haar vordering gehandhaafd en gesteld dat de tekst van artikel 49 en 50 van de OLW geen beperking ten aanzien van executieoverlevering stelt. Het is aan de uitvaardigende autoriteit om dit onderdeel in het EAB onder g) aan te kruisen. De vordering was op zich laat gedaan, maar gelet op de heropening van het onderzoek heeft de verdediging voldoende tijd gehad om zich te verweren.
De raadsvrouw heeft gepersisteerd.
De rechtbank overweegt dat de tekst van artikel 49 en 50 van de OLW geen uitdrukkelijke beperking ten aanzien van executieoverlevering bevat. Deze artikelen zijn een uitwerking van artikel 29 van het Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel van 13 juni 2002. Daarin is bepaald - voor zover hier van belang - dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit voorwerpen in beslag neemt die
a) als bewijsstuk kunnen dienen;
b) van het strafbaar feit afkomstig zijn en zich in het bezit van de gezochte persoon bevinden.
In het EAB onder g) is vermeld dat “This warrant pertains also the seizure and handing over of property which may be required as evidence”. De rechtbank is van oordeel dat de bij de opgeëiste persoon inbeslaggenomen voorwerpen, te weten vier mobiele telefoons, geen strafvorderlijk belang meer kunnen dienen, zoals vermeld in artikel 29 van het Kaderbesluit, nu de opgeëiste persoon reeds in 1991 is veroordeeld voor het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank de vordering van de officier van justitie met betrekking tot de overgave van de inbeslaggenomen voorwerpen af.
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
De rechtbank wijst de vordering tot overdracht van de inbeslaggenomen goederen (4 mobiele telefoons) af.
9. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge of the Chester Magistrates Court te Chester, Verenigd Koninkrijk, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERT de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Aldus gedaan door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. C.E.M. Marsé en W.H. van Benthem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2010.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.