ECLI:NL:RBAMS:2010:BO1681

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
427949 / HA ZA 09-1538
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van bindend advies tussen Juconi en CBF

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 april 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Juconi en het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF). Juconi, een fondsenwervende instelling voor kansarme kinderen in Zuid-Amerika, heeft een vordering ingesteld tot vernietiging van een bindend advies dat door het CBF was gegeven. Dit advies betrof de vraag of de kosten en baten van een campagne, uitgevoerd door Corris B.V., als 'acties van derden' konden worden verantwoord in de jaarrekening van Juconi. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Commissie Keur van het CBF terecht heeft geoordeeld dat de kosten en baten van de campagne niet onder de definitie van 'acties van derden' vallen, zoals vastgelegd in artikel 417 van Richtlijn 650. Juconi had de kosten van de campagne verantwoord als aandeel in acties van derden, maar de rechtbank oordeelde dat deze kosten direct onder de eigen fondsenwervingskosten van Juconi vallen. De rechtbank heeft het beroep van Juconi ongegrond verklaard en haar in de proceskosten veroordeeld. Tevens is Juconi verboden om uitingen te doen waarin zij de indruk wekt dat zij houder is van het CBF-keurmerk, op straffe van een dwangsom. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en verantwoording in de fondsenwervende sector, en bevestigt de strikte interpretatie van de regels omtrent fondsenwerving.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 427949 / HA ZA 09-1538
vonnis van 14 april 2010
in de zaak van
de stichting
STICHTING HOOP VOOR STRAAT - EN ZWERFKINDEREN JUCONI,
gevestigd te Den Haag,
e i s e r e s in conventie,
v e r w e e r s t e r in reconventie,
advocaat mr. K.T.B. Salomons,
tegen
de stichting
STICHTING CENTRAAL BUREAU FONDSENWERVING,
gevestigd te Amsterdam,
g e d a a g d e in conventie,
e i s e r e s in reconventie,
advocaat mr. J. Bedaux.
Partijen zullen hierna Juconi en het CBF worden genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de op 23 april 2009 uitgebrachte dagvaarding met producties,
- de conclusie van antwoord, tevens houdende (voorwaardelijke) eis in reconventie met producties,
- het tussenvonnis van 12 augustus 2009, waarbij een comparitie-zitting is bepaald,
- de op 17 december 2009 plaatsgevonden comparitie-zitting en het daarvan opgemaakte proces-verbaal.
Vervolgens is bepaald dat uitspraak zal worden gedaan.
2. De feiten
a. Juconi is een fondsenwervende instelling voor kansarme kinderen in Zuid-Amerika.
b. Het CBF is een instantie, waarvan de centrale doelstelling in het voorwoord van haar reglement (hierna: het CBF-reglement) onder meer als volgt is omschreven:
Te bevorderen dat in Nederland de werving en besteding van fondsen (…) door en voor charitatieve, culturele, wetenschappelijke of andere het algemeen nut beogende rechtspersonen en de voorlichting die door hen in dat kader wordt afgegeven, op verantwoorde wijze plaatsvinden. (…)
Het CBF-reglement vermeldt voorts dat een van de middelen om dit doel te bereiken is het ontwikkelen van regels voor een betrouwbare en verantwoorde fondsenwerving, onder meer gericht op het verstrekken van een keurmerk.
c. De toekenning van het CBF-keurmerk heeft het CBF gemandateerd aan haar Commissie Keurmerk (hierna: CK), waarin drie leden van haar bestuur plaatsnemen.
d. Artikel 14 van het CBF-reglement bevat een geschillenregeling, die onder meer inhoudt dat geschillen tussen het CBF en een aanvrager dan wel houder van een keurmerk bij wege van bindend advies worden beslist door het College van Beroep (CvB). Het reglement van dit CvB maakt als bijlage 7 onderdeel uit van het CBF-reglement.
e. Partijen zijn omstreeks 1999 een keurmerkovereenkomst aangegaan, waarbij het CBF aan Juconi het recht heeft verleend tot het voeren van het CBF-keurmerk en het daarbij behorende logo. In deze overeenkomst is het CBF-reglement van toepassing verklaard en daarin is onder meer bepaald:
Artikel 2 sub c:
(…)
Bij het einde van de overeenkomst vervalt ieder recht op het voeren van het CBF-Keur. De Keurmerkhouder dient in dat geval het Keurmerkcertificaat terug te zenden aan het CBF.
(…)
Artikel 4 lid 3 sub g:
De fondsenwervende instelling dient zorg te dragen voor een evenwichtige verdeling van de kosten voor fondsenwerving en die van de besteding aan de realisering van de doelstelling. De kosten voor de fondsenwerving uitgedrukt als percentage van de baten uit eigen fondsenwerving in enig jaar, bedragen over een periode van drie achtereenvolgende jaren gemiddeld niet meer dan 25% van de baten uit eigen fondsenwerving. De berekening van het in de vorige zin bedoelde gemiddelde percentage geldt vanaf het derde jaar van het bestaan van de fondsenwervende instelling.
Artikel 4 lid 5.1 sub a :
De jaarverslaggeving dient te zijn ingericht overeenkomstig de ‘Richtlijn Fondsenwervende Instellingen’ (…)
Artikel 9:
a Indien de Keurmerkhouder niet aan zijn ingevolge dit Reglement op hem rustende verplichtingen voldoet dan wel het hem verleende recht op het voeren van het CBF Keur misbruikt, kan het CBF het Keurmerkcertificaat onmiddellijk intrekken en de Keurmerkovereenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen zoals geregeld in art. 4 van de Keurmerkovereenkomst. (…)
b In het onder sub a van dit artikel bedoelde geval stelt het CBF de Keurmerkhouder onverwijld schriftelijk in kennis van de intrekking van het Keurmerkcertificaat en de opzegging van de Keurmerkovereenkomst. Na ontvangst van deze kennisgeving verbeurt de Keurmerkhouder een aan het CBF te betalen boete van € 454,-- voor iedere keer dat hij handelt in strijd met zijn verplichtingen onverminderd zijn gehoudenheid de geleden schade te vergoeden.
(…)
f. Artikel 417 van Richtlijn 650 Fondsenwervende Instellingen (hierna: Richtlijn 650), luidde in 2006 en 2007 als volgt:
De ontvangen bijdragen uit nationale loterijen, puzzelacties van bladen en dergelijke en/of van andere fondsenwervende instellingen dienen als ‘(aandeel in) acties van derden’ te worden verantwoord voor het netto door de instelling ontvangen bedrag verminderd met de eventueel door de instelling aan derden betaalde directe verwervingskosten. In de toelichting dient het totaal ontvangen netto bedrag en de daarop in mindering gebrachte eigen kosten te worden vermeld.
g. Zowel op 13 januari 2006 als op 6 februari 2007 is Juconi een Direct-Dialog-Overeenkomst aangegaan met Corris B.V. (hierna: Corris), waarbij Corris zich jegens Juconi heeft verbonden om op haar staanplaatsen in Nederland de doelstellingen van Juconi onder de aandacht van het publiek te brengen alsmede om donateurs en wederkerende donaties voor Juconi te werven. Bij de op 13 januari 2006 gesloten overeenkomst is Juconi in artikel 5 een aan Corris te betalen honorarium van € 216.420,-- exclusief btw overeengekomen en bij de overeenkomst van 6 februari 2007 een honorarium van € 577.120,-- exclusief btw. In beide overeenkomsten is Jaconi in artikel 7 de onderstaand weergegeven garanties met Corris overeengekomen.
(1) Corris garandeert Juconi dat de inkomsten uit de campagne (de uit de direct-dialog-campagne verkregen donatie) binnen 24 maanden na het verstrijken van de in artikel 4 lid 3 bedoelde periode in ieder geval groter zijn dan de som van de vergoeding aan Corris inclusief de BTW.
(2) Mocht dit resultaat niet binnen genoemde termijn worden bereikt dan is de direct-dialog campagne nog niet afgerond. Corris is in dit geval verplicht om na in artikel 7, lid 1 genoemde termijn gedurende een periode van maximaal 12 maanden zonder kosten campagne te voeren totdat de inkomsten uit de campagne (de uit de direct-dialog-campagne verkregen donaties) in ieder geval groter zijn dan de som van de vergoeding aan Corris inclusief de BTW.
h. In haar jaarrekeningen voor 2006 en 2007 heeft Jaconi de opbrengst en de kosten van de door Corris gevoerde campagne verantwoord als “aandeel in acties van derden”, onderdeel van de toelichting op de staat van baten en lasten. In de jaarrekening voor 2007 - waarin ook de bedragen voor 2006 zijn weergegeven - is dit als volgt (in euro’s) verantwoord:
2007 2006
AANDEEL IN ACTIES VAN DERDEN
Direct Dialog Campagne (Corris) 391.515 254.259
391.515 254.259
Af: verwervingskosten -395.516 -250.177
-4.001 4.082
i. Over het “aandeel in acties van derden” is naar aanleiding van een controle door het CBF van de jaarrekening voor 2006 tussen partijen een geschil gerezen ten aanzien waarvan de CK in haar vergadering van 3 juli 2008 heeft beslist dat - zakelijk weergegeven - de jaarrekening voor 2006 op dit punt niet is ingericht overeenkomstig artikel 417 van Richtlijn 650 en daarom dient te worden aangepast. Bij brief van 10 juli 2008 heeft de directeur van het CBF Juconi dienovereenkomstig aangeschreven.
j. Inmiddels was Corris op 22 april 2008 in staat van faillissement verklaard.
k. Tegen de in 2.i vermelde beslissing van de CK is Juconi in beroep gekomen bij het CvB, dat op 19 januari 2009 een bindend advies (hierna: het bindend advies) heeft gegeven, waarin het beroep van Juconi ongegrond is verklaard. Deze beslissing is in het bindend advies - na de tekst van artikel 417 van Richtlijn 650 voorop te hebben gesteld (zie 2.f) - in de overwegingen 3.3 t/m 3.9 onder meer als volgt gemotiveerd:
3.3. (...) Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of de bijdragen vallen onder de woorden “en dergelijke” in artikel 417.
3.4. Doel van de toekenning van het CBF-Keur is, zoals door CBF terecht is opgemerkt, dat het publiek erop kan vertrouwen dat de jaarverslaglegging van instellingen met een CBF-Keur een juiste weergave is van zowel de verwerving als de besteding van middelen. Een begunstiger van een goed doel moet er, met andere woorden, op kunnen vertrouwen dat zijn donatie ook werkelijk besteed wordt aan het goede doel waarvoor hij het bestemd heeft en dat het kostenpercentage fondsenwerving van die instelling niet hoger uitkomt dan 25%.Uitgangspunt is dan ook dat een instelling niet onder deze 25% eis kan uitkomen door niet zelf voor fondsenwerving te zorgen, maar dit uit te besteden aan een ander.
3.5. Juconi voert aan dat de door Corris uitgevoerde acties plaatsvonden voor rekening en risico van Corris. Dit is niet juist. In het hierboven geciteerde artikel 5 van de overeenkomst staat immers vermeld dat Juconi een groot bedrag (€ 216.420) voor de werkzaamheden van Corris moest betalen, welk bedrag voldaan diende te worden uit donaties die uit de ‘direct dialog campagne’ kwamen. Niet is gesteld, noch is gebleken, dat aan de donateurs werd meegedeeld dat hun donatie alleen aan Juconi zou toekomen indien en voor zover het totaal bedrag aan met deze campagne ontvangen donaties boven het bedrag van € 216.420 zou uitkomen. Ook de opmerking van Juconi dat een belangrijk doel van de campagne was voorlichting over de erbarmelijke toestand van straatkinderen in Colombia (meer dan dat het om fondsenwerving ging) is niet voldoende onderbouwd. Deze stelling is bovendien strijdig met het bepaalde in de overeenkomst met Corris dat het volledige bedrag van € 216,420 uit giften van de door Corris te benaderen mensen moest worden voldaan en dat een achterstand in betaling Corris de bevoegdheid gaf de wettelijke rente plus 2% te berekenen.
Opgemerkt is nog dat Corris inmiddels failliet is, waardoor de stelling dat Juconi geen enkel risico liep nog verder wordt ontkracht.
3.6. Vervolgens doet Juconi een beroep op bij haar door CBF opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat de kosten konden worden aangemerkt als kosten derden. Zij beroept zich daarbij op een brief van de registeraccountant drs. H. Huizer aan Lodder & Co Accountants & Adviseurs t.a.v. de heer D. Beck RA van 17 februari 2006, onder meer inhoudende: “Op uw verzoek hebben wij op 28 november 2005 telefonisch contact gehad met het Centraal Bureau Fondsenwerving. Wij hebben gesproken met de heer [A] en hem de navolgende vraag voorgelegd:
Hoe moeten de kosten van een extern bureau gekwalificeerd worden als er door een stichting in het kader van fondsenwerving aan een extern bureau opdracht wordt gegeven voor een campagne en wordt overeengekomen dat de inkomsten van de campagne, onder aftrek van een vast bedrag aan wervingskosten, toekomt aan de stichting.
Volgens [A] zijn de kosten van het externe bureau in deze situatie niet als fondsenwerving aan te merken.”
3.7. Ook al wordt ervan uitgegaan dat een dergelijk telefoongesprek heeft plaatsgevonden - CBF ontkent dit bij gebrek aan wetenschap, de genoemde [A] is overleden - dan nog kan hieruit geen toezegging worden afgeleid van CBP aan Juconi dat het bedrag dat aan Corris moest worden betaald verantwoord mocht worden als ‘(aandeel in) acties van derden’ als bedoeld in bovenbedoeld artikel 417. De naam Corris wordt immers niet genoemd en evenmin is sprake van een “direct dialog campagne”, waarop de overeenkomst met Corris betrekking heeft. Het is onaannemelijk, laat staan bewezen, dat Huizer van [A] in een telefoongesprek een dergelijke verregaande toezegging zou hebben gekregen zonder dat hij dat daarna expliciet schriftelijk zou hebben vastgelegd en hebben laten accorderen door [A] of een (andere) bevoegde vertegenwoordiger van CBF.
