ECLI:NL:RBAMS:2010:BN8433

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1170377 EA VERZ 10-1253
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en afschaffing VUT-regeling bij GVB

In deze zaak verzoekt een 58-jarige werknemer, die 37 jaar in dienst is bij GVB, om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met een vergoeding van € 170.000,- bruto. De werknemer stelt dat de afschaffing van de VUT-regeling door zijn werkgever onevenredig nadelig voor hem is. Eerder heeft hij een procedure gevoerd bij de Commissie Gelijke Behandeling, waarin hij stelde dat er sprake was van verboden onderscheid naar leeftijd, maar deze zaak heeft hij verloren. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever de VUT-regeling moest aanpassen vanwege nieuwe fiscale wetgeving, waardoor de oude regeling onbetaalbaar werd. De nieuwe regeling, die het mogelijk maakt om met 61,5 jaar in plaats van 60 jaar uit te treden, wordt niet onredelijk geacht ten opzichte van de werknemer. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst zonder vergoeding, omdat de werknemer geen zwaarwegende redenen heeft aangevoerd die een vergoeding rechtvaardigen. De kantonrechter wijst het verzoek van de werknemer af en bepaalt dat de proceskosten door beide partijen gedragen worden, tenzij de werknemer zijn verzoek intrekt voor een bepaalde datum.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Zaaknummer: 1170377 EA VERZ 10-1253
Beschikking van: 1 september 2010
481
Beschikking van de kantonrechter
I n z a k e
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoeker
nader te noemen [verzoeker]
gemachtigde: mr. D. Maats
t e g e n
GVB EXPLOITATIE B.V.
gevestigd te Amsterdam
verweerster
nader te noemen GVB
gemachtigde: mr. A.M.J. Bouman
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[verzoeker] heeft op 15 juli 2010 een verzoek ingediend dat strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
GVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 17 augustus 2010. [verzoeker] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. GVB is verschenen bij de heer [naam 1], bijgestaan door haar gemachtigde.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK
1. Als gesteld en onvoldoende weersproken kan van het volgende worden uitgegaan:
a. [verzoeker], thans 58 jaar oud, is sedert 1 januari 2007 in dienst van (het verzelfstandigde) GVB als trambestuurder. Het huidige salaris bedraagt € 2.245,36 bruto per maand, te vermeerderen met een roostertoeslag, een garantietoeslag en verdere emolumenten.
b. daarvoor was [verzoeker], vanaf 1 juni 1973, aangesteld als trambestuurder bij de Gemeente Amsterdam, en wel tot en met 31 december 2006.
c. Op 1 januari 2006 is in werking getreden de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL).
d. met ingang van juni 2008 heeft GVB de binnen haar onderneming geldende (bij CAO geregelde) regeling betreffende Functioneel Leeftijdsontslag (FLO) afgeschaft. Op grond van deze regeling kon [verzoeker] op 60-jarige leeftijd met FLO gaan.
e. per juni 2008 geldt bij GVB een (overgangs)regeling in het kader van functiegericht levensfasebewust personeelsbeleid (FLP); hierbij kunnen werknemers sparen voor vervroegde uittreding. Voor werknemers die onvoldoende tijd hebben om nog te kunnen sparen is een overgangsregeling ingesteld. Op grond van deze regeling kan [verzoeker] op de leeftijd van 61,5 jaar uittreden.
f. [verzoeker] heeft een procedure aanhangig gemaakt bij de Commissie Gelijke Behandeling (CGB), waarin hij heeft gesteld dat hij zich onevenredig benadeeld voelt door de nieuwe regeling en dat er een verboden onderscheid naar leeftijd wordt gemaakt.
g. Bij oordeel van 9 april 2009 (JAR 2009, 167) heeft de CGB overwogen dat er in de regeling inderdaad onderscheid naar leeftijd wordt gemaakt (de regeling is immers gekoppeld aan het geboortejaar van de werknemer), doch dat er geen sprake is van verboden onderscheid. De overgangsregeling dient volgens de CGB een legitiem doel, namelijk om te komen tot een betaalbare manier waarop werknemers, in het licht van de gewijzigde wetgeving over VUT-regelingen, vervroegd kunnen uittreden, zonder dat teveel afbreuk wordt gedaan aan de rechtspositie van degenen die kort voor de oude FLO-leeftijd zitten. De CGB acht het gekozen middel passend en noodzakelijk.
Verzoek
2. [verzoeker] verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen in de zin van veranderingen in de omstandigheden van zodanige aard dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. [verzoeker] verzoekt de kantonrechter om hem, bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst een vergoeding toe te kennen van € 171.749,55 bruto.
3. Daartoe stelt [verzoeker] - kort gezegd - dat de arbeidsrelatie beschadigd is geraakt en dat hij geen vertrouwen meer heeft in een vruchtbare voortzetting van de arbeidsrelatie. Een en ander is aan GVB te verwijten.
4. GVB heeft fouten gemaakt bij het uitbetalen van het salaris, zij heeft het dienstrooster van [verzoeker] aangepast en er zijn ten onrechte verlofuren afgeboekt.
5. Voorts handelt GVB in strijd met het goed werkgeverschap door de overgangsregeling FLP strikt op [verzoeker] toe te passen. Deze strikte toepassing leidt ertoe dat hij pas met 61,5 jaar kan uittreden, met een uitkering van 80 % van het salaris én met negatieve gevolgen voor de hoogte van zijn ouderdomspensioen. In de oude FLO-regeling kon [verzoeker] uittreden op 60-jarige leeftijd en ontving hij alsdan 84 % van zijn salaris. Dit is des te onrechtvaardiger, nu de overgangsregeling voor collega’s van [verzoeker], die geboren zijn in 1948 of 1949 wél met de “oude FLO” kunnen gaan, als zij 10 dienstjaren hebben, terwijl dit voor [verzoeker] (geboren in 1952) met 37 dienstjaren niet geldt. Er is veel te weinig rekening gehouden met dit hoge aantal in zijn bezwarende functie gewerkte jaren.
6. GVB heeft voorts een onjuist en misleidend beeld gegeven over de (redenen voor de) afschaffing van de FLO-regeling.
7. Daar komt dan nog eens bij dat de Gemeente Amsterdam in haar nieuwe rechtspositieregeling wel rekening houdt met een hoog aantal dienstjaren. Hoewel deze regeling niet (meer) op [verzoeker] van toepassing is, is dit toch van belang bij het inkleuren van het goed werkgeverschap.
8. Ook maakt GVB onderscheid in het behandelen van haar werknemers. Een collega van [verzoeker] is per 17 maart 2010 met FLO gegaan, terwijl hij niet het benodigde aantal dienstjaren had.
Verweer
9. GVB betwist dat er gewichtige redenen voor ontbinding zijn in de door [verzoeker] bedoelde zin en verzet zich tegen de door [verzoeker] verzochte ontbinding. GVB verzoekt voor het geval de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden in elk geval geen vergoeding aan [verzoeker] toe te kennen.
10. GVB voert ter ondersteuning van haar stellingen - kort gezegd - aan dat wat haar betreft [verzoeker] gewoon kan blijven werken en eventueel gebruik kan maken van de nieuwe FLP (overgangs)regeling om eerder te kunnen stoppen met werken. [verzoeker] functioneert prima als trambestuurder. Naar het oordeel van GVB vormen de onder 3 genoemde omstandigheden niet de werkelijke reden voor [verzoeker] om beëindiging van het dienstverband na te streven. De echte reden is voor [verzoeker] blijkbaar de afschaffing van de FLO-regeling, waardoor hij niet meer op zijn 60ste jaar kan uittreden.
11. GVB heeft er begrip voor dat een groep oudere werknemers, waaronder [verzoeker], teleurgesteld was toen zij hoorden dat de FLO moest worden afgeschaft; tegelijkertijd is zij van mening dat zij niet anders kon dan deze regeling afschaffen (met name gelet op de fiscale boetes die zouden volgen bij het in stand houden van de regeling). GVB heeft zich juist een goed werkgever betoond door met de vakorganisaties een (overgangs)regeling overeen te komen, waarbij de nadelige effecten van de afschaffing voor met name de oudere werknemers zoveel als mogelijk en op een evenwichtige manier worden opgevangen. Daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat de gemiddelde leeftijd van werknemers bij GVB relatief hoog is (47,5 jaar) en veel werknemers een lang dienstverband hebben (ruim 400 van de 1400 werknemers zijn 25 jaar of langer in dienst). Zo uitzonderlijk is de situatie van [verzoeker] dus niet.
12. Bovendien is in de overgangsregeling wel degelijk rekening gehouden met werknemers, die voormalig FLO-gerechtigde zijn en zijn geboren na 1 januari 1950, zoals [verzoeker]. Omdat deze niet voldoende levensloop kunnen opbouwen om met 61,5 jaar uit te treden, voorziet de regeling in een financiële bijdrage van GVB.
13. Overigens is de overgangsregeling primair gebaseerd op dienstjaren. Dat geldt alleen niet voor de groep werknemers, geboren in 1948, 1949 en 1950. Voor die groep is onderscheid naar leeftijd gemaakt, met als gedachte dat die groep de oude FLO-leeftijd van 60 zo dicht genaderd was , dat het onredelijk zou zijn de mogelijkheid van eerder stoppen met werken uit te stellen tot 61,5. Voor deze werknemers voorziet de overgangsregeling in een afbouw in drie stappen, waarbij de werknemers uit de genoemde geboortejaren eerder dan met 61,5 jaar kunnen stoppen. Een ruimere regeling op dit punt zou simpelweg niet betaalbaar zijn geweest.
