ECLI:NL:RBAMS:2010:BO1258

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1816
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting door gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 oktober 2010 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 1 mei 2009 aan eiser was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser had zijn auto geparkeerd en stelde dat hij onverwijld aangifte had gedaan via Parkmobile, maar de gemeente betwistte dit. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet van eiser mocht vergen dat hij zich per mobiele telefoon aanmeldde bij Parkmobile, noch dat hij zich bij het doen van aangifte niet buiten het straatbeeld mocht begeven. De rechtbank concludeerde dat eiser binnen de door de gemeente gehanteerde vijf-minutenrichtlijn aangifte had gedaan, en dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar van 9 juni 2009, herroepte de naheffingsaanslag en bepaalde dat de gemeente het griffierecht van € 41,00 aan eiser moest vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier en kan door partijen in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 09/1816 PARKBL
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[naam],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Verweerder heeft eiser op 1 mei 2009 een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 53,60 opgelegd.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van
9 juni 2009 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft eiser beroep ingesteld bij brief van 12 juli 2009.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2010, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door mr. W.A.H. Bänziger en
mr. drs. A.P.G. van Meeteren.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met drie weken verlengd.
Motivering
1. In geschil is of verweerder eiser de naheffingsaanslag parkeerbelasting mocht opleggen.
2. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar kort gezegd gesteld dat de parkeercontroleurs op 1 mei 2009 om 15:13:57 uur een controle hebben uitgevoerd en daarbij hebben geconstateerd dat er geen geldig parkeerrecht voor eisers auto was. Verweerder heeft voorts gesteld dat de centrale database heeft aangegeven dat voor eisers auto met het kenteken [kentekennummer] op 1 mei 2009 van 15:16:02 uur tot 19:38:32 uur parkeerbelasting is voldaan. Volgens verweerder wordt strikt vastgehouden aan het moment van controle op het afgegeven parkeerrecht om te voorkomen dat parkeerders zich alsnog snel aanmelden via belparkeren als de parkeercontroleur langskomt. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de gegevens van de centrale database met daarin gegevens van de aanmelding voor belparkeren leidend zijn en dat het de verantwoordelijkheid van eiser is er zorg voor te dragen dat het juiste kenteken op de juiste wijze en op tijd is aangemeld. Verweerder heeft verder betoogd dat de parkeerbelasting direct aansluitend op het parkeren dient te worden voldaan. De procedure die eiser met zijn werkgever heeft afgesproken om de betaling te regelen voldoet hieraan niet. Eiser heeft zich ook onnodig buiten het straatbeeld begeven. Verweerder heeft verklaard dat er alternatieven voorhanden zijn waarmee sneller betaald kan worden.
3. Eiser heeft gesteld dat hij op 1 mei 2009 zijn auto voor het kantoor van zijn werkgever heeft geparkeerd en vervolgens, zoals bij zijn werkgever gebruikelijk, zijn autosleutel onder vermelding van zijn kenteken aan de receptie van het kantoor van zijn werkgever heeft afgegeven, zodat de receptionist via internet een elektronisch parkeerkaartje bij Parkmobile kon aanmaken. Volgens eiser heeft een parkeercontroleur een naheffingsaanslag uitgeschreven in de periode tussen zijn entree bij zijn werkgever en de registratie bij Parkmobile. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen verschil ziet tussen het betalen via Parkmobile en het kopen van een parkeerkaartje bij een parkeerautomaat, omdat voor beide betaalmethoden de parkeerder enige tijd nodig heeft om de parkeerbelasting te voldoen. Eiser is van mening dat hij de naheffingsaanslag niet hoeft te betalen omdat voor het parkeren van zijn auto 4 uur en 22 minuten is betaald.
4. Vaststaat dat de auto van eiser op 1 mei 2009 om 15:14 uur was geparkeerd aan het [adres] te Amsterdam. Op deze locatie moet van 09:00 uur tot 24:00 uur worden betaald voor het parkeren. Ook eiser moest daarom betalen - dat wil zeggen, parkeerbelasting voldoen - voor het parkeren van zijn auto.
5. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2009 (de Verordening parkeerbelastingen) van de gemeente Amsterdam, voor zover hier van belang, wordt de parkeerbelasting geheven bij wege van voldoening op aangifte, en wel door middel van het, bij aanvang van het parkeren, al dan niet elektronisch in werking stellen van parkeerapparatuur.
6. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het belparkeren is opgericht om de parkeerbelasting te voldoen via een mobiele telefoon. Verweerder heeft daarbij gewezen op onderdeel VII van het Uitvoeringsbesluit op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2009 en Parkeerverordening 2009 (het Uitvoeringsbesluit), waarin staat dat voldoening van de parkeerbelasting door middel van het in werking stellen van parkeerapparatuur middels een daarvoor ingerichte mobiele telefoon moet geschieden.
7. De rechtbank stelt voorop er niet aan te twijfelen dat eiser, zoals hij heeft gesteld en verweerder niet heeft bestreden, nadat hij zijn auto had geparkeerd, onverwijld aangifte is gaan doen overeenkomstig artikel 6 van de Verordening parkeerbelastingen. Op grond van het Uitvoeringsbesluit had eiser dit per mobiele telefoon moeten doen maar naar het oordeel van de rechtbank is dit voorschrift onverbindend. Met het vaststellen van dit voorschrift heeft het college van burgemeester en wethouders namelijk de mogelijkheid om aangifte te doen die artikel 6 van de door de gemeenteraad vastgestelde Verordening parkeerbelastingen geeft, wezenlijk beperkt zonder dat het college in deze verordening de bevoegdheid daartoe is gegeven. Deze beperking valt niet onder het begrip “nadere regels” als bedoeld in artikel 11 van de Verordening parkeerbelastingen, volgens welk artikel het college nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en de invordering van parkeerbelastingen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat de gemeente zelf de gebruikers van de dienst Parkmobile de mogelijkheid heeft geboden om zich via internet aan te melden, zoals eiser, althans de receptionist van zijn werkgever, in dit geval heeft gedaan. Verweerder mocht dus niet van eiser vergen dat hij aangifte deed door zich per mobiele telefoon aan te melden bij Parkmobile.
8. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder evenmin van eiser vergen dat hij zich bij het doen van aangifte niet buiten het straatbeeld zou begeven. De rechtbank ziet daarvoor in de Verordening parkeerbelastingen geen grondslag.
Van belang is dat eiser, nadat hij zijn auto had geparkeerd, onverwijld aangifte is gaan doen. Verder is van belang dat verweerder de richtlijn hanteert dat parkeerders na het parkeren van hun auto vijf minuten de tijd krijgen om een kaartje te kopen bij een parkeerautomaat. De rechtbank ziet in de geldende regelgeving, in de rechtspraak noch in het Parkmobile-systeem een reden om deze vijf-minuten-voor-het-doen-van-aangifte-richtlijn niet ook van toepassing te laten zijn op de parkeerders die Parkmobile gebruiken. En dat kan worden aangenomen dat eiser binnen vijf minuten nadat hij zijn auto had geparkeerd, is aangemeld bij Parkmobile, heeft verweerder niet bestreden.
9. De rechtbank concludeert dat moet worden aangenomen dat eiser aangifte heeft gedaan overeenkomstig de eisen van de Verordening parkeerbelastingen en verweerders vijf minutenrichtlijn. Voor de aanvullende eisen die verweerder aan de aangifte heeft gesteld - namelijk dat deze geschiedde per mobiele telefoon en zonder dat eiser het straatbeeld verliet - is geen grondslag. De naheffingsaanslag is dus ten onrechte opgelegd.
10. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigen. De rechtbank zal ook de naheffingsaanslag herroepen en bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Verweerder hoeft dus zelf geen nieuwe uitspraak meer te doen op eisers bezwaar.
11. Nu niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, ziet de rechtbank geen reden voor een proceskostenveroordeling. Wel dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 9 juni 2009;
- herroept de aan eiser op 1 mei 2009 opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 41,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M. Dittmer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2010 te Alkmaar.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.