3.8. Bovendien beroept Juconi zich er nog op dat een andere Keurmerkhouder (Stinafo) de kosten en baten uit de actie van Corris in de jaarrekening heeft opgenomen onder “acties derden” en dat CBF dit heeft aanvaard, onder vermelding dat er geen afwijkingen zijn geconstateerd.
CBF heeft hierover opgemerkt dat bij de controle van de jaarrekening van Stinafo aanvankelijk niet is opgemerkt dat ook deze stichting de aan Corris verschuldigde kosten en baten op grond van een vergelijkbare overeenkomst foutief had verantwoord, doch dat inmiddels ook Stinafo hierop is aangesproken.
Het kan wellicht onzorgvuldig worden genoemd dat door CBF niet is opgemerkt dat Stinafo de kosten en baten van Corris op dezelfde manier als Juconi verkeerd heeft verantwoord, doch daaruit kan niet worden afgeleid dat door CBF bij Juconi het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat zij de aan Corris verschuldigde kosten (en van haar te ontvangen baten) mocht verantwoorden als “acties van derden” als bedoeld in artikel 417.
3.9. Uit hetgeen hiervoor is overwogen komt het college tot de slotsom dat de kosten en baten uit de ‘direct dialog campagne’ van Corris niet vallen onder acties van derden in de zin van artikel 417 van Richtlijn 650. Wat er overigens door Juconi nog is opgemerkt over de wijze van besluitvorming of anderszins kan hier niet aan afdoen. De kosten en baten die door Juconi aan Corris zijn betaald, respectievelijk van haar zijn ontvangen vallen direct onder kosten en baten van eigen fondsenwerving, zodat de beslissing van de Commissie Keur van het CBF terecht is gegeven en het beroep ongegrond zal worden verklaard. Juconi zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten.
l. Bij brief van 2 maart 2009 heeft het CBF aan Juconi bericht dat de keurmerkovereen- komst overeenkomstig artikel 9 van het CBF-reglement per 2 maart 2009 wordt ontbonden.
In conventie:
3. De vordering van Juconi
3.1. Juconi heeft de onderstaand weergegeven vorderingen tegen het CBF ingesteld:
(…) bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Te vernietigen het bindend advies van het College van Beroep CBF d.d. 19 januari 2009 gewezen tussen Juconi als klager en het CBF (en de Commissie Keurmerk) als verweerder.
II. Te verklaren voor recht dat Juconi in haar jaarrekening over 2006 (en 2007) gerechtigd is om de kosten en baten van de Direct Dialog Campagne op te nemen als kosten acties derden als bedoeld in artikel 417 Richtlijn 650 onder de verplichting van het CBF om met inachtname daarvan de jaarrekeningen van Juconi over 2006 en 2007 te toetsen en goed te keuren.
III. Het CBF te veroordelen om binnen 5 dagen na het ten deze te wijzen vonnis opnieuw een CBF-Keur aan Juconi te verlenen en een keurmerkovereenkomst aan Juconi aan te bieden onder publicatie van de ongedaanmaking van de eerdere intrekking, één en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat het CBF in gebreke blijft aan het deze te wijzen vonnis te voldoen.
IV. Het CBF te veroordelen in de proceskosten, waaronder de kosten van het College van Beroep ad € 309,40.
3.2. De onderbouwing door Juconi van deze vorderingen kan als volgt worden samengevat. Zij stelt de navolgende drie wezenlijke grieven tegen de besluitvorming van het CBF aan het CvB te hebben voorgelegd: a) de interpretatie en reikwijdte van artikel 417 Richtlijn, b) de voorlichtingskosten en c) het opgewekte vertrouwen. Ten aanzien van deze grieven - alle drie - geeft het bindend advies blijk van essentiële tekortkomingen. Deze tekortkomingen komen op het volgende neer:
Ad a): De motivering die het CvB in overweging 3.4 van het bindend advies geeft, is in relatie tot de tekst van artikel 417 van Richtlijn 650 niet ter zake doend en deels onjuist. De beslissing van het CvB op dit onderdeel is derhalve niet gemotiveerd en geeft blijk van een onjuiste gedachtegang.
Ad b): Bij de behandeling van de voorlichtingskosten heeft het CvB in het bindend advies artikel 7 van de met Corris gesloten overeenkomst (zie 2.g) onvermeld gelaten, terwijl daaraan essentiële betekenis toekomt. Daaruit blijkt namelijk dat de financiële gevolgen van de overeenkomst voor Juconi minimaal budgetneutraal zijn. Hoewel in het beroepschrift een beroep is gedaan op artikel 7 heeft het CvB deze bepaling niet in haar beoordeling betrokken. Voorts wijst Jaconi erop dat zij een aangepaste jaarrekening heeft ingediend. waarin de kosten van voorlichting zijn verwerkt. Ten onrechte is dit bewijsmateriaal in het bindend advies in overweging 3.5 afgedaan als een “opmerking” van Juconi die “niet voldoende onderbouwd is”. Het CvB had er tenminste blijk van moeten geven dat zij van deze stukken kennis had genomen. Thans ontstaat de indruk dat het CvB voorbij heeft gezien aan essentiële stellingen en gedingstukken.
Ad c): Volgens Juconi is het CvB er in het bindend advies aan voorbij gegaan dat er sprake is van een complex van feiten en omstandigheden op grond waarvan Juconi gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat zij de betreffende acties als acties derden mocht boeken.
Juconi concludeert tenslotte dat de motivering in het bindend advies als geheel zo gebrekkig is, dat zij naar informatief gehalte en overtuigingskracht met een geheel ontbrekende motivering op één lijn is te stellen. Het is daarom onaanvaardbaar om Juconi aan het bindend advies gebonden te achten.
4. Het verweer
CBF heeft de vorderingen van Juconi bestreden. Het daartoe gevoerde verweer zal - voor zover daaraan wordt toegekomen - verderop in deze procedure aan de orde komen.
In reconventie:
5. De vordering van CBF
5.1. De tegenvorderingen die CBF tegen Juconi heeft ingesteld blijken uit het onderstaand weergegeven petitum van de door CBF genomen conclusie van antwoord/eis:
(...) voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
IN CONVENTIE:
A. de vorderingen van Juconi af te wijzen, althans haar daarin niet ontvankelijk te verklaren;
IN VOORWAARDELIJKE RECONVENTIE
B. indien voor zover uw rechtbank het bindend advies vernietigt, het bindend advies van het College van Beroep, na verbetering van gronden en/of herstel van gebreken, tot de hare te maken;
IN RECONVENTIE
C. Juconi te verbieden uitingen (in digitale en/of schriftelijke vorm, waaronder begrepen het gebruiken van het CBF-Keur als watermerk in enveloppen) te produceren en/of openbaar te maken en/of te verspreiden waarin staat en/of de indruk wordt gewekt dat Juconi houder is van het CBF-Keur, al dan niet door het gebruik van het logo van het CBF-Keur of een gelijkend logo, een en ander op straffe van een dwangsom van €1000,- per schending en per dag, waarbij een gedeelte van een dag als één dag wordt gerekend, dat deze schending voortduurt;
D. Juconi te verbieden uitingen (in digitale en/of schriftelijke vorm) te produceren en/of openbaar te maken en/of te verspreiden waarin staat en/of de indruk wordt gewekt dat het CBF-Keur van Jaconi onrechtmatig is ingetrokken dan wel “dat het CBF zijn pretentie van borg staan voor verantwoorde fondsenwerving en besteding in geen enkel opzicht waar blijkt te maken”, of teksten van gelijke strekking, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1000,- per schendingen per dag, waarbij een gedeelte van een dag als één dag wordt gerekend, dat deze schending voortduurt;
E. Juconi te veroordelen, gedurende 6 maanden na betekening van het vonnis, op haar website www.juconi.nl (en dus niet op één van de subpagina’s) en in circulaires aan (potentiële) donateurs de goed leesbare mededeling te plaatsen dat per 2 maart 2009 het CBF-Keur is ingetrokken (zonder hierbij gebruik te maken van het logo van het CBF-Keur), een en ander op straffe van een dwangsom van € 1000,- per dag, waarbij een gedeelte van een dag als één dag wordt gerekend, dat zij hieraan geen gevolg geeft;
F. Juconi te veroordelen binnen 8 dagen na betekening van het vonnis tweemaal de overeengekomen boete van € 454 te voldoen aan het CBF op rekeningnummer 11 75 34 geadministreerd ten name van Stichting Bureau Fondsenwerving onder vermelding van boetes Juconi;
IN CONVENTIE EN (VOORWAARDELIJKE) RECONVENTIE
G. Juconi te veroordelen in de kosten die aan de zijde van het CBF in deze pro- cedure zijn gevallen, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagteke- ning van het vonnis, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede voor nakosten met een bedrag van € 131, dan wel indien betekening van dit vonnis plaatsvindt, op € 199.
5.2. Ter toelichting van de reconventionele vordering sub C stelt CBF dat haar is gebleken dat Juconi ook na het bindend advies in haar schriftelijke uitingen gebruik is blijven maken van het logo van het CBF-Keur en daarin heeft aangegeven dat zij beschikt over het CBF-Keurmerk. Ook op de website van Juconi wordt door middel van een link <informatie Jaconi en het CBF-Keur> nog steeds de indruk gewekt dat zij beschikt over het CBF-Keurmerk. Ingevolge artikel 2 en 9 van het CBF-reglement vervalt echter na de ontbinding van de keurmerkovereenkomst ieder recht op het voeren van het CBF-Keur en bij brief van 2 maart 2009 is aan Juconi aangezegd dat het keurmerkcertificaat moet worden teruggezonden en dat het CBF-Keur logo moet worden verwijderd van de website en ander communicatiemateriaal. Omdat Jaconi weigert hieraan gevolg te geven is zij ingevolge genoemde artikelen de gevorderde boete verschuldigd geworden. Ter onderbouwing van haar vordering sub D en sub E beroept het CBF zich op een circulaire van Jaconi, waarin Juconi haar in een verkeerd daglicht zou hebben gesteld. De onder sub F gevorderde boete van twee keer € 454,-- wordt door het CBF gevorderd voor de uitingen op haar website en in haar schriftelijke uitingen.
