ECLI:NL:RBAMS:2010:BN3629

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
424175 - HA ZA 09-1070
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet inzake onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2010 een vonnis in verzet gewezen tussen ABN AMRO BANK N.V. en [A]. De procedure betreft een geschil over een frauduleuze overboeking van € 7.900,-- van de rekening van [B] naar de rekening van [A]. ABN AMRO heeft in een eerdere verstekprocedure gevorderd dat [A] dit bedrag zou terugbetalen, maar [A] betwistte de ontvangst van het geld, stellende dat hij zijn bankpas had verloren en zijn rekening had geblokkeerd. De rechtbank oordeelde dat de overboeking moet worden aangemerkt als een betaling door [B] aan [A], waarbij ABN als hulppersoon heeft gefaciliteerd. De rechtbank concludeerde dat [A] ongerechtvaardigd was verrijkt met het bedrag van € 7.900,--, omdat de overboeking het gevolg was van fraude. De rechtbank verwierp het beroep van [A] op artikel 6:212 BW, omdat hij niet had aangetoond dat de verrijking niet aan hem kon worden toegerekend. De rechtbank heeft de vordering van ABN tot schadevergoeding tot het bedrag van de verrijking toegewezen, maar niet voor het hogere bedrag dat ABN had gevorderd. Tevens werd [A] veroordeeld in de proceskosten van de verstek- en verzetprocedure. Het eerdere verstekvonnis werd vernietigd en de rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 424175 / HA ZA 09-1070
Vonnis in verzet van 17 maart 2010
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. E.L. Polak,
tegen
[A],
wonende te Amsterdam,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. E.C. Ramdihal.
Partijen worden hierna ABN en [A] genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 april 2007 van ABN,
- het door deze rechtbank op 16 mei 2007 tussen ABN en [A] bij verstek gewezen vonnis onder zaak- en rolnummer 367935 / HA ZA 07-1137,
- de verzetdagvaarding van 27 maart 2009 van [A], met producties, die kan worden aangemerkt als conclusie van antwoord,
- het vonnis van 22 april 2009, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 14 oktober 2009, en de daarin genoemde brief van 4 juni 2009 van mr. Polak voornoemd, met producties,
- het verlenen van een akte niet dienen ter rolle van 11 november 2009 aan [A] in verband met een door hem op die datum te nemen akte,
- de antwoordakte geopposeerde van 25 november 2009 van ABN, met producties,
- het verlenen van een akte niet dienen ter rolle van 9 december 2009 aan [A] in verband met een door hem op die datum te nemen akte uitlaten producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. ABN heeft op 8 maart 2004 een betalingsopdracht uitgevoerd, waarbij van de bankrekening van haar cliënte [B] (hierna: [B]) een bedrag van € 7.900,--
is overgeboekt naar de bankrekening van haar cliënt [A]. Dit geldbedrag is vervolgens in gedeelten opgenomen van deze rekening.
2.2. [B] had voor deze betaling geen opdracht gegeven en heeft op 19 maart 2004 aangifte gedaan van oplichting. ABN heeft het bedrag van € 7.900,-- aan [B] vergoed.
2.3. ABN heeft [A] diverse malen aangemaand het bedrag van € 7.900 en de afwikkelingskosten terug te betalen. [A] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
3. Het geschil
3.1. ABN heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [A] zal veroordelen om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan ABN te betalen de som van € 10.800,76, vermeerderd met de wettelijke rente, over een bedrag van € 9.085,00, vanaf 27 maart 2007, tot aan de dag van de algehele voldoening en met veroordeling tevens van [A] in de kosten van dit geding alsmede in de nakosten ten bedrag van respectievelijk € 131,= zonder betekening en € 199,= in geval van betekening, indien en voor zover [A] niet binnen de wettelijke vereiste termijn van twee dagen, althans binnen een door de rechtbank redelijk geachte termijn, na betekening aan het te dezen te wijzen vonnis heeft voldaan.
3.2. ABN stelt daartoe dat zij [A] tevergeefs heeft verzocht het onverschuldigd aan hem betaalde bedrag terug te betalen, zodat hij toerekenbaar tekortschiet en verplicht is de schade van ABN te vergoeden. Deze schade bestaat uit het bedrag dat ABN heeft vergoed aan [B] (€ 7.900,--), de afwikkelingskosten daarvan (€ 1.185,--), de rente over deze posten tot 27 maart 2007 (€ 94,09) en de buitengerechtelijke kosten (€ 1.362,75) met de btw daarover (€ 258,92).
