ECLI:NL:RBAMS:2010:BO1569

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-927 AW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing sollicitatie projectleider functie na reorganisatie bij gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ambtenaar bij de gemeente Amsterdam, en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam. Eiser had gesolliciteerd naar de functie van projectleider C/B na een reorganisatie binnen de gemeente, maar zijn sollicitatie werd afgewezen. Eiser stelde dat de functie projectleider als een nieuwe functie moest worden aangemerkt en dat hij recht had op voorrang op basis van het Sociaal Plan. De rechtbank oordeelde dat eiser geen bezwaar had gemaakt tegen het eerdere besluit waarin de functie projectleider als nieuw werd aangemerkt, waardoor dit besluit onherroepelijk was geworden. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de sollicitatie op een onbevangen oordeel was gebaseerd en dat er geen reden was om te veronderstellen dat de afwijzing op andere gronden was gebaseerd dan op de geschiktheid van eiser voor de functie. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Eiser had weliswaar een langdurige dienstverband en ervaring, maar de rechtbank vond dat de afwijzing voldoende gemotiveerd was en dat de werkgever niet verplicht was om een assessment te houden. De uitspraak benadrukt de beoordelingsruimte van het bestuursorgaan in sollicitatieprocedures en de terughoudende toetsing door de rechter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/927 AW
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. F.F. van Norel,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. L. Zwagerman.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2006 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij niet wordt benoemd in de functie projectleider C/B (het primaire besluit I).
Bij besluit van 22 juni 2006 heeft verweerder eiser boventallig verklaard en aan hem met ingang van 1 augustus 2006 de RAP-status toegekend (het primaire besluit II).
Bij besluit van 27 januari 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. feiten en omstandigheden
1.1. Eiser is in 1971 bij de gemeente Amsterdam in dienst getreden. Hij was laatstelijk als projectleider stadsdeelwerken (SDW), schaal 10, bij het stadsdeel Oud-Zuid werkzaam totdat er in 2006 een reorganisatie kwam. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 10 januari 2006 het Sociaal Plan Amsterdam Oud Zuid en op 19 januari 2006 de principes voor de werking van de nieuwe organisatie stadsdeel Amsterdam Oud Zuid vastgesteld (project Lotus).
1.2. Bij brief van 26 januari 2006 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn functie in de nieuwe organisatie niet terugkomt. In die brief is eiser – onder andere – verzocht om middels het bijgesloten formulier zijn belangstelling voor de nieuwe functies bekend te maken.
1.3. Eiser heeft bij brief van 10 februari 2006 zijn bedenkingen geuit over de omstandigheid dat verweerder de functie projectleider als een nieuwe functie aanmerkt. Tevens heeft eiser op 12 februari 2006 zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor de functies projectleider B (eerste voorkeur), projectleider C (tweede voorkeur) en projectleider A (derde voorkeur).
1.4. Bij besluit van 7 maart 2006 heeft verweerder eiser meegedeeld dat en waarom de functie projectleider als een nieuwe functie is aangemerkt. Eiser heeft vervolgens gesolliciteerd naar de functie van projectleider C/B.
1.5. Verweerder heeft eiser bij brief van 4 mei 2006 op de hoogte gesteld van het voornemen hem niet te benoemen in de functie projectleider C/B. Tegen dit voornemen heeft eiser bij brief van 18 mei 2006 een zienswijze ingediend, waarna tussen eiser en verweerder op 24 mei 2006 een gesprek is gevoerd.
1.6. Bij brief van 31 mei 2006 heeft verweerder eiser meegedeeld dat het voornemen bestaat om hem boventallig te verklaren en aan hem de RAP-status toe te kennen.
1.7. Bij het primaire besluit I heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij niet wordt benoemd in de functie projectleider C/B.
1.8. Bij het primaire besluit II heeft verweerder eiser boventallig verklaard en aan hem met ingang van 1 augustus 2006 de RAP-status toegekend.
1.9. Tegen de primaire besluiten I en II heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.10. Op 3 oktober 2006 heeft verweerder met eiser een trajectovereenkomst mobiliteit bij boventalligheid afgesloten. Met ingang van 1 september 2007 is eiser gedetacheerd bij het stadsdeel Oud-West in de functie van projectleider bij de directie Dienstverlening. Intussen is tussen eiser en verweerder onderhandeld om tot een minnelijke oplossing te komen. Dit heeft echter niet tot het gewenste resultaat geleid, waarna in september 2008 de bezwaarprocedure weer in gang is gezet. Bij besluit van 3 september 2008 is eiser overgeplaatst naar het stadsdeel Oud-West en per 1 september 2008 – onder behoud van het vaste dienstverband – tewerkgesteld in de functie senior projectleider, schaal 11.
1.11. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
2. beoordeling van beroep
2.1. Gelet op de omstandigheid dat eiser sinds 1 september 2008 een vast dienstverband met een hogere salarisschaal heeft, doet zich de vraag voor of eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Eiser heeft ter zitting verklaard dat zijn belang daarin is gelegen dat zijn rechtspositie bij het stadsdeel West bij een toekomstige reorganisatie instabiel zou zijn en dat hij bij het stadsdeel Zuid een betere onderhandelingspositie zou hebben. De rechtbank acht gelet hierop het belang van eiser bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep voldoende aanwezig.
2.2. In beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder zijn bezwaar tegen niet-benoeming in de functie projectleider C/B tevens had moeten opvatten als bezwaar tegen de aanwijzing van deze functie als een nieuwe functie. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser verwezen naar de zaak van een collega ([naam]). Eiser meent dat de functie projectleider ongewijzigd dan wel licht gewijzigd is teruggekomen in de nieuwe organisatie en dat daarom de voorrangregels uit het Sociaal Plan voor hem van toepassing zijn.
De rechtbank stelt voorop dat uit het bezwaarschrift van 27 juni 2006 noch uit de gronden van bezwaar van 25 september 2006 blijkt dat eiser tevens bezwaar maakt tegen het besluit van 7 maart 2006 waarbij de functie van projectleider is aangemerkt als een nieuwe functie. Naar het oordeel van de rechtbank is de situatie van eiser bovendien anders dan die van zijn collega [naam]. In tegenstelling tot de gang van zaken bij [naam], is eiser door verweerder bij het besluit van 7 maart 2006 gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de aanwijzing van de functie projectleider C/B als een nieuwe functie. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt waardoor dit besluit onherroepelijk is geworden. De vraag of verweerder de functie projectleider C/B terecht als een nieuwe functie heeft aangemerkt, kan in deze procedure dan ook niet aan de orde komen.
Gelet op het voorgaande dient er van uit te worden gegaan dat de functie projectleider C/B een nieuwe functie is in de nieuwe organisatie. Verweerder heeft dan ook terecht overwogen dat hieruit volgt dat eiser naast alle andere kandidaten naar die functie dient te solliciteren en dat de voorrangregels uit het Sociaal Plan voor eiser niet van toepassing zijn.
2.3. De vraag is vervolgens of verweerder in redelijkheid kon beslissen om eiser niet te benoemen in de functie projectleider C/B. Uit de rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 8 augustus 2003, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AI1321) volgt dat een besluit in een sollicitatieprocedure als de onderhavige het resultaat is van een afwegingsproces waarbij de capaciteiten van de betrokkene tegen de functie-eisen worden afgezet. Daarbij heeft het bestuursorgaan een zekere beoordelingsruimte en afwegingsvrijheid. Dit impliceert een terughoudende toetsing door de rechter. De toets is beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen, waarbij wordt gewogen of er reden is te vermoeden dat de afwijzing op andere grond is gebaseerd dan op een onbevangen oordeel over betrokkenes geschiktheid voor de functie.
2.4. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de sollicitatieprocedure heeft gebruikt om van hem af te komen. De afwijzing lijkt subjectief en onvoldoende gemotiveerd. Er is geen assessment gehouden. Eiser meent dat zijn situatie bijzonder is omdat hij voorafgaand aan de reorganisatie jarenlang als projectleider heeft gewerkt zonder enige op- of aanmerkingen op zijn functioneren en hij na de reorganisatie niet in staat wordt gesteld de functie van projectleider uit te oefenen waarin de taken volgens hem voor minimaal 60% ongewijzigd zijn gebleven. Ook is zijn situatie bijzonder gelet op zijn leeftijd, het lange dienstverband bij het stadsdeel Zuid en het feit dat als hij niet zou worden benoemd in de functie, de RAP-status zou volgen. Eiser meent dat in zijn geval op verweerder bij het nemen van het afwijzingsbesluit een verzwaarde motiveringsplicht rust en dat een marginale toetsing van dat besluit in zijn geval niet volstaat.
De rechtbank is van oordeel dat, ook als een verzwaarde motiveringsplicht zou worden aangenomen, de door eiser naar voren gebrachte gronden niet kunnen leiden tot het oordeel dat verweerder niet tot het afwijzingsbesluit heeft kunnen komen. Er is geen aanleiding te vermoeden dat de afwijzing op andere grond is gebaseerd dan op een onbevangen oordeel over eisers geschiktheid voor de functie. Evenmin is gebleken dat het besluit tot afwijzing op een vooringenomen wijze tot stand is gekomen. Evenmin kan worden gezegd dat de werkgever eiser in de gelegenheid had moeten stellen een assessment te doen.
Uit het besluit tot afwijzing blijkt dat eiser volgens verweerder de nodige kwaliteiten heeft voor wat betreft de technisch inhoudelijke kant van de functie, maar dat hij onvoldoende oog heeft voor de proceskant, het projectmatig werken. In het bestreden besluit heeft verweerder nader gemotiveerd dat eiser geen positieve houding heeft ten aanzien van het projectmatig werken en het project Lotus. Namens verweerder is nader uiteengezet dat – zoals ook uit de verslagen van het functioneringsgesprek en het beoordelingsgesprek naar voren komt – eiser een houding heeft die niet past in de nieuwe werkwijze van de nieuwe organisatie. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom eiser niet geschikt wordt geacht voor de functie in kwestie.
2.5. Gelet op de overwegingen in 2.4. slaagt eisers beroepsgrond, dat aan hem ten onrechte de RAP-status is toegekend omdat hij recht had op plaatsing in de functie projectleider C/B, niet.
2.6. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, mrs. M. de Rooij en M.P. Verloop, leden, in aanwezigheid van mr. S. Vosse-Pirs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2010.
de griffier, de voorzitter,
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB