ECLI:NL:RBAMS:2010:BN5006

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/421211-09 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van straatroof en vrijheidsberoving met TBS als gevolg

Op 25 augustus 2010 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van straatroof en vrijheidsberoving. De feiten vonden plaats op 17 en 18 december 2009, toen de aangever, [aangever], werd overvallen door de verdachte en een medeverdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, onder bedreiging met een vuurwapen, de aangever dwong tot afgifte van zijn persoonlijke bezittingen, waaronder een portemonnee en een mobiele telefoon. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte de aangever in zijn auto heeft gedwongen en hem heeft belet om te ontsnappen. De verdachte was op dat moment in proefverlof uit de PIJ-maatregel, wat de ernst van zijn daden vergrootte. Tijdens de rechtszaak heeft de officier van justitie TBS met dwangverpleging geëist, gezien de eerdere rapportages over de verdachte en het recidivegevaar. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met daarnaast de maatregel van TBS met dwangverpleging. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [aangever], voor zowel materiële als immateriële schade. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de bewijsvoering en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/421211-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 25 augustus 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Het Schouw” te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 augustus 2010. Deze terechtzitting is voorafgegaan door zogenoemde pro forma-zittingen op 31 maart 2010 en 24 juni 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E.J. van Tilburg en van wat hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. M.H. van Meurs en door de verdachte naar voren is gebracht.
Ter zitting is aanwezig aangever [aangever] die als slachtoffer gebruik heeft gemaakt van het spreekrecht. Hij is tevens verschenen als benadeelde partij.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 17 december 2009 en/of 18 december 2009 te Diemen en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd op een of meer openbare weg(en), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een portemonnee (met inhoud) en/of
- een (mobiele) telefoon en/of
- een of meer sleutel(s) (aan een sleutelbos) en/of
- een rijbewijs (op naam van [aangever]) en/of
- een of meer kentekenpapier(en) (van een (personen)auto met kenteken [kenteken]),
in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [aangever] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of op die [aangever] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of
- die [aangever] (daarbij) dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Kijk ik laat het je zien, het is een wapen en geef mij je geld" en/of "Maak geen fouten anders schiet ik" en/of "Als je een fout maakt, schiet ik zeker" en/of "Ik heb maar zeven kogels", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2. hij op of omstreeks 17 december 2009 en/of 18 december 2009 te Diemen en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer) van zijn mededader(s)
- die [aangever] in een (personen)auto plaats laten nemen en/of gedwongen in te stappen en/of
- (vervolgens) die [aangever] belet die (personen)auto te verlaten en/of die [aangever] gedwongen om naar een bestemming te rijden en/of
- (daarbij) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [aangever] getoond en/of voorgehouden en/of op die [aangever] gericht en/of gericht gehouden en/of
- die [aangever] (daarbij) dreigend de woorden toegevoegd: "Kijk ik laat het je zien, het is een wapen en geef mij je geld" en/of "Maak geen fouten anders schiet ik" en/of "Als je een fout maakt, schiet ik zeker" en/of "Ik heb maar zeven kogels", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3. hij in of omstreeks de periode van 17 december 2009 tot en met 22 december 2009 te Diemen en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd op een of meer openbare weg(en), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (in totaal 750 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] en/of het bedrijf van die [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- naar die [aangever] is/zijn toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [aangever] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of op die [aangever] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of
- die [aangever] (daarbij) dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Kijk ik laat het je zien, het is een wapen en geef mij je geld" en/of "Maak geen fouten anders schiet ik" en/of "Als je een fout maakt, schiet ik zeker" en/of "Ik heb maar zeven kogels", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- een of meer goed(eren) toebehorende aan die [aangever] onder zich heeft/hebben gehouden en/of
- eenmaal of meermalen naar die [aangever] heeft/hebben gebeld, althans (telefonisch) contact heeft/hebben gezocht en/of
- met die [aangever] heeft/hebben afgesproken en/of (om daarbij) een of meer geldbedrag(en) door die [aangever] aan hem, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s), te geven en/of te overhandigen.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij voert ter ondersteuning van haar standpunt het volgende aan.