6. Het verweer
Het verweer, waarmee Juconi de tegenvorderingen van CBF heeft bestreden, zal - voor zover daaraan wordt toegekomen - verder op in deze procedure worden besproken.
7. Beoordeling
In conventie:
7.1. Voorop wordt gesteld dat een bindend advies ingevolge het bepaalde in artikel 7:904 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigbaar is, indien de gebondenheid van een partij aan dat bindend advies in verband met de inhoud daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Deze situatie doet zich onder meer voor indien het bindend advies zo gebrekkig is gemotiveerd dat het gelijk moet worden gesteld met een in het geheel niet gemotiveerd bindend advies.
7.2. Volgens Juconi is dit van toepassing op het bindend advies van de CvB. Het bindend advies schiet volgens Juconi tekort in de beoordeling van haar drie grieven tegen de besluitvorming van het CBF (zie 3.2). Onderstaand zal aan de hand van deze grieven en hetgeen daaromtrent in het bindend advies is geoordeeld worden nagegaan of het bindend advies vernietigbaar is.
a) de interpretatie en reikwijdte van artikel 417 van Richtlijn 650:
Het geschil tussen Juconi en CBF over de uitleg van dit artikel (hiervoor weergegeven onder 2.f) komt erop neer dat Juconi deze bepaling in tegenstelling tot CBF ruim uitlegt. Anders dan CBF meent Juconi dat uit artikel 417 volgt dat de campagne van Corris als een actie van derden dient te worden aangemerkt.
In overweging 3.3 van het bindend advies is dit geschil van partijen als volgt samengevat: ‘wat partijen verdeeld houdt is de vraag of de bijdragen vallen onder de woorden “en dergelijke” in artikel 417’. Voor de beoordeling van dit geschil vinden de bindend adviseurs - zo blijkt uit de opvolgende overweging 3.4 - bepalend het doel van de toekenning van het CBF-Keur, welk doel vervolgens ook duidelijk is toegelicht. Dit leidt in de slotzin van overweging 3.4 tot de formulering van het uitgangspunt dat een instelling niet onder de 25% eis (het kostenpercentage fondswerving mag niet meer dan 25% bedragen) kan uitkomen door niet zelf voor fondswerving te zorgen, maar dit uit te besteden aan een ander. Aldus is in het bindend advies gemotiveerd waarom artikel 417 restrictief dient te worden uitgelegd en campagnes, zoals die van Corris, niet kunnen worden aangemerkt als acties van derden als bedoeld in artikel 417.
Aan deze motivering in het bindend advies wordt naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk gedaan doordat - zoals Juconi heeft aangevoerd - de tekst van de Richtlijn is vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving en deze Raad in de herziene Richtlijn 650, in werking getreden in januari 2008, bij artikel 417 nader heeft vermeld dat “onder acties van derden vallen uitsluitend acties waarvoor de fondswervende instelling geen risico draagt”.
Terecht heeft CBF hiertegen aangevoerd dat de herziene Richtlijn 650, die eerst met ingang van 1 januari 2008 in werking is getreden, in het onderhavige geschil niet van toepassing is. Bij de uitleg van artikel 417 van Richtlijn 650, zoals deze in 2007 en 2006 luidde, kan derhalve geen betekenis worden ontleend aan de nadien in werking getreden herziene Richtlijn. Overigens begrijpt de rechtbank uit de toelichting van de Raad voor de Jaarverslaggeving bij artikel 417 dat ook de Raad een restrictieve uitleg van artikel 417 voor staat en met haar toelichting op artikel 417 tot uitdrukking heeft gebracht waaraan “acties van derden” ten minste dienen te voldoen, te weten dat de fondsenwervende instelling bij de actie geen risico mag lopen.
Op grond van de geschillenregeling uit artikel 14 van het CBF-reglement (zie 2.d) is het CvB de instantie die zich bij bindend advies dient uit te spreken over de geschillen van partijen. Dit betreft ook de partijen verdeeld houdende uitleg van artikel 417 van de Richtlijn 650. Zoals reeds overwogen hebben bindend adviseurs die uitleg in overweging 3.4 van het bindend advies ook gemotiveerd en van die motivering kan niet worden gesteld dat die zo gebrekkig is dat het bindend advies op grond daarvan moet worden gelijk gesteld met een in het geheel niet gemotiveerd bindend advies.
b) de voorlichtingskosten:
De stelling van Juconi, dat het CvB in het bindend advies bij de behandeling van de voorlichtingskosten artikel 7 van de met Corris gesloten overeenkomst onvermeld heeft gelaten, is door het CBF verworpen. Het CvB heeft de stelling van Juconi, dat de door Coris gevoerde acties voor rekening en risico van Corris plaatsvonden, immers in overweging sub 3.5 van het bindend advies herhaald, maar deze stelling vervolgens onder verwijzing naar onder meer de ingevolge artikel 5 (zie 2.g) aan Corris te betalen honoraria niet juist geoordeeld.
Op zich is juist dat, zoals Juconi stelt, het onderhavige artikel 7 in het bindend advies niet met zoveel woorden wordt genoemd. Daar stelt het CBF echter terecht tegenover dat artikel 7 wel inhoudelijk en op voldoende herkenbare wijze is besproken in overweging 3.5 van het bindend advies. Daaruit blijkt immers dat bindend adviseurs, anders dan Juconi, van oordeel zijn dat aan artikel 7 in deze geen essentiële althans geen doorslaggevende betekenis toekomt. Wel is - zoals in deze overweging van het bindend advisies is te lezen - voor bindend adviseurs doorslaggevend geweest dat niet is gesteld, noch is gebleken, dat aan de donateurs werd meegedeeld dat hun donatie alleen aan Juconi zou toekomen indien en voor zover het totaal bedrag aan met de campagne ontvangen donaties boven het bedrag van
€ 216.420,-- zou uitkomen. Dit is geen onbegrijpelijke motivering, die de toets der redelijkheid en billijkheid niet kan doorstaan.
Ook de beoordeling van het geschil van partijen omtrent de voorlichtingskosten is te vinden in overweging 5 van het bindend advies. Daarin hebben bindend adviseurs geoordeeld dat de opmerking van Juconi, dat een belangrijk doel van de campagne was voorlichting over de erbarmelijke toestand van straatkinderen in Colombia (meer dan dat het om fondswerving ging), niet voldoende is onderbouwd. Deze wijze van afdoening vindt Juconi weliswaar onterecht, doch daarmee wordt door Juconi miskend dat de op de bindend adviesprocedure betrekking hebbende stukken, die zij heeft overgelegd, geen blijk geven van een duidelijk onderbouwd standpunt inzake de voorlichtingskosten. In het licht hiervan is het niet onbegrijpelijk dat bindend adviseurs hebben geoordeeld dat Juconi haar stelling inzake de voorlichtingskosten onvoldoende heeft onderbouwd en dat de motivering ten aanzien van dit geschilpunt hiertoe beperkt is gebleven.
Ad c: het opgewekte vertrouwen:
Dit geschilpunt van partijen spitst zich toe op i) de goedkeuring door het CBF van de jaar- rekening 2005 van Stinafo - eveneens een fondswervende instelling met CBF-keurmerk - waarin de kosten en baten uit een Corris-campagne als acties van derden is geboekt en
ii) een - volgens Juconi - telefonische bevestiging door wijlen [A] van het CBF aan drs H. Huizer RA, dat de kosten van een extern bureau niet als kosten fondsenwerving zijn aan te merken, maar als kosten acties derden.
In de overwegingen 3.6, 3.7 en 3.8 van het bindend advies is gemotiveerd waarom het beroep van Juconi op het opgewekte vertrouwen niet kan worden gehonoreerd. Het komt erop neer dat de goedkeuring van de jaarrekening 2005 van Stinafo - hoewel onzorgvuldig - onvoldoende is voor het door Juconi gestelde gewekt vetrouwen en dat de gestelde telefonische bevestiging bij gebrek aan voldoende overtuigend bewijs is verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen onbegrijpelijke motivering. Wel klaagt Juconi er terecht over dat in het bindend advies geen aandacht is besteed aan haar stelling dat zij ook in het verleden kosten van vergelijkbare acties in haar jaarrekening als kosten derden heeft geboekt en dat deze door het CBF zouden zijn goedgekeurd. De motivering van het bindend advies schiet hier derhalve tekort. Hieraan komt echter geen zelfstandige betekenis toe nu in deze procedure niet is gebleken dat de twee acties, die Juconi in dit verband heeft genoemd, vergelijkbaar zijn met de Corris-campagne en om reden hiervan dus ook geen andere beslissing in het bindend advies was te verwachten.
7.3. Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat op het tussen partijen uitgesproken bindend advies niet van toepasing is dat de motivering zo gebrekkig is dat het gelijk moet worden gesteld met een in het geheel niet gemotiveerd bindend advies. Het bindend advies komt dan ook niet voor vernietiging in aanmerking en de vorderingen van Juconi dienen mitsdien te worden afgewezen.
