ECLI:NL:RBAMS:2010:BO1577

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/975 AW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële vergoeding bij ontslag op andere gronden met zelfvoorziening door de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.E. van Waart, en de raad van bestuur van het Academisch Medisch Centrum (AMC), vertegenwoordigd door mr. A.C. Siemons. Eiseres, die sinds 1980 in dienst was van het AMC, kreeg op 1 januari 2005 ontslag op andere gronden. Eiseres heeft tegen het besluit van de raad van bestuur bezwaar gemaakt, omdat zij vond dat de financiële tegemoetkoming van € 20.000 die haar was aangeboden, niet voldeed aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die eerder had geoordeeld dat er een financiële regeling moest komen die recht deed aan haar situatie.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 augustus 2010 en heeft vastgesteld dat de financiële vergoeding bij ontslag moet worden berekend op basis van het aantal dienstjaren, het maandsalaris en de mate waarin de werkgever verantwoordelijk is voor de ontstane situatie. Eiseres had een bruto maandsalaris van € 4.113,92 en was 24 jaar en 2,5 maanden in dienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aandeel van de werkgever in de ontstane situatie gelijk is aan 1, wat betekent dat er geen vermindering van de vergoeding plaatsvond. De rechtbank heeft de financiële vergoeding vastgesteld op € 100.000 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de ontslagdatum.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien. Daarnaast is de raad van bestuur veroordeeld tot het betalen van het griffierecht van € 145 en de proceskosten van € 966 aan eiseres. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/975 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. M.E. van Waart
en
de raad van bestuur van het Academisch Medisch Centrum (AMC),
verweerder,
gemachtigde mr. A.C. Siemons.
Procesverloop
Bij uitspraak van 8 juli 2008 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2006 bevestigd, waarin de rechtbank het beroep tegen het ontslagbesluit van 11 april 2005 gegrond verklaard, voorzover daarbij is geweigerd een aanvullende financiële regeling te treffen.
Bij besluit van 6 januari 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres een financiële tegemoetkoming van € 20.000 toegekend.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft onder verwijzing naar artikel 6:15, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bezwaarschrift met bijlagen doorgestuurd aan de rechtbank. Tevens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2010.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en dhr. [naam 1].
Overwegingen
1. feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1949, is vanaf 15 oktober 1980 in dienst geweest van het AMC, laatstelijk als eindredactrice van het voorlichtingsblad “Status” van de afdeling Voorlichting en Interne Communicatie. Verweerder heeft haar met ingang van 1 januari 2005 ontslag “op andere gronden” verleend.
1.2 Tegen dit besluit is eiseres in beroep gegaan. Haar beroep is gegrond verklaard door deze rechtbank bij uitspraak van 20 november 2006 wegens het ontbreken van een financiële vergoeding. In hoger beroep is deze uitspraak door de CRvB bevestigd.
1.3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder een compensatie als bedoeld in artikel 12.12, derde lid, van de CAO UMC van € 20.000 bruto toegekend. Verweerder is van oordeel dat dit een redelijk bedrag is gelet op hetgeen verweerder al aan eiseres heeft betaald aan bovenwettelijke uitkeringen, gelet op de vóór het ontslag door eiseres niet gewerkte tijd alsmede gelet op de vóór het ontslag door verweerder gemaakte kosten in het kader van coaching en outplacement.
1.4 Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Zij is van mening dat verweerder hiermee voorbijgaat aan de uitspraak van de CRvB. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om zelf in de zaak te voorzien.
2. oordeel rechtbank
2.1 Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB kan een ontslag op andere gronden slechts worden verleend indien daaraan een financiële regeling wordt verbonden die ten minste (de garantie van) een uitkering inhoudt gelijk aan die waarop aanspraak bestaat bij een onvrijwillig ontslag dat niet is te wijten aan eigen schuld of toedoen van de betrokken ambtenaar. Het bestuursorgaan kan tot een verder gaande financiële regeling zijn gehouden op grond van zijn aandeel in het bestaan of voortbestaan van de omstandigheden die tot ontslag hebben geleid. Daarbij gaat het om compensatie voor bedoeld aandeel en niet zonder meer om volledige vergoeding van de uit het ontslag voortvloeiende schade.
2.2 De CRvB heeft in de uitspraak van 10 juli 2008 overwogen dat het ontslag is toe te schrijven aan het aanmerkelijk en verwijtbaar tekort schieten, aan de zijde van verweerder, in hetgeen onder de gegeven omstandigheden van een overheidswerkgever mocht worden verlangd. Verweerder heeft in overwegende mate bijgedragen aan het ontstaan en het voortbestaan van een situatie die tot het ontslag heeft geleid.
2.3 In het bestreden besluit heeft verweerder dit aandeel niet laten meewegen bij het berekenen van de vergoeding die eiseres toekomt. De omstandigheden vóór het ontslag die wel in het bestreden besluit zijn genoemd en volgens verweerder tot de redelijke vergoeding van € 20.000,- hebben geleid, hadden naar het oordeel van de rechtbank niet in de afweging meegenomen moeten worden, reeds omdat deze vóór het ontslag hebben plaatsgevonden en dus niet als tegemoetkoming voor het aandeel van de werkgever in het ontslag kunnen worden aangemerkt. De CRvB had ten aanzien van coaching en outplacement bovendien al bepaald dat deze geen rol mochten spelen bij het vaststellen van de aan eiseres toekomende vergoeding. Dat eiseres gedurende een zekere periode bezoldiging heeft ontvangen zonder daarvoor werkzaamheden te verrichten is evenmin gebleken. Ook deze overweging van verweerder is ten onrechte ten grondslag aan het bestreden besluit gelegd. Hetzelfde geldt voor de op grond van bestaande regelingen verstrekte uitkeringen: daarop maakt eiseres hoe dan ook aanspraak zodat deze evenmin kunnen worden beschouwd als tegemoetkoming in het aandeel van verweerder bij het ontslag. Het bestreden besluit is niet deugdelijk gemotiveerd, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
2.4 Gelet op het daartoe strekkende verzoek van eiseres en de duur van de procedure ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal bij het vaststellen van de financiële tegemoetkoming aansluiting zoeken bij de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 19 augustus 2002 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJ-nummer AE9115). Daarin is uiteengezet dat de financiële vergoeding behorend bij een ontslag als het onderhavige berekend dient te worden aan de hand van het aantal dienstjaren, het vaste maandsalaris vermeerderd met de vakantietoeslag en een getalsmatige waardering van de mate waarin sprake is van een overwegend aandeel van verweerder in het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde verhouding. Eiseres heeft ter zitting stukken overgelegd op grond waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat haar laatste salaris inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering (beide omgeslagen per maand) een bedrag van € 4.113,92 per maand bruto bedroeg. Voorts is eiseres in totaal 24 jaar en 2,5 maanden in dienst van verweerder geweest. De factor die het aandeel van verweerder vertegenwoordigt stelt de rechtbank vast op 1. Nu uit de uitspraak van de CRvB niet blijkt dat eiseres enig verwijt omtrent het ontslag kan worden gemaakt, nu zij bereid was haar werkzaamheden na ziekte te hervatten doch verweerder haar niet in die gelegenheid wilde stellen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de correctiefactor naar beneden bij te stellen. De hiervoor genoemde berekening leidt tot een bedrag van € 99.591,15 bruto. De rechtbank rondt dit bedrag af op € 100.000,- bruto. Tevens dient verweerder aan eiseres de wettelijke rente over die bedrag vanaf de ontslagdatum van
1 januari 2005 uit te betalen.
2.5 Gelet op het bepaalde in genoemde uitspraak van deze rechtbank uit 2002 zal de rechtbank de vordering van eiseres tot vergoeding van pensioenschade niet toewijzen.
2.6 Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien zoals onder 2.4 weergegeven. Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat er aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 145,- vergoedt. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Gelet op de complexiteit van de zaak acht de rechtbank een wegingsfactor van 1,5 in dit geval aangewezen. De totale proceskostenvergoeding komt daarmee op € 966,-.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een financiële regeling terzake van het ontslag van € 100.000,- (zegge: honderdduizend euro) bruto zal betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2005 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 145 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 966, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter,
in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2010.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB