Parketnummer: 13/420874-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 30 september 2010
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte],
zich noemende ter terechtzitting [verdachte],
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
thans preventief gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 september 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.A. Kloos en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. M.M. Altena-Staalenhoef en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
zij op of omstreeks 28 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal of meermalen (in metro lijn 54) voornoemde [naam 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de (rechter) borst(streek) en/of de (rechter) oksel(streek), in elk geval in het lichaam van voornoemde [naam 1] heeft gestoken en/of gesneden.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen.i
Op 28 augustus 2009 zit [naam 1] in metro 54 richting het Amstelstation te Amsterdam. Zij zit aan de linkerzijde van de metro en kijkt naar buiten terwijl zij haar MP3 speler op heeft. Als de metro stopt bij het station Strandvliet voelt zij opeens een harde klap tegen haar rechter schouder. Gelijk voelt zij een stekende pijn in haar rechter zij. Zij kijkt naar de plek waar de pijn vandaan kwam en ziet bloed. Zij beseft dat zij gestoken moet zijn. Zij voelt het bloed langs haar zij lopen. Als zij omkijkt, ziet zij een persoon de metro uitrennen.ii [naam 1] is in haar rechter borststreek gestoken.iii
[naam 2] bevindt zich op 28 augustus 2009 in metro 54. Hij ziet een vrouw instappen. Hij ziet dat deze vrouw in de wagon blijft staan. Als de metro bij het station Strandvliet stopt en nadat de deuren van de metro zijn geopend ziet [naam 2] dat de vrouw zich rechts om het glas van de metrobank bij de uitgang beweegt en plotseling een meisje, dat met haar rug naar de uitgang zit, steekt met een mes. [naam 2] heeft vlak voordat zij het meisje stak gezien dat de vrouw het mes uit haar tas heeft gehaald en het daarna in haar rechterhand vasthield. [naam 2] heeft gezien dat het lemmet ongeveer 12 cm lang was. De vrouw heeft het meisje zonder enige aanleiding gestoken. [naam 2] ziet vervolgens dat de vrouw door de open deuren van de metro naar buiten gaat en het perron op rent.iv
Ook [naam 3] staat op diezelfde dag te wachten op het metrostation Strandvliet. Hij ziet de metro 54 aankomen. Precies waar hij staat te wachten stopt de metro met de deur voor hem. Hij ziet dat achter die deur in de metro een vrouw staat. Hij ziet dat zij klaar staat met haar hand om op het knopje te drukken. [naam 3] ziet dat de vrouw schuin naar rechts kijkt naar een vrouw die met haar rug tegen de glazen wand aan de kant van het raam zit. Als de deur van de metro open gaat, gaat de vrouw niet meteen naar buiten, maar draait zich om. [naam 3] ziet dat de vrouw heel snel toeloopt op de vrouw waar zij naar aan het kijken was. Hij ziet dat de vrouw kennelijk opzettelijk en met kracht een slaande beweging maakt naar de vrouw. Hij ziet vervolgens dat de vrouw haar arm weg trekt en dat zij hard de metro uit rent.v
Verdachte verklaart hierover zelf dat zij degene is die het meisje in de metro heeft aangevallen. Verdachte is op haar afgerend en heeft haar onder haar borst gestoken met een mes. Daarna heeft verdachte het mes weggegooid, omdat zij dacht een moord te hebben gepleegd en dat het beter zou zijn om het mes weg te gooien.vi
3.2. Waardering van het bewijs
3.2.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hij heeft bewezenverklaring van het (impliciet) subsidiair ten laste gelegde gevorderd en daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Hoewel verdachte het slachtoffer heeft gestoken met een mes van 12 cm lang, kan een poging tot doodslag niet bewezen worden. In het op die manier steken van verdachte ligt namelijk niet besloten dat zij het voorwaardelijke opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad.
Wel kan bewezen worden verklaard dat verdachte door het steken in de borststreek opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Gelet op de uitgebreide jurisprudentie omtrent het opzettelijk handelen van een verdachte ten tijde van een psychische stoornis, kan niet worden gesteld dat het bij verdachte op het moment van steken aan ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
3.2.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of op de dood van het slachtoffer. Verdachte dient derhalve van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken. De verdediging heeft hiertoe, zakelijk weergegeven, het volgende betoogd.
Verdachte heeft eenmaal gestoken in de borst van het slachtoffer. Uit de letselverklaring van het ziekenhuis blijkt dat "slechts" sprake is van een oppervlakkige wond. Uit de handeling van verdachte en de verwonding van het slachtoffer kan niet worden geconcludeerd dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel de dood van het slachtoffer.
Uit de getuigenverklaringen blijkt dat de handelingen van verdachte allemaal snel zijn verricht. Hieruit blijkt geen kalm en rustig beraad van verdachte ten aanzien van haar handelingen. Vanwege de psychose waarin zij verkeerde, ontbrak bij haar ieder inzicht in de reikwijdte van haar handelingen. Verdachte heeft in opdracht van de stemmen in haar hoofd gehandeld, waardoor verdachte niet heeft kunnen nadenken over de gevolgen van haar handelingen en de consequenties daarvan niet heeft kunnen overzien.
3.2.3. Het oordeel van de rechtbank
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan een geestelijke stoornis slechts dan aan bewezenverklaring van opzet in de weg staan als bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn.
Verdachte heeft verklaard dat zij weet dat zij een vrouw heeft aangevallen in de metro; dat zij haar met een mes onder in de borst heeft gestoken en voorts dat zij hierna is weggerend en het mes heeft weggegooid omdat haar dat na die gebeurtenis beter leek.
De rechtbank leidt hieruit af dat bovenbedoeld inzicht tenminste in enige mate bij verdachte aanwezig is geweest. Dat verdachte door haar psychose niet de vrijheid had om haar wil te bepalen en keuzes te maken, staat aan het aannemen van opzet bij verdachte op haar handelen niet in de weg. De uitzonderlijke situatie dat haar elk besef hieromtrent heeft ontbroken kan niet worden aangenomen.
Het verweer zoals gevoerd door de raadsvrouw dat verdachte van het opzet en daarmee van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken wordt derhalve verworpen.
Poging doodslag
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte met haar handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou overlijden en aldus het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doden van het slachtoffer.
De rechtbank verwerpt het verweer zoals gevoerd door de raadsvrouw dat opzet op zware mishandeling of doodslag niet kan worden bewezen aangezien nadere (medische) gegevens omtrent de mogelijke gevolgen ontbreken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de borststreek vitale organen bevinden en voorts dat een op die plaats toegebrachte messteek de dood tot gevolg kan hebben. Weliswaar is de diepte van de wond niet vastgesteld, maar uit de medische gegevens blijkt afdoende dat deze aanmerkelijk moet zijn geweest, terwijl voorts zoals hierboven is aangehaald, de getuige [naam 2] de lengte van het lemmet van het mes op ongeveer 12 cm heeft geschat.
Voorts acht de rechtbank van belang dat uit de verklaringen van de getuigen [naam 2] en [naam 3] blijkt dat verdachte snel heeft gehandeld en zich daarbij om het glas bij de metro-uitgang heeft heen bewogen. Onder die omstandigheden heeft verdachte de plek waar zij het slachtoffer zou raken, noch de diepte van de toegebrachte verwonding, precies in de hand kunnen hebben.
De rechtbank concludeert dat verdachte onder ongecontroleerde omstandigheden het slachtoffer met een mes van aanmerkelijke lengte in de borststreek heeft gestoken en leidt daaruit af dat de kans dat het slachtoffer door dat handelen het leven zou laten als aanmerkelijk dient te worden beoordeeld. Voorts kan het gezien de aard van haar handelen niet anders zijn dan dat verdachte zich van deze kans ook (enigermate, zoals hierboven overwogen) bewust is geweest. Dit laatste kan daarnaast ook worden afgeleid uit haar bovenaangehaalde verklaring, in het bijzonder dat het haar gezien het gebeurde beter leek het mes weg te gooien, en de omstandigheid dat zij blijkens dezelfde verklaring bij de politie in de veronderstelling verkeerde dat het slachtoffer het leven had gelaten, waarbij de rechtbank er wel rekening mee houdt dat deze veronderstelling wellicht mede is gevoed door hetgeen zij van de politie omtrent de gevolgen van haar handelen had begrepen.
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank, anders dan naar de mening van de officier van justitie, het (impliciet) primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 augustus 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam 1] van het leven te beroven met dat opzet eenmaal in metro lijn 54 voornoemde [naam 1] met een mes in de rechter borststreek heeft gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van de zich in het dossier bevindende rapportages van de deskundige [naam 4], psychiater, en de deskundige [naam 5], psycholoog, omtrent de geestesgesteldheid van verdachte.
Op 30 september 2009 rapporteert de deskundige [naam 4] in een eerste psychiatrisch rapport - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - het volgende.
"Betrokkene heeft niet aan het onderzoek willen meewerken en het is zeker niet uitgesloten dat haar weigering voortvloeit uit een paranoïd psychotische gedachtewereld. Bij betrokkene is zeer waarschijnlijk sprake van chronisch psychotische stoornis met paranoïde wanen. Er wordt geadviseerd betrokkene ter observatie in een forensische psychiatrische kliniek of afdeling op te nemen."
Op 30 oktober 2009 rapporteert ook de deskundige [naam 5] in een psychologisch rapport dat verdachte niet wil meewerken aan een onderzoek. De deskundige adviseert eveneens een klinische observatie.
Op 22 december 2009 is verdachte voor een periode van zeven weken opgenomen op de gesloten afdeling van de kliniek van de divisie forensische psychiatrie van de GGZ Noord Holland Noord te Heiloo. De observatiegegevens zijn neergelegd in een rapport 'Klinische Observatie Pro Justitia' gedateerd 9 februari 2010. Op basis van dit rapport hebben bovenstaande psycholoog en psychiater nader gerapporteerd.
In het psychiatrisch rapport van [naam 4], gedateerd 23 februari 2010 wordt - voor zover hier van belang - het volgende beschreven:
"Betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens die omschreven kan worden als schizofrenie, paranoïde type terwijl in de differentiaal diagnostisch een schizoaffectieve stoornis overwogen dient te worden. Mogelijk is er ook sprake van een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid of een persoonlijkheidsstoornis (...).
In opdracht van een stem, met andere woorden een imperatieve hallucinatie, waarvan betrokkene er vanuit haar psychose vanuit ging dat die stem afkomstig was van een medepassagier heeft betrokkene het slachtoffer gestoken. Betrokkene is er stellig van overtuigd geweest dat het slachtoffer een relatie met deze medepassagier had. Deze niet te corrigeren overtuiging dient als een waan te worden beschouwd. Deze waan heeft er mede toe bijgedragen dat betrokkene juist dit slachtoffer heeft gestoken (...).
Het strafbare agressieve gedrag is volledig uit de op dat moment bestaande floride psychose, met akoestische hallucinaties en paranoïde wanen als meest belangrijke symptomen, voortgevloeid (...).
Er wordt geadviseerd betrokkene ontoerekeningsvatbaar te achten."
Het psychologisch onderzoek van [naam 5] gedateerd 22 februari 2010 houdt onder meer - voor zover hier van belang - in:
"Er is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type, waarbij differentiaal diagnostisch een schizoaffectieve stoornis overwogen moet worden. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een intellectueel functioneren op zwakbegaafd niveau (...).
Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde (...).
Het slachtoffer was opgenomen in het waansysteem van betrokkene: betrokkene had de overtuiging dat het slachtoffer een verhouding had met de man op wie betrokkene verliefd was, de man van wie zij een stem in haar hoofd hoorde. Betrokkene wilde het slachtoffer hiervoor straf geven en vanuit haar psychotische beleveningswereld heeft zij het slachtoffer toen met een mes aangevallen. Door de psychotische klachten was betrokkene niet in staat haar wil in vrijheid te bepalen voorafgaand aan en ten tijde van het ten laste gelegde. Ondergetekende adviseert uw college daarom om betrokkene te beschouwen als ontoerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde feit."
De officier van justitie neemt de conclusies van de deskundigen [naam 4], psychiater, [naam 5], psycholoog, over en beschouwt verdachte als ontoerekeningsvatbaar ten aanzien van het ten laste gelegde. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde zou komen, onderschrijft de raadsvrouw eveneens de conclusies van bovengenoemde deskundigen. Verdachte was volledig onder invloed van de stemmen in haar hoofd en het strafbare feit kan derhalve niet aan haar worden toegerekend. De raadsvrouw verzoekt verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank neemt, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, de conclusie van de deskundigen over en maakt die tot de hare.
Het bewezengeachte kan verdachte derhalve wegens een ziekelijke stoornis van haar geestesvermogen, te weten een floride psychose met akoestische hallucinaties en paranoïde wanen, niet worden toegerekend, waardoor zij niet strafbaar is. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7. Motivering van de maatregel
De rechtbank overweegt dat verdachte zich door een persoon met een mes in de borststreek te steken een levensbedreigende situatie gecreëerd. Dat deze situatie voor het slachtoffer niet fataal is afgelopen, is het gevolg van factoren waarop verdachte geen invloed heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat de door deskundigen vastgestelde psychische stoornis - schizofrenie van paranoïde type - de gedraging van verdachte zoals bewezenverklaard geheel heeft beheerst. De rechtbank acht verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar, zodat zij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De vraag die de rechtbank vervolgens zal moeten beantwoorden, is of al dan niet een maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis of terbeschikkingstelling aangewezen is.
De deskundigen [naam 4], psychiater, en [naam 5], psycholoog, hebben beiden geadviseerd om een behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een verplichte opname in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
In het psychiatrisch rapport van [naam 4], gedateerd 23 februari 2010 wordt in dit verband - voor zover hier van belang - het volgende geadviseerd:
"Bij betrokkene is sprake van een ernstige chronisch psychotische stoornis die intensieve behandeling en begeleiding noodzakelijk maakt (...). Zoals is gebleken, is gezien de aard en ernst van de stoornis een instelling voor beschermd wonen niet in staat voldoende zorg en toezicht te bieden. Eveneens lijkt de ambulante behandeling tekort te zijn geschoten (...).
Custodiale zorg voor betrokkene is noodzakelijk om in de toekomst een psychotische decompensatie en een daaruit voorvloeiend soortgelijk strafbaar gedrag te voorkomen (...).
Ten aanzien van het strafrechtelijk kader staan drie mogelijkheden open (...). De mogelijkheid, die naar mening van onderzoeker de voorkeur geniet, is dat betrokkene opnieuw in het kader van een artikel 37 geplaatst wordt in een psychiatrisch ziekenhuis. De voorkeur gaat daarbij uit naar een opname in de Forensisch Psychiatrische Kliniek van Arkin waar betrokkene eerder heeft verbleven. Deze klinische behandeling dient na een jaar te worden voortgezet binnen het kader van de wet BOPZ. Door de recent door Arkin gestarte afdeling langdurige intensieve zorg zou de klinische behandeling dan gedurende 5 jaar kunnen worden overgenomen."
In het psychiatrisch rapport van [naam 5], gedateerd 22 februari 2010 wordt - voor zover hier van belang - het volgende geadviseerd:
"Wanneer de psychotische klachten niet behandeld worden met medicatie wordt de kans op herhaling van soortgelijke of andere strafbare feiten, als waarvan betrokkene nu wordt verdachte, aanzienlijk geacht (...).
Betrokkene kan fors psychotisch en geagiteerd worden wanneer zij haar medicatie niet gebruikt, wat makkelijk leidt tot (ernstige) agressie (...). Het is niet ondenkbaar dat betrokkene in de toekomst opnieuw besluit met haar medicatie te stoppen (...). De gebrekkige medicatietrouw hangt daarnaast samen met haar vrijwel afwezige ziektebesef- en inzicht voor de psychotische klachten, en daardoor een gebrek aan intrinsieke motivatie van levenslang zware medicijnen te gebruiken.
Gecontinueerd medicatiegebruik binnen een klinische setting waar zij voldoende structuur, overzicht en veiligheid ervaart en waar dus ook wordt toegezien op gecontinueerde en onverminderde medicatie-inname, is de eerst aangewezen interventie om recidive van delictgedrag te voorkomen (...).
Deze behandeling zou bij voorkeur plaatsvinden in het kader van een verplichte opname in een psychiatrisch ziekenhuis met behulp van artikel 37. Daarbij wordt gedacht aan opname in de Forensisch Psychiatrische Kliniek van Arkin, waar betrokkene eerder opgenomen is geweest. Deze klinische behandeling dient na een jaar te worden voortgezet binnen het kader van de wet BOPZ (rechtelijke machtiging). De klinische behandeling zou gedurende 5 jaar kunnen worden voortgezet gedurende door de afdeling langdurige zorg die recentelijk door Arkin is gestart.
Een andere mogelijkheid is het opleggen van de maatregel TBS met dwangverpleging. Voordeel is dat met behulp van deze maatregel de kans op het optreden van recidive geminimaliseerd wordt. De overweging om deze maatregel op te leggen zou bestaan uit de blijvende delictgevaarlijkheid, als gevolg van de chronische psychotische stoornis in combinatie met de zwakke intellectuele begaafdheid, die gemakkelijk kan leiden tot recidive van het agressieve gedrag. Nadeel is echter dat een behandeling binnen een TBS-kliniek van zeer langdurige aard zal zijn gezien het feit dat betrokkene aan een chronische psychotische stoornis lijdt."
Na aanleiding van deze deskundigenrapportages heeft de rechtbank op 30 maart 2010 beslist dat de forensische rapportage betreffende verdachte uit 1992 aan het strafdossier dient te worden toegevoegd en de deskundigen, onder andere, aanvullend te laten rapporteren over hun oordeel dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht de voorkeur verdient boven een TBS met dwangverpleging, en genoemde eerdere rapportage daarbij te betrekken.
Op 17 juni 2010 heeft [naam 4] aanvullend gerapporteerd en zij heeft aanvullend geschreven:
"Betrokkene lijdt aan een chronisch psychiatrische stoornis die therapieresistent blijkt te zijn en tot agressief gedrag kan lijden (...). Met het opnemen van chronisch psychotische patiënten in een Tbs-kliniek wordt uiteraard het primaire doel, te weten beveiliging van de maatschappij, bereikt. Een andere belangrijke opdracht van Tbs-klinieken, het streven naar een terugkeer naar de maatschappij door middel van behandeling en begeleiding, wordt nauwelijks vervuld omdat door het uitblijven van een substantiële verbetering van de psychische conditie het starten van een verloftraject niet mogelijk is (...).
Indien betrokkene wordt opgenomen in één van de forensische psychiatrische klinieken kan worden verwacht dat zij in een setting zal verblijven waar de beveiliging is gewaarborgd en voldoende structuur wordt geboden om de kans op recidive tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen (...).
De F.P.K. van Arkin is één van de klinieken waarop (...) wordt gedoeld. Deze kliniek geniet naar mening van onderzoeker de voorkeur omdat daar een afdeling langdurige intensieve zorg is gestart. Een interne overplaatsing van betrokkene kan daar plaatsvinden, waarna de klinische behandeling nog gedurende 5 jaar kan worden voorgezet."
Deskundige [naam 5] heeft eveneens aanvullend gerapporteerd op 18 juni 2010 en zij schrijft in haar toelichting, onder meer:
"Gezien de risicoprognose, de zorgprognose en de beïnvloedingsmogelijkheden bij betrokkene, wordt aan een setting gedacht, waarbij er voortdurend toezicht is op haar psychiatrische conditie, medicatie-inname, dagstructuur en dagbesteding, en er ook voldoende aandacht is voor de gevaarlijke kanten van haar psychiatrische aandoening (...).
TBS dwangverpleging heeft als voordeel dat het primaire doel, beveiliging van de maatschappij, bereikt wordt. Daarnaast wordt in een TBS behandeling toegewerkt naar een terugkeer in de maatschappij (resocialisatie), zonder dat de maatschappij gevaar loopt. In het geval van betrokken zou dit tweede doel naar het oordeel van ondergetekende niet haalbaar zijn. Gezien de al op zeer jonge leeftijd ontstane chronisch psychiatrische aandoening van betrokkene (...) is er geen enkele kans dat betrokkene zal genezen van haar aandoening en zullen de risico's die een decompensatie met zich meebrengen blijven bestaan (...).
Aangezien de ziekte van betrokkene levenslang zal zijn, kan de periode van 1 jaar waarin zij onder toezicht staat van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht het beste gebruikt worden om een goede basis te creëren voor de civielrechtelijke machtiging waarmee het toezicht vervolgd zal worden. Indien betrokkene wordt opgenomen in een van de forensisch psychiatrische klinieken kan worden verwacht dat zij in een setting zal verblijven waar de beveiliging is gewaarborgd en voldoende structuur zal worden geboden om de kans op recidive van delictgedrag tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen (...).
Een nadeel is dat na het eindigen van (de rechtbank leest: de maatregel) ex artikel 37 een patiënt al snel weer wordt opgenomen in het reguliere psychiatrische ambulante circuit. Dit circuit is nu eenmaal niet goed ingesteld op de risico's die komen kijken bij het behandelen van mensen die vanuit hun ernstige psychiatrische aandoening een hogere kans op delictgedrag hebben (...).