7.4. Juconi zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van conventionele geding, die worden als begroot:
- griffierecht € 262,--
- salaris advocaat: 2 punten à € 452,-- € 904,--
- exploit kosten dagvaarding € 85,89
totaal € 1.251,89
Het CBF heeft gevorderd dat Juconi tevens wordt veroordeeld om de kosten van het CvB van € 309,40, als onderdeel van de kosten van dit geding, aan haar te betalen. De kosten van het CvB vormen echter geen onderdeel van de onderhavige gedingkosten, zodat het bedrag van € 309,40 niet toewijsbaar is.
7.5. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
In reconventie:
7.6. De afwijzing van de conventionele vorderingen van Juconi brengt mee dat niet wordt toegekomen aan de voorwaardelijke reconventionele vordering van het CBF, zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.1 weergegeven.
7.7. Naar aanleiding van de onvoorwaardelijke reconventionele vorderingen C t/m F overweegt de rechtbank het navolgende.
De vordering sub C:
Volgens Juconi is er aanvankelijk als gevolg van een misverstand bij mailings nog gebruik gemaakt van haar oude briefpapier, waarop het CBF-keurmerk voorkomt. Inmiddels is daar al langdurig geen sprake meer van, aldus Juconi in haar conclusie van antwoord in reconventie. Ter comparitie heeft het CBF echter een van Juconi afkomstige brief met enveloppe getoond, met als datum 9 juli 2009, waarop het logo van het CBF-keurmerk is afgedrukt. Op de brief is onderaan voorgedrukt: “Juconi beschikt over het Keurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving (...)”. Ook legde het CBF over een brief van 22 oktober 2009, waarop het logo en de verwijzing weliswaar niet meer voorkomen, maar op de enveloppe is het logo van het CBF-keurmerk nog wel aanwezig. Nu Jaconi niet meer gerechtigd is tot het aldus voeren van het CBF-keurmerk zal de vordering sub C als na te melden worden toegewezen, waarbij de dwangsom zal worden gemaximeerd. Een verbod op digitale uitingen zal daarbij niet aan Jaconi worden opgelegd, nu niet althans onvoldoende is gebleken dat Jaconi zich daarvan nog steeds bedient.
De vordering sub D en sub E:
De in dit verband door het CBF genoemde circulaire van 9 juni 2009 heeft de rechtbank niet aangetroffen. Met Jaconi neemt de rechtbank aan dat hier is bedoeld de berichtgeving door Jaconi op haar website, bij conclusie van antwoord in reconventie overgelegd als productie 13 d. De inhoud van deze berichtgeving is echter niet van dien aard dat het toewijzing van het sub D en sub E gevorderde rechtvaardigt. Deze vorderingen van het CBF zullen dan ook, bij gebrek aan belang, worden afgewezen.
De vordering sub F:
Het CBF heeft onweersproken gesteld dat uit artikel 2 en 9 van het reglement volgt dat na ontbinding van de keurmerkovereenkomst, ieder recht op het voeren van het CBF-keur vervalt en indien de keurmerkhouder zich daar niet aan houdt, de voormalig keurmerkhouder een boete verbeurt van € 454,-- per keer dat het CBF-keur in haar uitingen wordt gebruikt. Hiervoor in dit vonnis, bij de beoordeling van de reconventionele vordering sub C, is reeds komen vast te staan dat Juconi deze verplichting meerdere malen heeft geschonden. De gevorderde boete van in totaal € 908,-- (twee maal € 454,--) zal dan ook worden toegewezen.
7.8. Gelet op het ongelijk van beide partijen in het reconventionele geschil zullen de proceskosten tussen hen worden verrekend.
De beslissing
De rechtbank
In conventie:
- wijst de vorderingen van Juconi af;
- veroordeelt Juconi in de kosten van het conventionele geding tot heden begroot op
€ 1.251,89;
- veroordeelt Juconi in de nakosten van dit geding, aan de zijde van het CBF begroot op:
- € 131,-- aan salaris advocaat,
- te vermeerdeeren, onder voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaats- gevonden en Juconi niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis zal hebben voldaan, met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en explootkosten betekening uitspraak;
- verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie:
- verbiedt aan Juconi om in schriftelijke vorm uitingen te produceren en/of openbaar te maken en/of te verspreiden waarin staat en/of de indruk wordt gewekt dat Juconi houder is van het CBF-keur, al dan niet door het gebruik van het logo, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per schending en per dag doch met een maximum van
€ 25.000,--;
- veroordeelt Juconi om ter zake van boete aan het CBF te betalen € 908,--;
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- verrekent de kosten van het reconventionele geding aldus dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.P.L.M. Vennix en in het openbaar uitgesproken op
14 april 2010.