3.3. Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van ABN toegewezen met uitzondering van de vorderingen tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten met btw en van nakosten. [A] is als gevolg hiervan veroordeeld een bedrag van € 9.179,09 aan ABN te betalen,
te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 9.085,-- vanaf 27 maart 2007, en hij is veroordeeld in de proceskosten, begroot op een bedrag van € 771,58.
3.4. [A] vordert in het verzet dat hij zal worden ontheven van de veroordeling, tegen hem uitgesproken bij verstekvonnis d.d. 16 mei 2007 door de rechtbank te Amsterdam, hem te verklaren tot goed opposant, en ABN alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans deze af te wijzen met veroordeling van ABN in de proceskosten van [A].
3.5. [A] betwist dat hij het aan hem overgeboekte geld van [B] heeft opgenomen van zijn bankrekening. Hij stelt dat hij in 2004 zijn bankpas is verloren en dat hij direct daarna zijn rekening heeft geblokkeerd.
4. De beoordeling
4.1. Nu het tegendeel niet is gesteld of gebleken, kan het verzet geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld. [A] kan in zoverre in zijn verzet worden ontvangen.
4.2. ABN heeft op 8 maart 2004 niet zelf een betaling verricht aan [A].
Dit betekent dat haar vorderingen tot schadevergoeding niet kunnen worden toegewezen, voor zover deze vorderingen zijn gegrond op een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis tot ongedaanmaking als gevolg van een onverschuldigde betaling. ABN heeft bij de overboeking van het bedrag van € 7.900,-- namelijk gemeend een betalingsopdracht uit te voeren van [B] en zij heeft deze overboeking ook ten laste van [B] gebracht. Deze overboeking moet worden aangemerkt als een betaling door [B] aan [A], waarbij ABN ter uitvoering van haar overeenkomsten met [B] en [A] als hulppersoon de overboeking heeft gefaciliteerd. Dat ABN later de schade van [B] voor haar rekening heeft genomen en dat zij daartoe wellicht contractueel gehouden was, doet niet af aan de hoedanigheid van ABN ten tijde van de overboeking en leidt er niet zonder meer toe dat zij in de vordering van [B] wordt gesubrogeerd. Het is overigens niet gesteld of gebleken dat [B] haar vordering heeft gecedeerd aan ABN of dat ABN deze procedure voert in naam van [B]. Dit betekent dat de vorderingen van ABN op bovengenoemde juridische grondslag niet kunnen worden toegewezen.
4.3. De rechtbank gaat echter op grond van de in deze procedure naar voren gebrachte en gebleken feiten en omstandigheden ambtshalve over tot aanvulling van de rechtsgronden zoals bedoeld in artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank zal daarom vervolgens beoordelen of en in hoeverre deze feiten en omstandigheden een toewijzing van de gevorderde schadevergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking zoals bedoeld in artikel 6:212 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) rechtvaardigen.
4.4. Op 8 maart 2004 is het vermogen van [A] vergroot met een bedrag van
€ 7.900,--, doordat dit bedrag op zijn bankrekening is overgeboekt. Dat hij ten tijde van deze overboeking zijn bankpas zou hebben verloren, doet hier niet aan af. Op het moment van overboeken heeft [A] namelijk een vordering verkregen op ABN. [A] kon dit vorderingsrecht ook zonder het bezit van een bankpas geldend maken, omdat het algemeen bekend is dat er manieren zijn om over geld op een bankrekening te beschikken zonder gebruik te maken van een bankpas, zoals het opnemen van geld aan de balie van de bank
of het overboeken van geld naar een andere bankrekening. Dit betekent dat [A] op 8 maart 2004 is verrijkt tot een bedrag van € 7.900,--. Deze verrijking is ongerechtvaardigd. Als onweersproken staat namelijk vast dat de overboeking het gevolg was van fraude en bovendien is niet gesteld of gebleken dat [A] enige aanspraak op het overgeboekte geld kan doen gelden, zodat voor deze verrijking geen redelijke grond aanwezig is. Deze verrijking is bovendien ten koste gegaan van ABN. ABN heeft namelijk de schade van [B] als gevolg van de frauduleuze overboeking voor haar rekening genomen, zodat er een voldoende verband bestaat tussen de verrijking van [A] en de verarming van ABN.
4.5. De rechtbank begrijpt de stelling van [A], dat hij zijn bankpas is verloren en dat hij het geld van [B] niet heeft opgenomen, als een beroep op het tweede lid van artikel 6:212 BW, waarin is bepaald dat de verrijking buiten beschouwing blijft, voor zover deze verrijking is verminderd als gevolg van een omstandigheid die niet aan de verrijkte kan worden toegerekend. [A] heeft zijn stelling dienaangaande op geen enkele wijze onderbouwd, ondanks dat hij daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld. Bovendien wordt zijn stelling door ABN gemotiveerd betwist, zodat de door [A] gestelde feiten en omstandigheden niet zijn komen vast te staan. Maar zelfs al zou de rechtbank uitgaan van de juistheid van deze feiten en omstandigheden, dan nog kan de vermindering van de verrijking aan [A] worden toegerekend. [A] erkent dat het overgeboekte geld van zijn bankrekening is opgenomen, maar hij betwist dat hij dit heeft gedaan. Hieruit volgt dat derden dit geld moeten hebben opgenomen met de door hem verloren bankpas. Ter comparitie heeft ABN gesteld dat uit het verhaal van [A] volgt dat hij zijn pincode bewaarde bij zijn bankpas. Dit is volgens ABN onzorgvuldig en in strijd met haar voorwaarden. [A] heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank hiervan uit zal gaan. ABN stelt daarnaast dat uit de rekeningafschriften van [A] blijkt dat met zijn bankpas op 8 maart 2004, 9 maart 2004 en 16 maart 2004 opnames zijn gedaan. [A] heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank ook hiervan uit zal gaan. Hieruit volgt dat de bankrekening van [A] tot en met
16 maart 2004 niet was geblokkeerd. Dit betekent dat als [A] zijn bankpas vóór de overboeking op 8 maart 2004 zou hebben verloren, hij dan ten minste acht dagen heeft gewacht met het laten blokkeren van zijn rekening. Het had op de weg van [A] gelegen aan te dringen op onmiddellijke maatregelen bij ABN nadat hij zijn portemonnee was verloren, omdat hij daarin zowel zijn pincode als bankpas bewaarde. Dergelijke maatregelen hadden de gestelde opnames door derden kunnen voorkomen. Zelfs al zou dus worden uitgegaan van het verlies van de bankpas van [A] en opnames daarmee door derden, dan kan de vermindering van de verrijking in de gegeven omstandigheden aan [A] worden toegerekend. De rechtbank zal het beroep van [A] op artikel 6:212, tweede lid, BW verwerpen.
4.6. Gelet op het bovenstaande moet [A] de schade van ABN vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. ABN heeft echter schade gevorderd tot een hoger bedrag dan het bedrag van € 7.900,-- dat aan [A] is overgeboekt. ABN heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld op grond waarvan zij recht heeft op vergoeding van schade boven het bedrag van
de verrijking. Voor zover ABN heeft bedoeld te stellen dat zij recht op deze vergoeding als gevolg van een onrechtmatige daad van [A], heeft zij onvoldoende gesteld dat [A] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld tegenover ABN en dat zij dientengevolge schade heeft geleden. Dit betekent dat de rechtbank de gevorderde schadevergoeding slechts tot
een bedrag van € 7.900,-- zal toewijzen. Het is verder onduidelijk vanaf welke datum de wettelijke rente wordt gevorderd. Nu het in de dagvaarding van ABN berekende bedrag
aan rente tot 27 maart 2007 mede ziet op schade die niet zal worden toegewezen, zal de rechtbank de wettelijke rente over € 7.900,-- toewijzen vanaf 27 maart 2007.
4.7. Mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II zal de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en de btw daarover worden afgewezen. ABN heeft immers nagelaten een omschrijving te geven van de voor haar rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan ABN vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.8. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in de verstek- en in de verzetprocedure worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- dagvaarding € 87,58
- vast recht 300,00
- salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punt × tarief € 452,--)
Totaal € 1.517,58.
4.9. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment al kunnen worden begroot.
De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.10. Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd.
Het toewijsbare deel van de vorderingen van ABN zal als volgt worden toegewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. vernietigt het door deze rechtbank op 16 mei 2007 onder zaak- en rolnummer 367935 / HA ZA 07-1137 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
5.2. veroordeelt [A] om aan ABN te betalen een bedrag van € 7.900,00 (zevenduizend negenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van dit bedrag vanaf 27 maart 2007 tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van ABN tot op heden begroot op € 1.517,58,
5.4. veroordeelt [A] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,-- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [A] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R.J. van Wel en in het openbaar uitgesproken op
17 maart 2010.?