Gezien de chronische aard van de aandoening van betrokkene zal resocialisatie naar de maatschappij, wat een van de behandeldoelen is binnen een TBS behandeling, niet op bevredigende wijze ingezet kunnen worden. De verwachting daarom is dat zij zeer langdurig, en mogelijk levenslang, in een TBS kliniek zal moeten verblijven."
Op de terechtzitting van 16 september 2010 hebben de deskundigen hun conclusies nader toegelicht en zijn zij beiden bij het advies tot oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis gebleven.
De deskundigen hebben in aanvullingen op hun rapporten verklaard, zakelijk weergegeven, dat de behandeling van de ziekelijke stoornis van verdachte in een TBS-kliniek op gespannen voet staat met de deskundigheid die nodig is om deze ernstige stoornis te behandelen. In een TBS-kliniek ontbreekt het aan ervaring en expertise om met een ernstig gestoorde mevrouw als verdachte om te gaan. Verdachte zou daar 'onderbehandeld' worden. Een goede optie is opname in de Forensisch Psychiatrische Kliniek van Arkin. Volgens de deskundigen is plaatsing in deze kliniek zowel in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis), als in het kader van 37a Sr (TBS) mogelijk, maar alleen in het kader van 37 van het Wetboek van Strafrecht is de plaatsingsprocedure zodanig dat voldoende zekerheid bestaat dat verdachte daadwerkelijk bij Arkin terecht komt. Deze kliniek is weliswaar minder zwaar beveiligd, maar biedt het voordeel dat verdachte bekend is met de kliniek, wat zal bijdragen aan het voorkomen van een psychose bij verdachte. Na het aflopen van de periode tot gedwongen opname zou opnieuw een rechterlijke machtiging kunnen worden verleend en zou verdachte voor een periode van vijf jaar kunnen worden opgenomen op een langdurige psychiatrische afdeling. De deskundigen spreken de hoop uit dat na deze periode de psychische zorg in Nederland zodanig veranderd is, dat verdachte weer zou kunnen worden opgenomen in een chronisch psychiatrische instelling.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat aan verdachte ter zake van het door hem impliciet subsidiair bewezen geachte feit de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd, aangezien hij meer belang hecht aan de bescherming van de samenleving. Verdachte heeft een zeer ernstig feit gepleegd, het recidiverisico is groot en de maatschappij dient tegen dit soort feiten beschermd te worden. Het plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht brengt thans te veel onzekerheden mee met betrekking tot behandelduur en het voorkomen van recidive. In het vonnis van de rechtbank zou eventueel wel opgenomen kunnen worden dat verdachte het best in het kader van de maatregel terbeschikkingstelling kan worden opgenomen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek van Arkin.
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank verdachte niet vrijspreekt, verzocht de conclusies van de deskundigen te volgen en verdachte ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht te laten opnemen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek van Arkin. De maatregel TBS is gericht op veiligheid en resocialisatie en dat zou betekenen dat verdachte langdurig in een TBS kliniek zal worden opgenomen, waar verdachte geen goede begeleiding en behandeling zal ontvangen en het doel van resocialisatie nooit behaald zal worden. Daarnaast heeft verdachte aangegeven dat zij vindt dat zij niet langer dan één jaar opgenomen dient te worden.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de afweging van het belang van verdachte bij een zo goed mogelijke behandeling en het belang van de bescherming van de maatschappij. De rechtbank is van oordeel dat, ondanks de adviezen van de deskundigen, een maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk is. De rechtbank oordeelt hieromtrent het volgende.
Verdachte is blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 mei 2010 eerder wegens een levensdelict veroordeeld. Verdachte is toen voor de duur van één jaar geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis.
In de onderhavige zaak heeft verdachte opnieuw een delict tegen het leven begaan. Daar komt bij dat bij verdachte sprake is van een ernstige therapieresistente persoonlijkheidsstoornis en een daaruit voortkomend risico van psychotische decompensatie. Verdachte behoeft zeer langdurige - waarschijnlijk levenslange - behandeling en begeleiding. Mede gezien de justitiële documentatie is er een reëel en blijvend gevaar voor recidive, waarbij (levens)gevaar voor - willekeurige - personen te verwachten is. Decompensatie blijkt moeilijk te voorkomen en is alleen onder controle te houden met medicatie in een kader waarin het medicatiegebruik blijvend kan worden gecontroleerd. Daar komt bij dat verdachte geen enkel ziektebesef heeft en niet positief tegenover behandeling staat.
De rechtbank heeft waardering voor de adviezen van de deskundigen, met name waar die (naast het beveiligingsbelang) zijn ingegeven door het belang van verdachte niet zeer langdurig in een kader, te weten TBS, terecht te komen, waarbinnen haar (naar hun op ervaring gebaseerde) verwachting geen optimale behandeling en begeleiding kan worden geboden en dat gericht is op, in haar geval, nutteloos streven naar resocialisatie. Uit een oogpunt van beveiliging van de maatschappij komt de rechtbank - met de officier van justitie - tot een andere afweging.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het belang dat niet opnieuw willekeurige personen slachtoffer worden van een door verdachte gepleegd (levens)delict, te prevaleren. Een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht gevolgd door een voortzetting in het kader van de Wet BOPZ, doet aan dit belang onvoldoende recht.
De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat ook overigens voldaan wordt aan de eisen die de wet stelt aan de maatregel terbeschikkingstelling, te weten:
- het bewezenverklaarde feit behoort tot één der in artikel 37a lid 1, sub 1 van het Wetboek van Strafrecht genoemde misdrijven, waarvoor TBS kan worden opgelegd;
- de algemene veiligheid van personen eist die maatregel.
De rechtbank is, op grond van het vorenstaande, van oordeel dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging dient te worden opgelegd.
Gezien de deskundigenrapportages acht de rechtbank de door de deskundigen aanbevolen behandelinstelling Arkin wel de meest aangewezen plek waar de combinatie van behandeling van verdachte en beveiliging van de maatschappij mogelijk is. De rechtbank adviseert dan ook dat verdachte in het kader van de maatregel ter beschikkingstelling met dwangverpleging in de Forensisch Psychiatrische Kliniek van Arkin opgenomen zal worden.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [naam 1] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden materiële en immateriële schade voor een bedrag van € 893,37.
De officier van justitie is van mening dat alle materiële en immateriële schadeposten voldoende zijn onderbouwd en niet onredelijk zijn. De officier van justitie heeft derhalve gevorderd dat de vordering geheel wordt toegewezen.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [naam 1], van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezengeachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden, die voor vergoeding in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Onttrekking aan het verkeer
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten 1.00 STK zilver zakmes, 3673808, dat aan verdachte toebehoort, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp is aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Overige in beslaggenomen en nog niet teruggeven goederen
De rechtbank gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1.00 STK Cd-Rom, cd opname melding meldkamer, 3676248.
De rechtbank is van oordeel dat de overige inbeslaggenomen voorwerpen op de beslaglijst kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor niet strafbaar en ontslaat haar van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat zij van overheidswege verpleegd zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: 1.00 STK zilver zakmes, 3673808.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1], wonende te [woonplaats], toe tot een bedrag van € 893,37 (zegge achthonderdrieënnegentig euro zevenendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam 1] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1.00 STK Tas Kl: bruin, dames, 3673803;
1.00 STK Kleding Kl: wit t-shirt, 3674224;
1.00 STK Muts Kl: zwart, 3673788;
2.00 STK Laarzen Kl:wit, 3673793;
1.00 STK Jas Kl:wit, 3673784;
1.00 STK Rok, Cancel, 3673780;
1.00 STK Ov-Jaarkaart tnv [verdachte], 3673816;
1.00 STK Jas Kl:zwart, 3673180;
1.00 STK Shirt Kl:grijs, shirt met opdruk, 3673187.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1.00 STK Cd-Rom, cd opname melding meldkamer, 3676248.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. C.W. Inden en J.O. Rutten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. de Jager, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2010.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
i De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in het dossier van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina's in de dossiers.
ii P. 9 t/m 13 (proces-verbaal van aangifte).
iii Een geschrift, zijnde een kleurenprint van een foto van aangeefster [naam 1] (p. 15) alsmede een geschrift inhoudende een medische verklaring van [naam 6] i.o. (p. 14).
iv P. 23 t/m 26 (proces-verbaal van verhoor getuige).
v P. 35 t/m 37 (proces-verbaal van verhoor getuige).
vi P. 71, 72, 73 en 75 (videoverhoor verdachte).
Vonnis d.d. 30 september 2010 inzake: [verdachte]
Parketnummer: 13/420874-09 (promis)