De heer [aangever] (hierna: [aangever]) heeft aangifte gedaan van een overval, waarbij één van de daders aan hem het telefoonnummer [telefoonnummer] heeft gegeven ten behoeve van de overdracht van het geldbedrag. Uit onderzoek blijkt dat dit het telefoonnummer van [naam 1] (hierna: [naam 1]) is. Daarnaast blijkt uit de technische actie dat [naam 1] contact heeft met aangever en met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer]. Op 22 december 2010, de geplande overdrachtdatum, zijn zowel verdachte als [naam 1] aangehouden. [naam 1] verklaart dat hij de gesprekken heeft gevoerd met verdachte en de verbalisanten herkennen de stem en de zware hoest van verdachte bij de gebruiker van de telefoon met nummer [telefoonnummer] als verdachte. Uit de context van de uitgewerkte passages van de gesprekken tussen verdachte en zijn medeverdachte blijkt dat de gesprekken gaan over de geplande overdracht van het geldbedrag door [aangever]. Bovendien is in de kamer van verdachte in Teylingereind een jas aangetroffen die past bij het signalement van de persoon met het vuurwapen. Daarnaast hebben zowel [aangever] als [naam 1] verdachte ter terechtzitting herkend als de (mede)dader. [aangever] heeft weliswaar verdachte niet herkend bij een meervoudige fotoconfrontatie, maar toen twijfelde hij en hij heeft verklaard dat hij het gezicht maar zeer beperkt heeft kunnen zien. Hij is afgegaan op de lichte huidskleur van verdachte en meende een Marokkaans accent te horen. Naar de mening van de officier van justitie valt bovendien uit de bewijsmiddelen af te leiden dat de persoon met het vuurwapen, zijnde verdachte, de regie had bij de gebeurtenissen op 17 december 2009.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde merkt de officier van justitie op dat de duur van de vrijheidsberoving uitgaande van hetgeen de aangever daarover heeft verklaard kort is geweest. Dit neemt niet weg dat ingevolge vaste jurisprudentie (HR d.d. 23 april 1985, NJ 1985, 891) artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht ook ziet op de situatie waarin men iemand doet vertoeven – zonder dat de dader daartoe gerechtigd is – op een plaats – waaronder ook kan vallen een voertuig – waarvan of waaruit deze zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen, ook al bestaat bij de dader niet het opzet de toestand van vrijheidsbeneming zich te doen uitstrekken over een tijd langer dan enkele minuten.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat alle drie ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Zij voert ter ondersteuning van haar standpunt het volgende aan.
Ten eerste gaat het signalement niet in de richting van verdachte, niet qua uiterlijke kenmerken, noch qua gespreks- en/of taalkenmerken. Aangever heeft verklaard dat de persoon achterin de auto van Marokkaanse afkomst zou zijn en meende een Marokkaans accent te hebben gehoord, terwijl verdachte overduidelijk van Surinaamse afkomst is. Verdachte heeft lange dreads en praat met een Surinaamse tongval. Daarnaast heeft aangever verdachte tijdens de meervoudige fotoconfrontatie niet herkend. Weliswaar heeft aangever verdachte wel ter terechtzitting herkend aan ‘de blik’, maar over ‘de blik’ heeft hij niets verklaard bij de politie. Het feit dat één van de jassen van verdachte overeenkomt met de jas van de dader is onvoldoende om te stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Deze jassen met bontkragen zijn immers populair onder de jeugd.
Ten tweede heeft medeverdachte [naam 1] verschillende verklaringen afgelegd. In zijn eerste verklaring verklaart hij helemaal niets over verdachte, sterker: hij verklaart alleen te zijn geweest. Daarnaast lijkt het erop alsof [naam 1] met de politie meepraat kennelijk om er maar vanaf te zijn. Hij spreekt namelijk telkens over ‘[verdachte]’, terwijl [naam 1] ter terechtzitting verklaard heeft verdachte altijd aan te spreken met ‘[naam]’. Dit is vreemd. Daarnaast is de verdediging van mening dat [naam 1] een derde in bescherming probeert te nemen. Uit het verhoor van [naam 1] blijkt duidelijk dat hij over de zaak met een zekere [naam 2] heeft gesproken, terwijl hij ter terechtzitting ontkent met iemand over de zaak gesproken te hebben voor zijn aanhouding. Daarnaast komt de lichte huidskleur, waarover aangever verklaart, overeen met de beschrijving van deze [naam 2].
Ten derde is het naar de mening van de verdediging niet mogelijk te beoordelen of de selectie en samenvattingen een correcte weergave betreffen van de gevoerde gesprekken, zodat de betrouwbaarheid ervan onvoldoende is komen vast te staan. De verdediging verwijst hiervoor naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam (27 juni 2003, Nieuwsbrief Strafrecht 2003, nr. 311). Verdachte vermoedt dat er taps zijn weggevallen die voor hem ontlastend geweest zouden kunnen zijn. Verdachte stelt namelijk zijn telefoon vaak uit te lenen, hetgeen ook wordt bevestigd door zijn broer. Daarnaast blijkt het uit het proces-verbaal op pagina 162 van het dossier dat de verbalisant bij het uitwerken van de tapgesprekken fouten heeft gemaakt. Naar het oordeel van de verdediging zijn de wijzigingen dermate aanzienlijk, dat er niet meer gesproken kan worden van ‘ongelukkigerwijs een aantal foutjes’. Nu er meer fouten in het onderzoek zijn geslopen en de tapgesprekken onvolledig zijn, is de verdediging van mening dat de betrouwbaarheid en juistheid van de tapgesprekken onvoldoende zijn komen vast te staan zodat de tapgesprekken van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Ten slotte is de verdediging van mening dat het bestanddeel “bedreiging met een wapen” niet bewezen kan worden, aangezien het wapen niet is gevonden en medeverdachte [naam 1] verklaart geen wapen te hebben gezien.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Op 17 december 2009 komt aangever [aangever] omstreeks 23.30 uur thuis in [woonplaats]. Hij parkeert zijn auto (Peugeot met kenteken [kenteken]). Terwijl hij zijn portiek wil in gaan komt er een negroïde jongen voor hem staan. Deze jongen wordt hierna aangeduid als “jongen 1”. Vervolgens komt er een andere jongen (jongen 2) aangelopen en deze jongen laat hem een zilverkleurig vuurwapen of een daarop lijkend voorwerp zien. Hij zegt hierbij ‘kijk ik laat het je zien, het is een wapen en geef mij je geld’ en richt hierbij het voorwerp op aangever. Aangever moet zijn mobiele telefoon, portemonnee en sleutelbos geven aan jongen 1. Aangever zegt dat er maar een paar euro in zijn portemonnee zit en vervolgens zegt jongen 2 op gebiedende toon ‘dan gaan we pinnen’. Aangever moet mee en zij lopen naar de auto van aangever en jongen 2 zegt dat aangever geen fouten moet maken, want dan gaat hij schieten. Aangever bestuurt de auto en de jongens vertellen waar hij heen moet gaan. Jongen 1 zit naast hem en jongen 2 zit achter in de auto. Aangever legt uit dat hij geen geld op zijn lopende rekening heeft staan. Maar hij is zelfstandig ondernemer; wil hij kunnen pinnen dan moet hij eerst geld halen van een andere rekening. Na ongeveer tien minuten stoppen zij op de Kantershofstraat te Amsterdam. De jongens zeggen dat aangever geen fouten moet maken, want anders gaan ze zeker schieten en ze zeggen dat ze maar zeven kogels hebben. Jongen 2 zou tevreden zijn met € 750,-. Tijdens het rijden krijgt aangever zijn mobiele telefoon terug. Jongen 2 vraagt aan aangever hoe hij kan helpen. Aangever zegt dat hij geld kan overmaken en het morgen aan de jongens kan geven. Hierop geeft jongen 1 zijn telefoonnummer ([telefoonnummer]). Ondertussen heeft aangever zijn portemonnee teruggekregen, maar jongen 2 wil zijn rijbewijs als onderpand. Hierop geeft aangever het mapje met zijn rijbewijs, autopapieren en andere persoonlijke bescheiden aan jongen 2. Hierna zijn de jongens uitgestapt en aangever rijdt weg. Om 00.12 uur op 18 december 2009 belt aangever een vriend op met de mededeling dat hij net overvallen is door twee jongens. Uit onderzoek in het politiesysteem BVH blijkt dat telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik is bij [naam 1].
Nadere bewijsoverwegingen
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [naam 1], dat verdachte bij de overval betrokken is geweest, geloofwaardig is. [naam 1] verklaart hierover consistent en hij bevestigt de aangifte van [aangever]. Hij was volgens zijn eigen verklaring zelf bij de overval aanwezig en kent zijn mededader. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk geworden dat [naam 1] een derde in bescherming probeert te nemen, zoals door de verdediging is betoogd.
Daarnaast bevat het dossier tapgesprekken waarin over de overval gesproken wordt tussen [naam 1] en de gebruiker van het nummer [telefoonnummer]. Uit de tapgesprekken blijkt dat tijdens deze gesprekken gesproken wordt over de geplande overdracht van het geld door aangever. Het gaat hierbij onder andere om gesprek 50 op 19 december 2009 waarin door [naam 1] tegen NN wordt gezegd dat ‘die man hem een sms gestuurd heeft waarin hij zegt dat hij (het) maandag heeft’. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal van de tapgesprekken dat er verschillende keren contact is geweest tussen [naam 1] en aangever, zowel telefonisch als per sms tussen 18 december 2009 en 22 december 2009, waaronder het sms´je ´dat hij het maandag heeft´. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat deze tapgesprekken voor het bewijs kunnen meewerken en dat NN verdachte is. Verdachte erkent dat het telefoonnummer [telefoonnummer] van hem is. Bovendien heeft [naam 1] verklaard dat hij de telefoongesprekken 25, 50, 111 en 154 heeft gevoerd met verdachte en dat deze gesprekken over de afspraak met aangever gingen. De verklaring van verdachte dat hij vaak zijn telefoon uitleent en dat deze gesprekken niet door hem gevoerd zijn, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft immers eerder verklaard dat hij er altijd bij is als iemand zijn telefoon gebruikt en kan niet zeggen wie de gesprekken zouden hebben gevoerd. Daarnaast is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat uit het proces-verbaal van de verbalisant, waarin hij verklaard dat hij ‘ongelukkigerwijs een aantal foutjes’ heeft gemaakt , blijkt dat deze verbalisant consciëntieus is. De rechtbank acht de uitgewerkte tapgesprekken derhalve betrouwbaar. Daarnaast gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de verdediging dat mogelijk niet alle gesprekken zijn uitgewerkt, nu de verdediging pas op de zitting met deze opmerking komt en geen verzoek heeft ingediend om alle gesprekken uit te laten werken. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de gevoerde gesprekken over het tijdstip van het overhandigen van het geldbedrag met [naam 1] heeft gevoerd.
Daarnaast zou het signalement van een van de overvallers, zoals dat door aangever is verstrekt, volgens de verdediging niet overeenstemmen met het signalement van verdachte. Verdachte is niet van Marokkaanse afkomst, maar van Surinaamse afkomst. Aan die omstandigheid kan in het licht van de overige bewijsmiddelen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht worden gehecht. Dit geldt in het bijzonder nu ter terechtzitting medeverdachte [naam 1] verdachte heeft herkend als zijnde zijn mededader van de overval. Daarnaast is ter terechtzitting geconstateerd dat verdachte een veel lichtere huidskleur heeft dan medeverdachte [naam 1]. Het signalement sluit de aanwezigheid van verdachte in de auto, anders dan de verdediging betoogt, niet uit. Aangever heeft verondersteld dat het hier om iemand van Marokkaanse afkomst ging; hij heeft dit niet vastgesteld.
Ten slotte acht de rechtbank, anders dan de verdediging, het gebruik van een (nep)vuurwapen wel bewezen. Aangever heeft hierover verklaard en tijdens het tapgesprek met nummer 185 tussen aangever en [naam 1] wordt ook over het wapen gesproken. Aangever zegt in dit gesprek ‘Ja, maar toen was er wel een pistool bij, he’ waarop gereageerd wordt door [naam 1] met ‘Ja, daarom…. maar dat is nu niet’.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft medegepleegd. De rechtbank heeft uit die bewijsmiddelen ook de overtuiging gekregen dat verdachte deze feiten heeft begaan.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 17 december 2009 en/of 18 december 2009 te Diemen en/of te Amsterdam, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd op openbare wegen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een portemonnee met inhoud en
- een mobiele telefoon en
- een sleutelbos en
- een rijbewijs op naam van [aangever] en
- kentekenpapieren van een personenauto met kenteken [kenteken],
toebehorende aan [aangever], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [aangever] hebben getoond en op die [aangever] hebben gericht en gericht gehouden en
- die [aangever] daarbij dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Kijk ik laat het je zien, het is een wapen en geef mij je geld" en "Maak geen fouten anders schiet ik" en "Als je een fout maakt, schiet ik zeker" en "Ik heb maar zeven kogels", althans telkens woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 17 december 2009 en/of 18 december 2009 te Diemen en/of te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
- die [aangever] in een personenauto plaats laten nemen en gedwongen in te stappen en
- vervolgens die [aangever] belet die personenauto te verlaten en die [aangever] gedwongen om naar een bestemming te rijden en
- daarbij een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [aangever] getoond en gericht en gericht gehouden en
- die [aangever] daarbij dreigend de woorden toegevoegd: "Kijk ik laat het je zien, het is een wapen en geef mij je geld" en "Maak geen fouten anders schiet ik" en "Als je een fout maakt, schiet ik zeker" en "Ik heb maar zeven kogels", althans telkens woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
in de periode van 17 december 2009 tot en met 22 december 2009 te Diemen en/of Amsterdam, op openbare wegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (in totaal 750 euro), toebehorende aan [aangever] en/of het bedrijf van die [aangever],
- naar die [aangever] zijn toegegaan waarna hij, verdachte en zijn mededader
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [aangever] hebben getoond en op die [aangever] hebben gericht en gericht gehouden en
- die [aangever] daarbij dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Kijk ik laat het je zien, het is een wapen en geef mij je geld" en "Maak geen fouten anders schiet ik" en "Als je een fout maakt, schiet ik zeker" en "Ik heb maar zeven kogels", althans telkens woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- goederen toebehorende aan die [aangever] onder zich hebben gehouden en
- meermalen naar die [aangever] hebben gebeld, althans telefonisch contact hebben gezocht en
- met die [aangever] hebben afgesproken om daarbij een geldbedrag door die [aangever] aan hem, verdachte, en/of zijn mededader, te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregel
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging gevorderd.
Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte zich aan zeer ernstige feiten heeft schuldig gemaakt waarbij hij een leidende rol had. Voorts heeft zij het rapport d.d. 5 augustus 2010 van psycholoog P.E. Geurkink en psychiater J.M.J.F. Offermans betreffende verdachte in aanmerking genomen, waarin de psycholoog en psychiater het niet aannemelijk achten dat de in 2007 beschreven gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens inmiddels is verdwenen en waarin zij niet uitsluiten dat deze inmiddels is overgegaan in een antisociale persoonlijkheidsstoornis (eventueel in ontwikkeling). De officier van justitie neemt deze conclusie over. Daarnaast heeft zij in aanmerking genomen het verlengingsadvies d.d. 18 januari 2010 in het kader van de maatregel plaatsing in een jeugdinrichting (PIJ). Hieruit blijkt dat ondanks intensieve behandeling de onderliggende problematiek en het recidivegevaar nog altijd bestaan. Hierdoor is de PIJ maatregel volgens de officier van justitie een gepasseerd station en is TBS met dwangverpleging de enige optie.
Naast de TBS met dwangverpleging dient volgens de officier van justitie een gevangenisstraf opgelegd te worden, nu verdachte eerder is veroordeeld voor gewelddelicten en hij door zijn proceshouding geen spijt heeft betuigd voor hetgeen door zijn toedoen met de heer [aangever] is gebeurd. [aangever] heeft in de nacht van 17 op 18 december 2009 doodsangsten uitgestaan.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen sleutel gevorderd en verbeurdverklaring van de in beslag genomen telefoon, nu deze door verdachte is gebruikt om met zijn mededader afspraken te maken voor de onder 3 ten laste gelegde poging tot afpersing.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde feiten en verzoekt verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen.
Ten aanzien van het beslag verzoekt zij de in beslag genomen telefoons aan verdachte terug te geven, gezien de gevraagde vrijspraak.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een overval tijdens zijn proefverlof uit de PIJ maatregel. Deze overval is begonnen op de openbare weg, toen het slachtoffer [aangever] het portiek van zijn woning wilde ingaan. Het slachtoffer werd gedwongen in zijn eigen auto naar een bestemming te rijden en moest persoonlijke eigendommen afgeven. De overvallers hebben slechts uit financieel gewin gehandeld en geen enkele rekening gehouden met de gevolgen daarvoor voor het slachtoffer. Door aldus te handelen heeft verdachte, samen met zijn mededader, een zeer grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke bewegingsvrijheid en integriteit van het slachtoffer. Dit soort misdrijven met schijnbaar willekeurig gekozen slachtoffers ervaart de samenleving als schokkend en het draagt bij tot gevoelens van onrust en onveiligheid. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan nog lange tijd negatieve psychische gevolgen kunnen ondervinden. Dat aangever de overval als traumatisch heeft ervaren, blijkt ook uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring en uit zijn verklaring ter zitting
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte blijkens het hem betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 augustus 2010 eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
TBS
De rechtbank heeft kennis genomen van een rapport over verdachte, van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 5 augustus 2010, opgemaakt door psycholoog P.E. Geurink en psychiater J.M.J.F. Offermans uitgevoerd in het Forensisch Consortium Adolescenten (FORCA) van JJI Teylingereind, waarin staat dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het gedragkundige onderzoek. Het is vaste jurisprudentie dat in geval van een weigerende observandus aan de beslissing tot TBS oudere psychologisch en/of psychiatrische rapporten ten grondslag kunnen worden gelegd, mits voldaan is aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht opgenomen voorwaarden. Op basis van de observaties in het FORCA en eerdere rapportages omtrent de persoon van verdachte zijn de rapporteurs tot de constatering gekomen dat het zeer waarschijnlijk is dat bij verdachte sprake is geweest van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens mogelijk ook in combinatie met een ziekelijke stoornis der geestvermogens, maar rapporteurs hebben dit niet zelf kunnen vaststellen. Het is niet erg waarschijnlijk dat de gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens niet meer aanwezig is, maar dit hebben rapporteurs door de weigering van betrokkene niet kunnen onderzoeken. De rapporteurs overwegen dat het zou kunnen dat de gedragsstoornis bij betrokkene inmiddels is overgegaan in een antisociale persoonlijkheidsstoornis met mogelijk ook kenmerken van psychopathie. Daarnaast bevat het verlengingsadvies d.d. 18 januari 2010 opgemaakt door GZ-psychologen M.K. Holtman, F. van Kuijk en L.M. Dijkman van Forensisch centrum Teylingereind de conclusie dat de onderliggende problematiek nog altijd bestaat en dat er een recidiverisico bestaat. Zij adviseren de PIJ maatregel met een jaar te verlengen.
Nu de deskundigen bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens hebben vastgesteld, de rechtbank het aannemelijk acht dat van die gebrekkige ontwikkeling sprake was tijdens het plegen van de bewezen verklaarde feiten, verdachte feiten heeft begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf is gesteld van vier jaren of meer en verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen, is het wettelijk gezien mogelijk om de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank vindt dat verdachte heeft laten zien dat hij een groot gevaar vormt voor de samenleving, door tijdens zijn proefverlof uit de PIJ maatregel te recidiveren. Zonder behandeling zal dat gevaar waarschijnlijk blijven bestaan, zoals ook blijkt uit het verlengingsadvies van de PIJ maatregel. Om die reden is het van belang dat verdachte na een verblijf in de gevangenis in een gedwongen kader wordt behandeld, zodat bij een terugkeer in de maatschappij het gevaar voor de samenleving geminimaliseerd zal zijn. De rechtbank zal daarom gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en zal bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Gevangenisstraf
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat met het opleggen van TBS niet kan worden volstaan maar dat daarnaast ook een vrijheidsbenemende straf moet worden opgelegd. De eis van de officier van justitie komt de rechtbank redelijk voor en wordt dan ook overgenomen.
Verdachte is nog jong, en de rechtbank hecht eraan dat de behandeling van verdachte niet te lang op zich laat wachten. Om die reden zal de rechtbank adviseren het tijdstip van de TBS zo snel mogelijk te laten aanvangen. Dit betekent niet dat verdachte eerder vrijkomt. Het betekent slechts dat volgens de rechtbank zo spoedig mogelijk met de behandeling zou moeten worden begonnen.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp. de Samsung zaktelefoon, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het onder 3 bewezen geachte is begaan.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangever] heeft - als voorschot op de vergoeding van immateriële schade - een bedrag van € 2000,- gevorderd. De rechtbank verstaat dit aldus, dat de benadeelde partij zich ten aanzien van de immateriële schade voor een deel van zijn vordering heeft gevoegd in dit strafproces, onder voorbehoud van het recht om het andere deel bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken. Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 50,- gevorderd voor materiële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering in zijn geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsvrouw heeft zich gelet op de verzochte vrijspraak niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [aangever], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 50,- (zegge vijftig euro) voor materiële schade en € 2000,- voor immateriële schade (zegge tweeduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [aangever] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Afpersing, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die afpersing voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk die afpersing voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
Poging tot afpersing, voorafgegaan en vergezeld met bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die afpersing voor te bereiden en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. De rechtbank adviseert hierbij dat genoemde maatregel zo snel mogelijk een aanvang neemt.
Verklaart verbeurd:
1 1.00 STK Zaktelefoon
SAMSUNG
(3749316)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
2 1.00 STK Sleutel
Auto
behorende bij Honda Civic (3749914)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever], wonende te [woonplaats] toe tot een bedrag van € 50,- (zegge vijftig euro) voor materiële schade en € 2000,- (zegge tweeduizend euro) voor immateriële schade.
Veroordeelt verdachte aan [aangever] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [aangever], te betalen de som van € 2050,- (zegge tweeduizend en vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Salomon, voorzitter,
mrs. C.W. Inden en J.N.A. Jolink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Bruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 augustus 2010.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen