ECLI:NL:RBAMS:2010:BN8274

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706435-10 RK nummer: 10/3601
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België voor deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2010 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 9 juni 2010, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 4 juni 2010 door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1971 en thans gedetineerd in Amsterdam, wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met de import en handel in harddrugs, specifiek cocaïne, via de haven van Antwerpen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW). Het EAB bevatte voldoende informatie over de feiten en de rol van de opgeëiste persoon, inclusief de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die stelde dat het EAB onvoldoende was onderbouwd, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de beschuldigingen en dat de specialiteit gewaarborgd was.

De feiten die aan de overlevering ten grondslag liggen, zijn onder andere de deelname aan een criminele organisatie en de illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat aan alle eisen van de OLW is voldaan en heeft de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de opgeëiste persoon, zijn raadsman en een tolk, en er is geen gewoon rechtsmiddel tegen deze uitspraak open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706435-10 RK nummer: 10/3601
Datum uitspraak: 27 juli 2010
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 juni 2010 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 4 juni 2010 door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, België.
Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedatum] 1971,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgegeven te verblijven op het adres [adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Over-Amstel,
Huis van Bewaring “De Weg” te Amsterdam,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 juli 2010. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. P. Hermens, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Engelse taal.
Het onderhavige EAB is ter zitting gelijktijdig behandeld met een tweede EAB gedateerd 4 juni 2010, onder raadkamernummer 10/4154, dat op dezelfde opgeëiste persoon betrekking heeft en inhoudelijk deels met het onderhavige EAB overeenkomt. Ten aanzien van bedoeld tweede EAB wordt eveneens heden uitspraak gedaan.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een aanhoudingsbevel bij verstek van de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen van 4 juni 2010 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
Genoegzaamheid van de stukken
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet voldoet aan het vereiste van artikel 2, tweede lid, onder e, OLW. De feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht en de rol die hij daarbij zou hebben gespeeld zijn onvoldoende omschreven. Ook ontbreekt een vermelding van de pleegperiode ten aanzien van de veronderstelde deelneming aan een criminele organisatie. De verdediging acht de stukken ongenoegzaam en bepleit weigering van de gevraagde overlevering.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt als volgt. Een EAB dient, gelet op artikel 2 van de OLW, gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Zo dient het EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd te bevatten, met vermelding van, onder meer, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit.
De beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd vormt de grondslag van de beschermende werking van de specialiteit.
De omschrijving van het strafbare feit is neergelegd in het EAB. Hierin staat als verdenking omschreven dat verdachte deel uitmaakt van een criminele organisatie die zich bezig houdt met de import en handel in harddrugs (cocaïne) via de haven van Antwerpen.
In nacht van 3 op 4 juni 2010 is een partij van ongeveer 150 kilogram onderschept in een container. Douanegegevens wijzen aan dat de opgeëiste persoon in opdracht van een medeverdachte de ‘uithalingen’ regelt en organiseert.
In februari en maart 2010 werden containers in Antwerpse haven doorzocht, maar kon de opgeëiste persoon geen cocaïne vinden. Op 27 en 28 mei 2010 werden deze containers in de Dominicaanse Republiek gecontroleerd en werd er respectievelijk 32 en 28 kg cocaïne aangetroffen. Eén van de vaste contacten in de organisatie werd op 3 juni 2010 aangehouden en de opgeëiste persoon trachtte deze te contacteren.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten en de rol van de opgeëiste persoon hiermee voldoende omschreven. Ten aanzien van de pleegperiode voor de deelneming aan een criminele organisatie is geen andere of ruimere periode omschreven dan de genoemde data van de verschillende transporten. Aldus is de pleegperiode waarvoor overlevering wordt gevraagd ook ten aanzien van de deelneming aan een criminele organisatie beperkt tot de periode van februari 2010 tot en met 4 juni 2010. Voor de rechtbank is voldoende duidelijk waarvoor de overlevering wordt gevraagd en de opgeëiste persoon weet waartegen hij zich moet verdedigen. De rechtbank acht voorts de specialiteit voldoende gewaarborgd. Gezien het ontbreken van een geëxpliciteerde pleegperiode in het EAB bestaat aanleiding deze met zoveel woorden in de te geven beslissing te vermelden.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank twijfelt niet aan de identiteit van de opgeëiste persoon. Ter zitting heeft hij verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en voorts dat hij geboren is te [geboorteplaats] (Indonesië) en dat hij niet de Nederlandse, maar de Indonesische nationaliteit heeft.
De rechtbank houdt het erop dat de vermelding in het EAB dat de opgeëiste persoon in Nederland geboren zou zijn en de Nederlandse nationaliteit zou hebben op een misslag berust.
4. Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummers 1 en 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
6. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
7. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten binnen de pleegperiode februari 2010 tot en met 4 juni 2010 waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. W.M.C van den Berg en W.H van Benthem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juli 2010.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.