14. De door [verzoeker] bedoelde collega (zie onder 5) is geboren in 1949 en is voormalig FLO-gerechtigd. Wel is er inderdaad de vergissing gemaakt dat hij te vroeg uit dienst is gegaan.
15. Wat GVB betreft bestaat er geen aanleiding om aan [verzoeker] enige vergoeding toe te kennen. GVB kan niet anders dan de conclusie trekken dat [verzoeker] met dit verzoek een poging doet om alsnog in een positie te raken, die vergelijkbaar is met de situatie onder de oude FLO. Die poging moet stranden, aldus GVB.
Beoordeling
16. Nu [verzoeker], als werknemer, geen heil meer ziet in voortzetting van de arbeidsrelatie met GVB, zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden.
17. Dan moet de vraag worden beantwoord of er gronden zijn om aan [verzoeker] een vergoeding toe te kennen.
18. De onder 3 genoemde omstandigheden vormen naar het oordeel van de kantonrechter geen grond voor het toekennen van een vergoeding. Zij zijn daarvoor onvoldoende zwaarwegend.
19. Ter zake de afschaffing van de FLO-regeling en het daarvoor in de plaats stellen van de (overgangs)regeling-FLP wordt overwogen als volgt.
20. GVB heeft in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat zij, gelet op de gewijzigde wetgeving (Wet VPL), genoodzaakt was de regeling betreffende vervroegd uittreden te wijzigen. Het mag juist zijn dat strikt genomen de oude regeling niet verboden werd; de facto werd de uitvoering daarvan door de nieuwe wetgeving - een externe factor derhalve- onmogelijk gemaakt, gelet op de belastingheffingen die de wetgever daarbij heeft opgelegd. In die zin kan GVB niet worden verweten dat zij haar werknemers onjuist heeft voorgelicht door te vermelden dat de “FLO regeling “wettelijk” niet meer is toegestaan”.
21. Het is evident dat deze wijziging voor een groep werknemers van GVB leidt tot een ongunstiger regeling. Het is eveneens duidelijk dat [verzoeker] tot die groep behoort. Dit enkele feit betekent echter nog niet dat GVB jegens [verzoeker] verwijtbaar heeft gehandeld, dan wel dat de omstandigheid dat de FLO-regeling moest worden afgeschaft voor risico van GVB moet komen, in die zin dat zij- door het betalen van de gevraagde ontbindingsvergoeding- [verzoeker] alsnog vervroegd laat uittreden op een wijze vergelijkbaar met de FLO-regeling.
22. Voor het toekennen van een vergoeding kan, onder de geschetste omstandigheden, enkel grond zijn, als GVB -bij het treffen van een nieuwe regeling - de belangen van [verzoeker] onredelijk heeft veronachtzaamd. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. GVB heeft immers in de nieuwe regeling rekening gehouden met werknemers (waaronder [verzoeker]) die een hoog aantal dienstjaren hebben, maar door de gestelde leeftijdsgrens in de Wet VPL net niet in aanmerking voor de “oude FLO”. Voor deze werknemers is geregeld dat zij met 61,5 jaar kunnen uittreden in plaats van met 63 jaar. Dat ook werknemers met “slechts “ tien dienstjaren daarvoor in aanmerking kunnen komen, maakt dit niet anders.
23. In het licht van hetgeen GVB heeft aangevoerd ter zake de samenstelling van haar personeelsbestand heeft [verzoeker] niet aannemelijk kunnen maken dat er voor GVB alternatieven waren, die én uitvoerbaar waren én tot een gunstiger resultaat voor [verzoeker] zouden hebben geleid.
24. Hetgeen [verzoeker] heeft opgemerkt over de rechtspositieregeling bij de Gemeente Amsterdam kan hem niet baten; hij is daar immers niet in dienst. Evenmin kan [verzoeker] rechten ontlenen aan een -blijkbaar- eenmalige vergissing, die er ten opzichte van een collega van hem is gemaakt.
25. Gelet op al het bovenstaande zal aan [verzoeker] geen vergoeding worden toegekend.
26. Nu de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, zonder dat aan [verzoeker] een vergoeding wordt toegekend, zal hem de gelegenheid worden geboden het verzoek in te trekken.
27. Er zijn termen de proceskosten te compenseren, behoudens in het geval dat [verzoeker] het verzoek intrekt in welk geval [verzoeker] in de kosten aan de zijde van GVB wordt veroordeeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 oktober 2010;
II. wijst het meer of anders verzochte af;
III. bepaalt dat het onder I en II gestelde rechtskracht ontbeert, indien het verzoek door [verzoeker] uiterlijk op 17 september 2010 wordt ingetrokken;
IV. bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen, behoudens in het geval [verzoeker] het verzoek zal intrekken, in welk geval [verzoeker] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van GVB, die tot op heden worden begroot op € 545,- voor salaris van zijn gemachtigde, voor zover verschuldigd, inclusief BTW.
Aldus gegeven door mr. T.M.A. van Löben Sels, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter